ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3674 Raad van Discipline Arnhem 12-155

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3674
Datum uitspraak: 17-12-2012
Datum publicatie: 27-12-2012
Zaaknummer(s): 12-155
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand is volstrekt helder, de executie van een verkregen vonnis behoort tot de werkzaamheden van de toegevoegde rechtsbijstandverlener. Verweerder heeft na zijn brief aan de advocaat van de wederpartij met sommatie aan het vonnis te voldoen ten onrechte geen verdere executiemaatregelen doen  treffen. Gegrond. Geen maatregel gezien uitvoerige verontschuldigingen.  

Beslissing van 17 december 2012

in de zaak 12-155

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 augustus 2012 met kenmerk K 12/104, door de raad ontvangen op 3 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2012 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder, deze laatste bijgestaan door zijn kantoorgenote mr. [A]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals daarin vermeld, alsmede van de bij brief d.d. 30 oktober 2012 door mr. [A] overgelegde verklaring van mevrouw [B].

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft in de tijd dat hij als advocaat in loondienst werkzaam was bij mr. [C], h.o.d.n. [D], klager op basis van een toevoeging bijgestaan in een civiele procedure tegen [E]. Klager is in die procedure in het gelijk gesteld, zijn vordering van € 1.178,50 vermeerderd met rente en kosten is bij vonnis van de kantonrechter te [F] d.d. 5 oktober 2010 toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.3 Bij brief d.d. 7 oktober 2010 heeft verweerder de advocaat van [E], mr. [P], aangeschreven met verzoek te bevorderen dat [E] binnen 10 dagen aan de veroordeling zou voldoen door overmaking op de derdenrekening van [D]. Wanneer dan niet zou zijn betaald zou hij het vonnis ter executie naar de deurwaarder sturen.

2.4 Klager heeft nadien meerdere keren het kantoor van verweerder bezocht met de vraag of daar inmiddels enige betaling was ontvangen. Steeds kreeg hij te horen dat er niets was ontvangen.

2.5 Klager heeft na genoemde brief van 7 oktober 2010 aan mr. [P] - verweerder had hem een kopie daarvan toegezonden, evenals een kopie van het vonnis - niets meer van verweerder vernomen. Verweerder heeft geen executiemaatregelen getroffen, noch anderszins actie ondernomen ter verkrijging van betaling.

2.6 Verweerder is tot mei 2011 bij [D] werkzaam geweest. Op dat kantoor was een onwerkbare situatie ontstaan. In een bespreking bij de deken samen met mr. [C] zijn toen regelingen getroffen ter beëindiging van de arbeidsverhoudingen van hem en een kantoorgenote met mr. [C]. In dat kader is ook afgesproken dat mr. [C] de cliënten van verweerder over diens vertrek zou informeren. Het dienstverband is per 1 juli 2011 beëindigd.

2.7 Klager is over verweerders vertrek niet geïnformeerd. Hij heeft nadien nogmaals bij [D] navraag gedaan of er betaald was. Volgens de overgelegde verklaring van mevrouw Hendriks zou klager toen teruggebeld zijn met de mededeling dat hij zelf een deurwaarder voor de executie diende in te schakelen. Dit wordt door klager betwist.

2.8 In november 2011 heeft klager opnieuw om informatie verzocht. Volgens mevrouw Hendriks is toen na overleg met mr. [C] het vonnis op 12 december 2011 doorgestuurd naar de deurwaarder. Kort daarop is mr. [C] failliet verklaard. Ook [E] is begin 2012 failliet verklaard.

2.9 Bij brief van 8 maart 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a. na zijn brief van 7 oktober 2010 aan mr. [P] niets meer heeft gedaan om klagers vordering op [E] te incasseren, en al die tijd ook niets van zich heeft laten horen.

b. verzuimd heeft klager op de hoogte te brengen van zijn vertrek van kantoor.

3.2 Door dit nalaten heeft klager zijn kans op incasso van zijn vordering op [E] verspeeld. Wanneer eerder executiemaatregelen waren getroffen was er mogelijk nog een kans op verhaal geweest.

4 VERWEER

4.1 In verband met de chaotische situatie op zijn kantoor – er werd gewerkt op verschillende locaties, dossiers bleven te lang liggen, nota’s van ingeschakelde derden werden niet tijdig betaald - heeft verweerder niet zelden cliënten geadviseerd om rechtstreeks aan een deurwaarder opdracht tot executie van een vonnis te verstrekken.

Verweerder veronderstelt dat hij dat advies ook aan klager heeft verstrekt, en wel in zijn afsluitende brief die hij in elk dossier pleegt te schrijven. Hij kan dat echter niet aantonen omdat hij niet meer over het dossier beschikt, dat is achtergebleven op het inmiddels ontmantelde kantoor van mr. [C].

4.2 Verweerder meent dat het ook niet tot de taak behoort van de toegevoegde advocaat om zorg te dragen voor de executie van een verkregen vonnis. Dat zou zijns inziens alleen anders zijn wanneer de advocaat en cliënt daarover expliciet een andere afspraak hebben gemaakt.

4.3 In het kader van de beëindiging van zijn dienstverband heeft hij met mr. [C] afgesproken dat die de cliënten over zijn vertrek van kantoor zou informeren. Verweerder betreurt het dat dit kennelijk niet is gebeurd, evenals hij het betreurt dat klager nog immer met een vonnis zit waar hij niets aan heeft.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Gezien de brief van verweerder aan mr. [P] van 7 oktober 2010 mocht klager erop vertrouwen dat verweerder zich met de executie zou bezighouden. Hij sommeerde daarin tot betaling op de rekening van zijn kantoor, alleen al daaruit mocht klager afleiden dat verweerder de incasso van zijn vordering tot diens taak rekende. Van een andersluidend bericht aan klager is de raad niet gebleken. Verweerder heeft wel aangevoerd dat hij het dossier van klager had gesloten en dat het daarbij zijn gewoonte was een afsluitende brief aan zijn cliënten te schrijven – waarin, zo begrijpt de raad verweerders verweer, dan ook duidelijk zou zijn gemaakt dat klager zelf verantwoordelijk was voor de executie - maar van die afsluitende brief is de raad niet gebleken, en klager ontkent ook dat hij zo’n brief heeft ontvangen. Evenmin heeft verweerder aangetoond dat hij de grosse van het vonnis aan klager heeft toegestuurd. Volgens de verklaring van mevrouw [B] zou de grosse pas in november 2011 door mr. [C] aan de deurwaarder zijn toegezonden. De raad moet dan ook concluderen dat verweerder in de periode tussen oktober 2010 en mei 2011, de periode waarin hij nog als advocaat bij [D] werkzaam was, niets aan de invordering heeft gedaan terwijl klager dat wel van hem mocht verwachten.

5.2 Die laatste verwachting mocht klager ook ontlenen aan het bepaalde in artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand: ‘De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.’ Die laatste zinsnede is volstrekt helder, de executie van een verkregen vonnis behoort tot de werkzaamheden van de toegevoegde rechtsbijstandverlener.

5.3 Nu niet aannemelijk is geworden dat verweerder op enig moment omtrent de executie andere afspraken met klager heeft gemaakt dan waarop klager op grond van de brief aan mr. [P] en de Wet mocht rekenen, is de raad van oordeel dat verweerder tekort is geschoten in de zorg die hij jegens klager diende te betrachten door na zijn brief aan mr. [P] niets meer voor klager te doen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Bij zijn vertrek van kantoor mocht verweerder er gezien de moeilijke verhouding tussen hem en mr. [C] mee instemmen dat mr. [C] als zijn werkgever eenzijdig de cliënten omtrent zijn vertrek van kantoor zou informeren. Verweerder beschouwde klager toen echter al niet meer als zijn cliënt. Dat zulks prematuur was is hiervoor al aan de orde geweest en beoordeeld. Het niet (laten) informeren omtrent verweerders vertrek van kantoor moet, als dat gelet op de omstandigheden waaronder verweerder van dat kantoor wegging  al tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn, gezien worden als een onbedoeld gevolg van verweerders eerdere tekort schieten zodat daaraan geen zelfstandig betekenis kan worden toegekend die voor tuchtrechtelijke toetsing in aanmerking komt.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft zich uitvoerig jegens klager verontschuldigd voor het geval hij mogelijk verwijtbaar tekort is geschoten. Hij vindt het erg vervelend dat klager nog steeds met lege handen staat. Nu verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is bestraft volstaat de raad gezien deze verontschuldigingen met gegrondverklaring van klachtonderdeel a en ziet af van oplegging  van een maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdeel a is gegrond, onderdeel b is ongegrond.

De raad ziet af van oplegging van een maatregel.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, H. Dulack, C.J.M. de Vlieger en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2012.

griffier voorzitter