ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3782 Raad van Discipline Arnhem 12-230

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3782
Datum uitspraak: 21-12-2012
Datum publicatie: 16-02-2013
Zaaknummer(s): 12-230
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft besloten de niet betaalde declaraties te crediteren. Klager verwijt verweerder dat hem hierdoor de mogelijkheid werd ontnomen om de reeds betaalde declaraties in een begrotingsprocedure te betrekken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de voorzitter evenwel niet gebleken. Verweerder heeft toevoeging overgedragen aan opvolgend advocaat. Volgens klager heeft verweerder teveel uren op de toevoeging vermeld. Voorzitter overweegt dat de verrekening van het aantal gewerkte uren tussen advocaten een kwestie is die de advocaat en zijn opvolgend advocaat aangaat. Klager werd hierdoor niet in enig belang getroffen. Niet gebleken is dat klager door de handelwijze van verweerder werd belemmerd bij het vinden van een nieuwe advocaat of dat de belangen van klager hierdoor op andere wijze zouden zijn geschaad. Klager kan niet in dit onderdeel van de klacht worden ontvangen. Klager verwijt verweerder nog dat hij hem een aanmaning heeft gestuurd terwijl hij de kwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur had voorgelegd. Klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

Beslissing van 21 december 2012

in de zaak 12-230

naar aanleiding van de klacht van:

de heer  [ ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te W.

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Almelo van 29 november 2012, door de raad ontvangen op 30 november 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1. Verweerder heeft klager bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil. In eerste instantie had verweerder de zaak op betalende basis in behandeling.

2. In de opdrachtbevestiging die door klager is getekend zijn de financiële afspraken opgenomen. Klager heeft de opdrachtbevestiging ondertekend

3. In februari 2011 is voor klager een toevoeging aangevraagd, welke toevoeging ook is verleend.

4. Klager heeft de door verweerder gezonden declaraties terzake van de werkzaamheden die op betalende basis waren verricht, gedeeltelijk betaald. Van een factuur van 31 januari 2011 heeft klager een gedeelte van € 2.633,18 onbetaald gelaten. De factuur van 27 mei 2011 van € 482,- die betrekking had op de aan klager opgelegde eigen bijdrage behorende bij de aan hem verstrekte toevoeging, heeft klager eveneens onbetaald gelaten.

5. Klager heeft –nadat hij ten aanzien van de factuur van 31 januari 2011 een betalingsregeling was overeengekomen- bezwaar gemaakt omdat hij de door verweerder in rekening gebrachte kosten buitenproportioneel hoog vond.

6. De klachten van klager zijn in eerste instantie behandeld door de interne klachtencommissie van het kantoor van verweerder. Nadat de klachtencommissie de klachten ongegrond had verklaard, heeft klager zich gewend tot de Geschillencommissie Advocatuur. De Geschillencommissie heeft het geschil niet in behandeling genomen omdat klager niet in staat was het bedrag waarover het geschil handelde, bij deze commissie in depot te storten.

7. Toen betaling van de facturen uitbleef, heeft verweerder klager op 27 december 2011 een aanmaning verzonden.

8. Klager heeft zich vervolgens gewend tot de deken. Op 24 april 2012 werd er een bemiddelingsgesprek bij de deken gehouden tussen klager en verweerder. In zijn brief van 25 april 2012 schrijft de deken hierover:

‘Afgesproken is dat deze klachtzaak (in ieder geval in tuchtrechtelijk opzicht) door [klager ] zal worden ingetrokken en dat partijen gezamenlijk de zaak ter begroting zullen aanbrengen bij de Raad van Toezicht. Dit heb ik inmiddels gedaan door middel van bijgaande brief.’

9. In reactie hierop vraagt klager de deken om naast de begrotingsprocedure de zaak alsnog tuchtrechtelijk in behandeling te nemen.

10. Verweerder besluit vervolgens om -vanwege de financiële positie van klager- het nog openstaande bedrag van in totaal € 3.115,17 te crediteren. Verweerder besluit de begrotingsprocedure niet te op te starten omdat door de creditering de juridische grondslag voor zo’n procedure was komen te vervallen.

11. Voor zijn arbeidsrechtelijke geschil, heeft klager een andere advocaat ingeschakeld. Deze advocaat heeft de toevoeging op basis waarvan verweerder zijn werkzaamheden verrichtte, overgenomen.

2. KLACHT

Klager verwijt verweerder dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Zijn klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

1.  Verweerder heeft ten onrechte aan klager facturen verzonden van in totaal ongeveer € 6.500,- waarvan een bedrag groot € 3.115,17 is gecrediteerd.

Klager is van mening dat van verweerder kan worden verlangd dat al zijn declaraties worden gecrediteerd omdat verweerder door de creditering heeft voorkomen dat de begrotingsprocedure kon worden opgestart;

2.  Verweerder heeft teveel uren opgevoerd voor wat betreft de werkzaamheden die hij op basis van de toevoeging heeft verricht, waardoor de opvolgend advocaat waarschijnlijk slechts een geringe vergoeding zal ontvangen voor de door haar te verrichten werkzaamheden;

3.  Verweerder had klager niet mogen aanmanen voor de openstaande facturen terwijl het geschil reeds aanhangig was bij de Geschillencommissie Advocatuur.

3. VERWEER

Verweerder heeft zich tegen de klachten verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna waar nodig zal ingaan.

4. BEOORDELING

De voorzitter is van mening dat met toepassing van art. 46 g Advocatenwet op de klacht kan worden beslist.

Klachtonderdeel a) 

4.1 Voorop staat dat een advocaat bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties met de cliënt dient te bespreken en de cliënt inzicht dient te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.

4.2  Vast staat dat verweerder de financiële afspraken in zijn opdrachtbevestiging heeft neergelegd en dat klager deze opdrachtbevestiging voor akkoord heeft ondertekend. Verweerder heeft conform die opdrachtbevestiging zijn werkzaamheden periodiek in rekening gebracht met declaraties. Klager heeft de eerste declaraties van verweerder –zonder daartegen bezwaar te maken- betaald.

4.3  Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit het voorgaande genoegzaam dat tussen klager en verweerder duidelijke afspraken zijn gemaakt over het tarief dat verweerder zou hanteren en de werkzaamheden die in rekening zouden worden gebracht.

4.4 Vanwege het feit dat klager een slechte financiële positie had, heeft verweerder de bereidheid getoond de nog openstaande declaraties te crediteren. Hoewel daarover in het bemiddelingsgesprek met de deken andere afspraken waren gemaakt, heeft verweerder besloten om deze declaraties niet ter begroting aan de Raad van Toezicht voor te leggen omdat klager door de creditering niets meer aan verweerder verschuldigd was en een begrotingsprocedure daaraan niet zou kunnen afdoen.

4.5  Klager neemt het verweerder kwalijk dat hem hierdoor de mogelijkheid werd ontnomen om de declaraties die al wel door hem waren voldaan, in de begrotingsprocedure te betrekken. De voorzitter volgt klager hierin niet. De weg van de begrotingsprocedure staat immers alleen open voor declaraties die nog niet zijn voldaan. In het systeem van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) wordt namelijk uitgegaan van de situatie dat de cliënt de hem toegezonden declaraties niet heeft betaald. Ook in het geval verweerder terzake de gecrediteerde declaraties een begrotingsprocedure had doorlopen, zou dit niet tot het door klager gewenste resultaat -inhoudende dat alle declaraties ter begroting aan de Raad van Toezicht zouden worden voorgelegd- hebben kunnen leiden.

Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. De voorzitter beoordeelt dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6 De gebruikelijke gang van zaken is dat een advocaat die een zaak overdraagt aan een opvolgend advocaat bij de overdracht van het dossier en de toevoeging een urenspecificatie voegt, met het verzoek tot afrekening nadat de zaak is gedeclareerd. Uit de stellingen van partijen, begrijpt de voorzitter dat verweerder overeenkomstig dit gebruik heeft gehandeld en dat verweerder –na een correctie te hebben toegepast- 8 uren op de toevoeging heeft vermeld. Klager heeft hier bezwaar tegen gemaakt omdat hij betwijfelt of verweerder daadwerkelijk zoveel uren aan de zaak heeft besteed. Klager meent dat er hierdoor voor zijn opvolgend advocaat onvoldoende uren resteerden waardoor mogelijk niet al haar werkzaamheden onder het bereik van de toevoeging zouden kunnen worden gebracht.

4.7 In dit verband overweegt de voorzitter als volgt.

In zijn algemeenheid geldt dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door  een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Nagegaan moet dus worden of klager in dit opzicht, voor zover het gaat om het aantal uren dat verweerder op de toevoeging heeft vermeld, in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen. De voorzitter overweegt in dit verband dat de verrekening van het aantal gewerkte uren tussen de advocaten een aangelegenheid is die enkel de advocaat en zijn opvolgend advocaat aangaat. Klager werd hierdoor niet in enig (financieel) belang getroffen. Het is de voorzitter niet gebleken klager door de handelwijze van verweerder werd belemmerd bij het vinden van een nieuwe advocaat of dat de belangen van klager hierdoor op andere wijze zouden zijn geschaad. Dat brengt mee dat klager ter zake van dit onderdeel van de klacht niet als belanghebbende kan worden gekwalificeerd.

Dit leidt tot de conclusie dat klager niet in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen.

Klachtonderdeel c)

4.8 Klager verwijt verweerder dat hij hem op 27 december 2011 nog een aanmaning heeft gestuurd, terwijl klager de kwestie op dat moment al aan de Geschillencommissie Advocatuur had voorgelegd. Verweerder heeft dit gemotiveerd weersproken en gesteld dat hij eerst nadat hij een aanmaning had verstuurd, erover werd geïnformeerd dat klager de Geschillencommissie Advocatuur had ingeschakeld.

Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerder hier eerder mee bekend was. De klacht mist hierdoor feitelijke grondslag. Dit klachtonderdeel beoordeelt de voorzitter daarmee als kennelijk ongegrond.

5. BESLISSING

Verklaart de klachtonderdelen a en c kennelijk ongegrond;

Verklaart klachtonderdeel b kennelijk niet ontvankelijk;

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 21 december 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht