ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3802 Raad van Discipline Leeuwarden 123/11

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3802
Datum uitspraak: 30-11-2012
Datum publicatie: 20-02-2013
Zaaknummer(s): 123/11
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De deken is onderworpen aan het tuchtrecht. De deken heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat niet gebleken is dat hij niet onmiddellijk actie heeft ondernomen op de problemen van klaagster met haar patroon; evenmin is gebleken dat de deken zich heeft schuldig gemaakt aan het uitlokken van klachten van anderen jegens klaagster dan wel het verspreiden van valse beschuldigingen. Een vergissing in de aanschrijftitel is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar door een kennelijke vergissing. De deken heeft onder andere een toezichthoudende taak en het is aan de deken om invulling te geven aan de wijze waarop dit toezicht wordt uitgeoefend. De klacht is ongegrond.

Beslissing van 30 november 2012

in de zaak 123/11

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [   ]

klaagster

tegen:

mr. [   ]

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 19 juni 2012 met kenmerk 011/012 KG029, door de raad ontvangen op 21 juni 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen de klacht, na verwijzing door de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden bij beslissing van 27 december 2011, ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Verweerder is bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. van der Hel. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de op 23 augustus 2012 ontvangen stukken.

1.4    Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, evenals de gemachtigde van verweerder.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is op 27 april 2007 als advocaat-stagiaire beëdigd  bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Per 31 augustus 2007 heeft klaagster zich op eigen verzoek laten schrappen van het tableau.

2.3    Op 31 maart 2010 is klaagster opnieuw beëdigd in het arrondissement Zwolle-Lelystad. Klaagster is in dienst getreden bij mr. M. kantoorhoudende te A. en tevens patroon van klaagster. Het arbeidscontract is eind december 2010 geëindigd. Op 18 januari 2011 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en mr. M. onder leiding van verweerder. Tevens heeft verweerder enkele klachten die tegen klaagster zijn ingediend, geïnstrueerd.

2.4    Bij brief van 23 december 2010 heeft mr. B., advocaat te A., aan de Raad van Toezicht in het arrondissement Zwolle-Lelystad toestemming gevraagd om het patronaat over klaagster voort te zetten. Het patronaat is na overleg op 1 februari 2011 goedgekeurd door de Raad van Toezicht. Met ingang van 1 maart 2011 is klaagster als advocaat stagiaire bij mr. B. in dienst getreden.

2.5    Op 27 september 2007 heeft mr. Z., advocaat te A. een verzoek om goedkeuring van het patronaat over klaagster bij de Raad van Toezicht in het arrondissement Zwolle-Lelystad ingediend. De Raad van Toezicht is niet meer tot een beslissing gekomen vanwege de omstandigheid dat klaagster per 1 december 2011 heeft verzocht om van het tableau gehaald te worden en mr. Z. heeft zijn verzoek ingetrokken. Het dienstverband met mr. B. is op 1 december 2011 geëindigd.

2.6    Bij brief met bijlagen van 20 december 2011 heeft klaagster zich bij bij de raad van discipline in het ressort Arnhem beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klaagster aan haar lot heeft overgelaten toen zij, tijdens haar stage bij mr. M., zich veelvuldig beklaagde over de spanningen tussen klaagster en haar patroon en om hulp vroeg;

b)    verweerder misbruik maakt van zijn positie van deken; dit bestaat uit de navolgende gedragingen:

-    ondanks verzoeken van klaagster belt verweerder niet terug noch beantwoordt hij e-mail- en faxberichten;

-    verweerder lokt klachten tegen klaagster uit door personen die klagen over haar patroon, mr. M., te adviseren deze klachten om te zetten in klachten tegen klaagster; het betreft de klachten van de heren S., R., M., L. en mrs. M. en B.;

-    verweerder zet anderen aan tot gedragingen die het aanzien van de beroepsgroep schaden, zoals het verspreiden van berichten met lasterlijke inhoud en het uiten van valse beschuldigingen;

-    verweerder gedraagt zich niet zoals het een goed advocaat en goed deken betaamt;

-    verweerder belemmert klaagster in de uitoefening van haar beroep als advocaat ( stagiaire);

3.2    verweerder brengt de cliënten van klaagster schade toe door de voortgang in hun procedures te schaden.

4    AANVULLENDE KLACHT

4.1    Na indiening van de onderhavige klacht heeft verweerder mr. Z. gedreigd dat als deze met klaagster zou samenwerken hij het mr. Z. heel moeilijk zou maken. Verweerder heeft mr. Z. bestookt met onredelijke en onzinnige eisen waardoor de goede verstandhouding tussen klaagster en mr. Z. onder druk is komen te staan.

4.2    Verweerder heeft klaagster in aan haar gerichte brieven aangesproken met ‘weledelgestrenge heer’. Voor deze onbeschoftheid heeft hij geen excuses aangeboden, doch de schuld gegeven aan ‘het systeem’.

4.3    Bovendien heeft verweerder in geen van de klachtzaken tegen klaagster eerst een minnelijke schikking beproefd. Verweerder gebruikt zijn positie om geschillen te creëren in plaats van te beslechten. Het vertrouwen in de integriteit van verweerder is ernstig beschaamd.   

5    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Uit het stageverslag van klaagster van 19 oktober 2010 blijkt niets van eventuele problemen. Pas op 20 december 2010 worden de problemen duidelijk via e-mailberichten die klaagster aan mr. M. heeft gezonden en in kopie aan de orde van advocaten. Het hulpverzoek van klaagster om te bemiddelen is door verweerder terstond opgepakt. Het bemiddelingsgesprek heeft op 18 januari 2011 plaatsgevonden. Ook is de Raad van Toezicht voortvarend opgetreden met betrekking tot de voortgang van de stage van klaagster.

5.2    Verweerder zag zich als deken gesteld voor twee ruziënde advocaten (mr. M. en klaagster), een op staande voet ontslagen advocaat (klaagster is op 27 december 2010 op staande voet door mr. M. ontslagen), een van rechtswege geschorste stagiaire, zoekgeraakte dossiers en toevoegingen, telefoontjes van verontruste cliënten en klachten van cliënten tegen klaagster. Verweerder heeft er alles aan gedaan om de situatie die toen ontstond in goede banen te leiden. Bij brief van 1 mei 2012 heeft klaagster jegens verweerder haar erkentelijkheid uitgesproken over zijn inzet in de klacht van mr. M. tegen klaagster.

5.3    Er is op geen enkele wijze sprake geweest van niet reageren op verzoeken van klaagster, het belemmeren van klaagster of anderszins. Integendeel, het hulpverzoek van klaagster is terstond opgepakt, zoals klaagster zelf ook heeft geschreven. Om klaagster ter wille te zijn met betrekking tot de voortgang van haar stage is door de Raad van Toezicht (waaronder verweerder) en het bureau van de orde meer dan naar behoren gewerkt. Er zijn afspraken gemaakt voor een bemiddelingsbesprek dat plaatsvond op 18 januari 2011, terwijl er tussentijds al contact en overleg was geweest met mr. B. over een nieuw patronaat zodat klaagster zo min mogelijk schade zou leiden als gevolg van het feit dat zij vanaf 27 december 2010 in ieder geval geen patroon meer had, althans niet werkzaam was onder het toezicht van een patroon en de stage was geschorst.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Met betrekking tot het verwijt dat verweerder klaagster niet terugbelde, noch haar brieven beantwoordde, verwijst verweerder naar hetgeen hij hierboven als verweer heeft aangevoerd.

5.5    Verweerder werpt het verwijt dat hij personen zou hebben aangezet tot het indienen van klachten of het ‘ombuigen van klachten naar klaagster’, verre van zich. Het bureau van de orde en verweerder zelf hebben in deze kwestie bijzonder veel tijd moeten besteden aan het blussen van brandjes, telefoontjes van verontruste cliënten die vanzelfsprekend niets begrepen van de consequenties van een schorsing van de stage van klaagster, etc.

5.6    In de klachtzaken van de heren S., R., M. en L. heeft verweerder op grond van de wet geïnstrueerd. Waar nodig heeft hij naar vermogen bemiddeld en van advies gediend. Verweerder ontkent ook de klachten van mrs. M. en B. te hebben uitgelokt. Naar aanleiding van een steekproef omtrent verificatie van gestelde dienstverbanden in de zomer van 2011 is een dekenbezwaar ingediend tegen klaagster en mr. B.

5.7    Voorts is verweerder op de klachten van de heren S., R., mr. M., de heer M., de heer L. en mr. B. als volgt ingegaan.

5.8    Ten aanzien van de heer S. voert verweerder aan in deze kwestie te hebben bemiddeld waarvoor de heer S. hem bij e-mailbericht van 20 januari 2011 vriendelijk heeft bedankt. De bemiddelende rol van verweerder heeft er juist toe geleid dat noch tegen mr. M. noch tegen klaagster klachten zijn ingediend. De klacht hieromtrent van klaagster is dan ook onbegrijpelijk.

5.9    Ten aanzien van de heer R. voert verweerder aan dat hij de klacht van de heer R. tegen klaagster heeft geïnstrueerd. Deze is vervolgens aan de raad van discipline gezonden. Verweerder betwijfelt of de overgelegde, niet door de heer R. ondertekende, brief wel door deze persoon is opgesteld gelet op lay-out, lettertype, taalgebruik etc. In ieder geval blijkt uit de overgelegde brief van 5 januari 2011 niet dat hier klachten door verweerder zijn uitgelokt zoals klaagster stelt.

5.10    De klacht van mr. M. tegen klaagster, waarbij onder meer camerabeelden van de ontvreemding van dossiers een rolspelen, zijn in de klachtbehandeling aan de orde geweest. Verweerder laat zich daarover in dit verband niet uit. Het e-mailbericht van mr. M. d.d. 19 januari 2011 over ontvreemding van dossiers is niet in kopie naar verweerder gezonden. Verweerder heeft dit eerst op 6 januari 2012 bij gelegenheid van het klaagschrift ontvangen. Hij heeft mr. M. geadviseerd noch gesuggereerd een dergelijk e-mailbericht te sturen. 

5.11    Ten aanzien van de heer M. verklaart verweerder deze klacht niet te hebben uitgelokt. Deze klacht heeft verweerder naar eer en geweten geïnstrueerd zonder aanzien des persoons. Verweerder heeft met deze klacht niet gemanipuleerd. Uit niets blijkt dat verweerder feiten heeft verdraaid dan wel dat een andere functionaris van de orde dat heeft gedaan.

5.12    Ten aanzien van de heer L. voert verweerder aan dat niet gebleken is van enigerlei uitlokking van klachten door verweerder dan wel de adjunct-secretaris of andere leden van de Raad van Toezicht. Van een bedenkelijke rol van de kant van verweerder is geen sprake geweest.

5.13    Ten aanzien van mr. B.: van het uitlokken van een klacht jegens klaagster door verweerder bij mr. B. is verweerder niets bekend. Er zijn geen pressiemiddelen van welke aard dan ook gebruikt. Zoals eerder aangevoerd, is in de zomer van 2011 een aantal steekproeven genomen omtrent verificatie van gestelde dienstverbanden. Onder deze steekproeven vielen ook klaagster en mr. B. Naar aanleiding van dat onderzoek zijn dekenbezwaren ingediend. Dat klaagster dit niet past, betekent niet dat sprake is van pressie, heksenjacht of wat dan ook.

5.14    Over de wijze waarop verweerder zijn taak als deken vervult met betrekking tot het toezicht op de nakoming van verordeningen door advocaten behoeft verweerder als deken zich niet tegenover klaagster te verantwoorden. Bovendien is hier niet een rechtstreeks belang van klaagster in het geding.

5.15    Onder verwijzing naar de brief van 26 januari 2012 van de Raad van Toezicht, die zich bij de stukken bevindt, voert verweerder aan dat de Raad van Toezicht op het verzoek van mr. Z. tot goedkeuring van het patronaat over klaagster, niet heeft besloten omdat mr. Z. zijn verzoek inmiddels had ingetrokken en klaagster zich van het tableau had laten schrappen. Er lag derhalve geen verzoek meer bij de Raad van Toezicht.

5.16    Voor zover verweerder op bepaalde verwijten hierboven niet is ingegaan merkt hij op dat ook die verwijten onjuist zijn. De verwijten van klaagster zijn te onwaarschijnlijk om waar te zijn en niet concludent. De klachten van klaagster zijn in al hun onderdelen ongegrond.

6    BEOORDELING

6.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het tuchtrecht ook van toepassing is op het handelen van een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

6.2    Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt de raad vast dat uit de stukken niet gebleken is dat klaagster, voordat zij zich tot verweerder wendde door middel van een e mailbericht van 20 december 2010, zich reeds tot verweerder had gewend in verband met de problemen met haar toenmalige werkgeefster/patroon. Gebleken is dat verweerder de zaak meteen heeft opgepakt door o.a. een bemiddelingsgesprek te arrangeren dat op 18 januari 2011 heeft plaatsgevonden, terwijl er ook al contact was gelegd met de beoogde nieuwe patroon van klaagster, mr. B. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

6.3    Ten aanzien van het verwijt dat verweerder niet zou hebben geantwoord op e-mail- of faxberichten is de raad van oordeel dat dit verwijt feitelijke grondslag mist. Klaagster maakt verweerder allerlei verwijten in algemene termen, maar onderbouwt haar verwijten niet, althans onvoldoende.

6.4    Ten aanzien van de verwijten over het uitlokken van klachten dan wel ombuigen van klachten jegens klaagster door toedoen van verweerder is de raad van oordeel dat deze verwijten eveneens feitelijke grondslag missen. Uit geen der stukken is concreet gebleken dat verweerder zich aan een dergelijk handelen heeft schuldig gemaakt.

6.5    Ten aanzien van het algemene verwijt dat verweerder anderen aanzet tot gedragingen die het aanzien van de beroepsgroep schaden door het verspreiden van berichten met een lasterlijke inhoud en het uiten van valse beschuldigingen, is de raad eveneens van oordeel dat daarvan niet gebleken is. Het zijn aantijgingen van de kant van klaagster die niet op grond van objectieve feiten uit stukken zijn af te leiden.

6.6    Bovenstaande brengt met zich mee dat de raad niet tot het oordeel komt dat verweerder zich niet zou hebben gedragen als een goed advocaat en goed deken betaamt. De taak van verweerder is o.a. om toezicht te houden op de naleving van de verordeningen door advocaten. Het is aan verweerder om invulling te geven  aan de wijze waarop dit toezicht tot stand komt. Niet gebleken is dat verweerder bij de uitoefening van die taak tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.7    Ten aanzien van de stelling dat verweerder klaagster in de uitoefening van haar beroep als advocaat-stagiaire belemmert, is de raad eveneens van oordeel dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is uit bovenstaande reeds gebleken dat verweerder bij de behandeling van de zaken waar klaagster zich op beroept, in generlei opzicht te kort is geschoten.

6.8    Ten aanzien van de aanvullende klachten komt de raad tot het oordeel dat deze ook feitelijke grondslag missen.

6.9    Het feit dat verweerder klaagster heeft aangeschreven met ‘weledelgestrenge heer’ in plaats van ‘vrouwe’ is een begrijpelijke vergissing waarvan zeer aannemelijk is en een feit van algemene bekendheid dat dit aan het systeem te wijten is. In ieder geval is dit in geen enkel opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar.

6.10    De raad constateert dat klaagster zware beschuldigingen uit jegens verweerder en ongefundeerde uitlatingen doet in brieven en overige stukken. Een (gewezen) advocaat moet zich er van bewust zijn dat zware beschuldigingen goed onderbouwd en beargumenteerd moeten worden. Daarvan is in het onderhavige geval onvoldoende gebleken.

6.11    De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P. Schulting, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, J.P van Stempvoort, L.J. van der Veen, G.J. van der Veer, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2012.

griffier                                                               voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 3 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl