ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2410 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3536/11.38

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2410
Datum uitspraak: 16-01-2012
Datum publicatie: 08-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3536/11.38
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit proceseconomisch oogpunt drie jaar wachten met het indienen van een klacht en verwijten waarbij klager geen rechtstreeks belang heeft leidt tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Voor het overige is de klacht ongegrond nu verweerder de hem toekomende ruime mate van vrijheid als advocaat van de wederpartij niet te buiten is gegaan.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 27 augustus 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 11 februari 2011.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 november 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Verweerder werd ter zitting vergezeld door de voormalige echtgenote van klager.

FEITEN

2.1 Verweerder behartigt de belangen van de voormalige echtgenote van klager in een echtscheiding- en aanverwante procedures.

2.2 Bij faxbrief van 19 juni 2007 heeft verweerder zonder toestemming van de advocaat van klager een faxbrief aan de Rechtbank ’s-Gravenhage gezonden. De betreffende zaak stond op dat moment voor (tussen-)beschikking.

2.3 Bij faxbrief van 7 november 2007 heeft verweerder de advocaat van klager, voorzover in deze relevant, geschreven:

“Tijdens de laatste omgang heeft uw cliënt ditmaal S. (red.) mishandeld, waarvan cliënte inmiddels aangifte heeft gedaan. De huisarts heeft S. (red.) behandeld en foto’s genomen.

De kinderen zijn erg ontdaan en van streek door het gebeurde.

Cliënte schort derhalve de omgangsregeling met onmiddellijke ingang tot nader bericht op om de kinderen op adem te laten komen: even pauze!”

2.4 Bij e-mailbericht van 19 maart 2010 heeft verweerder de advocaat van klager, voorzover in deze relevant, bericht:

“Cliënte heeft al bijna 2 jaar het eenhoofdig gezag over S. (red.). Klager (red.) heeft niet het gezag en de huidige echtgenote van klager (red.) is niet de moeder van S. (red.) hoewel het mailtje van klager (red.) mogelijk anders doet vermoeden.

Cliënte gaat niet akkoord met enige activiteit uwerzijds met betrekking tot S. (red.). Van welke opinion (first, second, third etc.) ook uwerzijds kan dan ook geen sprake zijn.

Als gezaghebbende ouder geeft zij daar geen toestemming voor.

Een afspraak met u en S. (red.) behoort dus niet tot de mogelijkheden en een onderzoek al helemaal niet. U zou daarmee in strijd met de wet en uw gedragsregels handelen.”.

2.5 Bij brief van 15 november 2007 heeft verweerder de advocaat van klager bericht dat hij zich dient te onthouden van het bezoeken van een andere

 huisarts met de kinderen.

2.6 In 2007 heeft de cliënte van verweerder aangifte gedaan tegen klager van mishandeling van hun zoon.

2.7 In 2008 heeft klager aangifte tegen zijn voormalig echtgenote gedaan ter zake van lasterlijke aanklacht/smaad.

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat:

a) hij heeft gecorrespondeerd met de rechtbank nadat de zitting had plaatsgevonden en de zaak voor beschikking stond;

b) er sprake is van intimidatie van door de rechtbank ingestelde instanties;

c) hij klager heeft geïntimideerd en zonder enig bewijs heeft beschuldigd van mishandeling van zijn kind;

d) hij zijn ex-echtgenote tegen hem heeft opgezet;

e) hij zijn ex-echtgenote heeft aangezet tot het doen van valse aangifte van mishandeling;

f) hij klager ongefundeerd negatief heeft afgeschilderd in gerechtelijke stukken;

g) hij herhaaldelijk financiële stukken niet heeft aangeleverd;

h) hij keihard heeft gelogen over de inkomenssituatie van zijn cliënte terwijl geen onderbouwende stukken zijn ingeleverd;

i) hij moedwillig feiten heeft verdraaid (klager zou afspraken met Bureau Jeugdzorg hebben afgezegd, wat niet het geval is);

j) hij heeft getracht te verhinderen dat er medische zorg aan klagers kinderen is verleend.

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

  aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend, omdat er sinds 19 juni 2007 en de indiening van de klacht meer dan drie jaren zijn verstreken en hij er niet meer op bedacht hoefde te zijn dat over dit onderdeel nog geklaagd zou worden. Voorts heeft verweerder gesteld dat het vanuit proceseconomisch oogpunt noodzakelijk was dat de Rechtbank op bepaalde feiten, zoals omschreven in de brief van 19 juni 2007, werd gewezen. Het feit dat de zaak voor het wijzen van tussenbeschikking stond, doet daaraan volgens verweerder niet af. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat door de rechtbank nadien geen eindbeschikking is gegeven, maar een tussenbeschikking. De advocaat van klager had overigens de mogelijkheid te reageren op de brief van 19 juni 2007 van verweerder.

Ten aanzien van de klachtonderdeel b

4.2 Verweerder betwist dat hij instanties zou hebben geïntimideerd en stelt dat klager dit klachtonderdeel ook niet nader heeft onderbouwd. Daarbij is verweerder van mening dat het niet aan klager is maar aan instanties om zonodig te klagen.

Ten aanzien van klachtonderdeel c, d en e

4.3 Verweerder heeft  betwist dat hij klager zou hebben geïntimideerd. Verweerder heeft gesteld dat hij ter zake de gestelde mishandeling slechts het standpunt van zijn cliënte heeft verwoord. Verweerder heeft voorts betwist dat hij de voormalig echtgenote van klager tegen hem heeft opgezet en dat hij evenmin de voormalig echtgenote van klager heeft aangezet tot het doen van valse aangifte.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.3 Verweerder betwist dat hij klager negatief zou hebben afgeschilderd in gerechtelijke stukken. Wel heeft verweerder de rechtbank en het hof er op gewezen dat klager tegen iedereen die niet doet wat hij zegt klachten indient of daarmee dreigt.

Ten aanzien van klachtonderdeel g en h

4.4 Verweerder heeft gesteld dat het niet aanleveren van stukken niet klachtwaardig is. Van liegen over de inkomenssituatie van zijn cliënte is geen sprake geweest. Verweerder stelt dat klager geen belang heeft bij deze klachtonderdelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel i

4.5 Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van een moedwillig verdraaien van feiten, maar dat hij het standpunt van zijn cliënte over het voetlicht heeft gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel j

4.6 Verweerder heeft betwist dat hij klager zou hebben verhinderd medische zorg aan zijn kinderen te verstrekken. Verweerder heeft gesteld dat dit klachtonderdeel niet nader is onderbouwd. Verweerder heeft voorts gesteld dat klager in een kort gedingprocedure heeft getracht te voorkomen dat klagers zoon een proefmedicatie toegediend zou krijgen. Deze vordering is afgewezen omdat in overleg met alle betrokken deskundigen juist tot een besluit was gekomen om proefmedicatie toe te dienen.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 De Advocatenwet kent geen algemene termijn voor verval of verjaring van het klachtrecht. Het beginsel van rechtszekerheid brengt echter wel met zich mee dat een advocaat er vanuit moet kunnen gaan dat een klacht over zijn verrichtingen binnen redelijke termijn wordt ingediend. Welke termijn als redelijk wordt beschouwd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.2 Vaststaat dat verweerder de rechtbank heeft geschreven op 19 juni 2007 terwijl de zaak op dat moment stond voor het geven van een (tussen-) beschikking. Een afschrift van genoemde brief is per gelijke datum aan klagers advocaat gezonden. Klager had vanaf dat moment de gelegenheid over deze concrete handeling een klacht in te dienen. Klager heeft erkend dat hij en zijn advocaat op 19 juni 2007 op de hoogte waren van de gang van zaken, maar dat vanuit proceseconomisch oogpunt hier drie jaar mee is gewacht. De Raad is van oordeel dat deze handelwijze niet ten nadele van verweerder kan strekken. Het beginsel van rechtszekerheid brengt immers mee dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de Deken en de tuchtrechter behoeft te verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van de klachtonderdeel b

5.3 Uit de stukken volgt niet dat de instanties waar klager op doelt zich onheus bejegend hebben gevoeld. Gesteld al dat er sprake zou zijn van intimidatie van instanties door verweerder dan is klager niet rechtstreeks in zijn belangen getroffen. Klager heeft geen rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel en de Raad acht dit klachtonderdeel dan ook niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c,d, e en f

5.4 Vooropgesteld wordt dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen uitgaan van de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat die informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te alle tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

5.5 In het onderhavige geval is noch uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat klager een andere visie over de feiten heeft dan de cliënt van verweerder betekent niet dat het verweerder niet vrij zou staan om de door zijn cliënte aangehangen visie over het feit te verdedigen en in processtukken dan wel ter zitting naar voren te brengen. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat hij de stellingen van zijn cliënte met betrekking tot de gestelde mishandeling heeft overgebracht en dat hij daarbij is afgegaan op datgene wat zij hem heeft medegedeeld en waarop hij mocht afgaan. Dat dit voor klager als kwetsend en in strijd met de waarheid is ervaren, laat onverlet dat de eerder genoemde uitzonderingssituatie zich in dit geval niet voordoet. Voorts is de Raad van oordeel dat op basis van de stukken niet is komen vast te staan dat verweerder zijn cliënte heeft aangezet tot het doen van een valse aangifte van mishandeling tegen klager dan wel dat verweerder zijn cliënte tegen klager heeft opgezet. Het gegeven dat er op die aangifte uiteindelijk vrijspraak is gevolgd doet hieraan niet af. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder klager heeft geïntimideerd dan wel ongefundeerd negatief heeft afgeschilderd. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdelen g en h

5.6 Ten aanzien van klagers stellingen dat verweerder stukken niet zou hebben aangeleverd en/of zou hebben gelogen over de inkomenssituatie van zijn cliënte geldt naar het oordeel van de Raad dat het aan de rechtbank is hieraan consequenties te verbinden die hij gepast acht en die bij gebrek aan onderbouwing en/of bewijs veelal nadelig voor de eigen cliënt uitpakt. Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel i

5.7 Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte heeft gesteld dat hij een afspraak met Bureau Jeugdzorg zou hebben afgezegd. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder de bewuste opmerking “moedwillig” heeft gemaakt. Zelfs indien dat wel zo zou zijn, is de Raad van oordeel dat van enig klachtwaardig handelen geen sprake is geweest nu niet is gesteld of gebleken dat klager door de bewuste opmerkingen in zijn belangen is geschaad. De Raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel j

5.8 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat verweerder heeft getracht te verhinderen dat klager zijn kinderen kon voorzien van noodzakelijke medische zorg. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

6. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen c tot en met j ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. L.P.M. Eenens, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. A.J.N. van Stigt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2012.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.