ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3949 Raad van Discipline Leeuwarden 87a/11 87b/11

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3949
Datum uitspraak: 07-09-2012
Datum publicatie: 05-03-2013
Zaaknummer(s):
  • 87a/11
  • 87b/11
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Indien een advocaat een zeer groot aantal zaken voor een cliënt in behandeling heeft en in een zaak waarin hij zegt niet op te treden voor die cliënt in kopie brieven ontvangt die gericht zijn aan de cliënt zelf en die afkomstig zijn van een wederpartij, kan de advocaat zich niet zonder meer beroepen op het ontbreken van een opdracht; temeer indien er grote belangen op het spel staan. Hij dient hierover zelf met de cliënt contact op te nemen ten einde zich er van te overtuigen dat de cliënt geen rechtsbijstand behoeft. Indien een advocaat zich er op beroept dat een kantoorgenoot de zaak heeft overgenomen, dient dit voor de cliënt duidelijk te zijn.

Beslissing van 7 september 2012

in de zaak 87a/11 en 87b/11

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [   ] (87a/11)

gemachtigde: mr. [   ]

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerder

en

de heer [   ] (87b/11)

gemachtigde: mr. [   ]

klager

tegen:

mr. [   ]

v erweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 september 2011 met kenmerk 010/011 KG071, door de raad ontvangen op 7 september 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 juni 2012 in aanwezigheid van klager vergezeld van zijn gemachtigde mr. C. Mr. H. is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Namens mr. S. is mr. R. verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

1.4    Mr. C.heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft een geschil gehad met de gemeente G. omtrent een aan klager in eigendom toebehorend pand, gelegen in G. In de periode tussen 2008 en juni 2010 hebben beide verweerders (verweerder sub 1 wordt hierna aangeduid als mr. S. en verweerder sub 2 als mr. E.H.) als advocaat werkzaamheden verricht in opdracht van klager. Op verschillende momenten zijn door de gemeente G. beschikkingen gegeven met betrekking tot voormeld pand, waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend.

Zo heeft het college van B&W van de gemeente bij brief van 11 november 2009 aan klager kenbaar gemaakt dat het voornemens was om hem onder oplegging van een last onder dwangsom, te sommeren alle bouwwerken op bovenvermeld perceel te G., asbestvrij te maken.

Voorts heeft het college van B&W bij brief van 18 november 2009 klager onder oplegging van een last onder dwangsom van € 2.500,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00, gesommeerd om voor 11 december 2009 alle asbest van voormeld pand te doen verwijderen.

Bij brief van 21 december 2009 heeft genoemd college mr. E.H. bericht dat klager niet aan de opgelegde last onder dwangsom had voldaan en dat hij als gevolg daarvan de dwangsom tot een maximum van € 25.000,00 had verbeurd.

Op 10 februari 2010 heeft genoemd college klager een factuur en acceptgiro doen toekomen ter betaling van de hiervoor genoemde dwangsom van € 25.000,00.

Op 16 maart 2010 heeft genoemd college klager een betalingsherinnering doen toekomen naar aanleiding waarop mr. E.H. het college bij brief van 19 maart 2010 heeft laten weten dat klager zich ten stelligste verzet tegen de hoogte van de dwangsombedragen, bestrijdt dat die zijn verbeurd en dat niet tot betaling zal worden overgegaan.

Op 17 mei 2010 heeft de bezwaarschriftencommissie van de gemeente G. aan het college van B&W het advies gegeven klager in zijn door mr. E.H. ingediende bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en dat om die reden aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar niet kan worden toegekomen.

2.2    Omstreeks mei 2011 heeft klager zich vervolgens gewend tot zijn huidige gemachtigde, die zich bij brief van 12 mei 2011 bij de directie van het kantoor van verweerders heeft beklaagd over het stilzitten van met name mr. E.H. Vervolgens heeft de gemachtigde van mr. S. namens de directie van het advocatenkantoor bij brief van 13 mei 2011 onder andere laten weten dat mr. E.H. het kantoor had verlaten.

2.3    Bij brief van 26 mei 2011 heeft klager zich via zijn gemachtigde bij de deken beklaagd over verweerders.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

in eerste instantie mr. S. en vervolgens ook mr. E.H. in de periode 2007 tot juni 2010 de belangen van klager volstrekt onvoldoende hebben behartigd in een geschil dat klager had met de gemeente G. over het aan hem in eigendom toebehorend perceel in G., waarover complicaties zijn ontstaan na het toekennen van een monumentenstatus door de gemeente aan het perceel, hetgeen heeft geresulteerd in een dwangsom en samenhangende kosten van ongeveer € 60.000,00 exclusief rente. Voor de werkzaamheden van verweerders is een honorarium betaald van ongeveer € 8.000,00.

Toelichting

3.2    Bij brief van 5 november 2008 van de gemeente is klager verplicht een aantal werkzaamheden te verrichten aan bovengenoemd pand te G.. Klager werd meegedeeld dat tegen deze beschikking (brief van 5 november 2008) binnen 6 weken na dagtekening een bezwaarschrift zou kunnen worden ingediend. Hierop heeft mr. S. in het geheel geen actie ondernomen. Wel heeft mr. S. declaraties gestuurd op 3 november 2008 en 9 december 2008.

3.3    Op 22 april 2009 is klager opnieuw aangeschreven door de gemeente G. en werd hem o.a. gewezen op het gevaar van asbest in het pand. Een kopie van de brief is naar mr. S. gezonden. Ook in deze brief wordt gewezen op de mogelijkheid om in bezwaar te komen tegen deze beslissing binnen een termijn van 6 weken. Mr. S. heeft om onduidelijke redenen geen bezwaar gemaakt.

3.4    Op 7 mei 2009 is door de gemeente G. een dwangsom opgelegd waartegen door mr. S. geen bezwaar is gemaakt. Ook hier is onduidelijk waarom dat niet is gebeurd. In genoemde brief wordt aangegeven dat er een kopie van de brief aan mr. E.H. is gezonden. Tevens wordt gewezen op de mogelijkheid om een zogenaamde ‘zienswijze’ vóór 25 juni 2009 in te dienen of kenbaar te maken. Geen van beide verweerders heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

3.5    Bij brief van 11 november 2009, gericht aan mr. E.H.  heeft de gemeente klager o.m. verzocht om de in het pand aanwezige asbest te laten verwijderen. In deze brief wordt de mogelijkheid geboden om een zogenaamde ‘zienswijze’ in te dienen. Ook deze mogelijkheid is niet benut. Vervolgens heeft de gemeente in een brief van 22 december 2009 aangegeven van plan te zijn bestuursdwang toe te passen tot het doen verwijderen van asbest. Mr. S., noch mr. E.H. heeft actie ondernomen. Vervolgens heeft de gemeente op 10 februari 2010 een acceptgiro gezonden aan klager ten bedrage van € 25.000,00 ter zake van verbeurde dwangsommen. Mr. E.H. heeft hier volstrekt inadequaat op gereageerd. Op 19 maart 2010 is slechts bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de dwangsommen zonder verdere motivering. Op voordracht van de bezwaarschriftencommissie heeft de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het na afloop van de daarvoor geldende termijn was ingediend. De nalatigheid is des te ernstiger nu mr. E.H. zelfs door de gemeente nog in de gelegenheid gesteld is redenen aan te geven voor deze termijnoverschrijding. Mr. E.H. heeft daarop niet gereageerd.

3.6    Klager verzoekt de raad om conform artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet te bepalen dat verweerders niet de zorgvuldigheid hebben betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

In de zaak 87a/11

4    VERWEER

4.1    Mr. S. heeft klager in het najaar van 2008 bijgestaan in een verzekeringskwestie die verband hield met bovengenoemd pand te G. Op uitnodiging van klager heeft mr. S. op 3 november 2008 een bezoek gebracht aan het pand. Daarbij waren ook ambtenaren van de gemeente aanwezig die van oordeel waren dat er op korte termijn maatregelen dienden te worden genomen vanwege de deplorabele toestand van het pand. Vervolgens heeft mr. S., in tegenstelling tot hetgeen in de klacht is vermeld, bij e-mailbericht van 7 november 2008 gereageerd op een brief van de gemeente van 5 november 2008 aan klager. Daartoe hebben de werkzaamheden van mr. S. zich beperkt. Hiervoor is een declaratie gezonden op 9 december 2008. Vervolgens heeft mr. S. de zaak overgedragen aan zijn toenmalige kantoorgenoot, mr. E.H., gespecialiseerd in het bestuursrecht. Ten onrechte stelt klager dat mr. S. reeds op 3 november 2008 een factuur heeft gestuurd.

Mr. S. heeft bij afwezigheid van mr. E.H. één keer, zeer zijdelings, in de periode rond Kerst 2009, bemoeienis gehad met de kwestie. Deze bemoeienis had betrekking op het feit dat verweerder kennis had genomen van een brief van de gemeente waarin werd aangegeven dat de kosten van bestuursdwang op mr. E.H. zouden worden verhaald. Hiertegen is onmiddellijk bezwaar gemaakt, waarna de gemeente de omissie heeft hersteld.

4.2    Op 3 maart 2010, zo blijkt uit de administratie van kantoor, heeft mr. E.H. in de zaak 87b/11 een dossier aangemaakt. De bemoeienissen van mr. E.H. zijn van korte duur geweest. De zaak is vervolgens bij brief van 31 mei 2010, aan een andere advocaat overgedragen. Mr. S. , noch mr. E.H. heeft verdere bemoeienis met de zaak gehad. Voorts wordt opgemerkt dat bij verweerders in de periode 2004 tot 2011 een 40-tal zaken van klager, op uiteenlopende rechtsgebieden, in behandeling was. Er is de afgelopen jaren veelvuldig contact geweest met klager. Indien klager de door hem bedoelde kwestie aan mr. S. dan wel mr. E.H. in behandeling had willen geven, dan waren daarvoor vele mogelijkheden geweest. Mr. S.  heeft geen instructies gehad in de onderhavige kwestie en ontkent dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld.

In de zaak 87b/11

5    VERWEER

5.1    Mr. E.H. heeft bij brief van 14 juli 2011 aan de deken laten weten dat hij de inhoud van het verweer van mr. S. tot het zijne maakt en verzoekt dat verweer als herhaald en ingelast te beschouwen.

In de zaak 87a/11 en 87b/11

6    REPLIEK

6.1    Mr. S. bagatelliseert zijn werkzaamheden. In elk geval heeft hij de zaak waarvoor hij kennelijk niet de deskundigheid had, op onjuiste wijze overgedragen. Uit de brief van de gemeente d.d. 16 december 2008 kan wel worden opgemaakt dat de gemeente mr. S. als advocaat van klager bestempelde. Ook uit een brief van de gemeente van 7 mei 2009 blijkt dat mr. S. door de gemeente als advocaat werd aangemerkt. Uit het dossier van de gemeente blijkt voorts dat mr. E.H. omstreeks juni 2009 als advocaat van klager werd aangemerkt. Mr. E.H. werd de mogelijkheid geboden om vóór 25 juli 2009 de zienswijze van klager kenbaar te maken. Kennelijk ging de gemeente ervan uit dat of mr. S. of mr. E.H. voor klager optrad. Onbegrijpelijk is dat geen van beide verweerders actie heeft ondernomen. Bovendien is gebleken dat mr. E.H. op 19 maart 2010 bezwaar heeft ingesteld.

In de zaak 87a/11 en 87b/11

7    DUPLIEK

7.1    De gemeente heeft kennelijk per abuis mr. E.H. aangeschreven en hem aansprakelijk gehouden voor de kosten. Bij brief van 28 december 2009 van de secretaresse van mr. E.H. wordt klager nog eens geadviseerd om contact op te nemen met mr. E.H. Dat is pas gedaan bij e-mailbericht van 28 februari 2010. Op 1 maart 2010 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden waarbij mr. E.H. voor het eerst klager heeft bevestigd dat hij de zaak tegen de gemeente in behandeling zou nemen. Vrij kort daarna is de zaak overgedragen aan een andere advocaat. Onjuist is dat voor de procedure een honorarium van ongeveer € 8.000,00 is betaald. Wel heeft de gemeente mr. S. kennelijk nog enige tijd als advocaat aangemerkt. De brieven werden echter ook telkens gezonden aan klager zelf. Ondanks de tientallen gesprekken die mr. S. met klager in die tijd voerde over andere procedures, heeft dat nooit geleid tot een opdracht van klager aan mr. S. Bij brief van 29 juli 2011 heeft mr. E.H.zich aangesloten bij het verweer van mr. S.

In de zaak 87a/11 en 87b/11

8    BEOORDELING

8.1    Vaststaat dat mr. S. verweerder in het najaar 2008 heeft bijgestaan betreffende problemen met het pand van klager in G. Voorts staat vast mr. S. en mr. E.H. in de periode van 2004-2011 een 40-tal zaken voor klager hebben behandeld. Ter zitting heeft klager aangevoerd dat er veelvuldig contact is geweest met mr. S. Zulks is door verweerders niet weersproken en bovendien aannemelijk gelet op de hoeveelheid zaken. Bovendien staat  vast dat zowel mr. S. als mr. E.H. in de periode van december 2008 tot december 2009 rechtstreeks  brieven over de litigieuze kwestie van de gemeente G. hebben gehad. De raad acht eveneens aannemelijk dat de onderhavige kwestie door klager is besproken met  mr. S. dan wel mr. E.H.

8.2    Het verweer van verweerders dat zij, ondanks geregelde contacten met klager geen opdracht hebben gehad in de onderhavige kwestie voor klager op te treden, kan hen niet baten. Dit argument ontslaat hen niet van de verplichting, nu zij zelf brieven ontvingen van de gemeente, klager uitdrukkelijk en schriftelijk te wijzen op de ernst van de kwestie en de gevolgen bij het niet ondernemen van enigerlei actie tegen de door de gemeente aangekondigde maatregelen. Het past een advocaat niet in deze omstandigheden niets te doen en te wachten op een formele opdracht van klager, terwijl er vele zaken in dezelfde periode in behandeling zijn bij verweerders en hierover veelvuldig contact met klager is. De klacht is dan ook tegen beide verweerders gegrond.

8.3    Voorzover mr. S. stelt dat hij de behandeling van de onderhavige kwestie na 9 december 2009 (de datum van de declaratie) aan mr. E.H. had overgedragen, kan hem dat evenmin baten. De raad overweegt dat dit blijkbaar niet op behoorlijke wijze is gebeurd, nu dit bij klager niet bekend was. Eerst op 28 december 2009 wordt klager een brief gestuurd namens mr. E.H. 

8.4    Verweerders zijn, naar het oordeel van de raad, ernstig tekort geschoten in de zorgvuldigheid die bij een behoorlijke rechtshulpverlening past door niets te doen, terwijl ze wisten, althans konden weten dat er grote belangen op het spel stonden voor klager. De raad ziet daarin aanleiding om conform artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet te bepalen dat verweerders jegens klager niet de zorgvuldigheid hebben betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

9    MAATREGEL

9.1    Gelet op het feit dat verweerders niets hebben ondernomen terwijl zij wisten dat aan klager een forse dwangsom zou worden opgelegd, acht de raad de maatregel van berisping in het onderhavige geval een passende maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht gegrond en legt zowel mr. S. als mr. E.H. de maatregel van berisping op en bepaalt tevens dat verweerders niet de zorgvuldigheid hebben betracht die bij een behoorlijk rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr.  P. Schulting, voorzitter, mrs. J.V. van Ophem, L.J. van der Veen, G.J. van der Veer, P.H.F. Yspeert, leden, bijgestaan door

mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2012.

griffier                                                                         voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl