ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3576 Raad van Discipline Arnhem 12-94

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3576
Datum uitspraak: 19-11-2012
Datum publicatie: 17-12-2012
Zaaknummer(s): 12-94
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verzet ongegrond, geen nieuwe feiten.

Beslissing van 19 november 2012

in de zaak 12-94

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 juni 2012 op de klacht van:

de heer W

klager

tegen:

mrs B.

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 mei 2012, door de raad ontvangen op 24 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 20 juni 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 juni 2012 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 30 juni 2012 door de raad ontvangen op 3 juli 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2012 in aanwezigheid van klager en verweerders sub 3 en 4. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 30 juni 2012 en de brief van 9 juli 2012

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager heeft zich in juli 2008 gewend tot verweerder sub 3 voor rechtsbijstand in een geschil met zijn werkgever. Begin 2010 is de zaak overgenomen door verweerder sub 4. Hij heeft namens klager een procedure aanhangig gemaakt die heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2011.

2.3 In december 2010 heeft klager een geschil dat hij had met de Rabobank in behandeling gegeven bij het kantoor van verweerders. Vanaf 1 december 2010 is klager daarbij bijgestaan door verweerder sub 2.

2.4 Bij brief van 11 maart 2011 (in de voorzittersbeslissing sub 3.10 is per abuis sprake van een brief van 11 maart 2010) heeft verweerder sub 2 klager bericht dat zij de overeenkomst met klager met betrekking tot het bij haar in behandeling zijnde dossier beëindigde en ook de overeenkomst met betrekking tot de andere bij het kantoor in behandeling zijnde dossiers door het kantoor wordt beëindigd.

2.5 Klager heeft op 15 maart 2011 een klacht ingediend bij de klachten functionaris van verweerder sub 1, zijnde verweerder sub 5 om zich te beklagen over de gevolgde handelwijze van verweerders sub 2, 3 en 4. Op 28 augustus 2011 heeft daartoe een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder sub 5.

2.6 Bij brief met bijlagen van 17 januari 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder sub 1 de dossiers te lichtvaardig heeft neergelegd, in het bijzonder het dossier betreffende de arbeidszaak

b) Verweerder sub 2 het dossier betreffende het geschil met de Rabobank te lichtvaardig heeft neergelegd omdat er grond was voor het inroepen van een vertrouwensbreuk en zij kansloze handelingen heeft verricht in zijn zaak jegens de Rabobank

c) Verweerder sub 3 bij de behandeling van de zaak heeft nagelaten de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst in te roepen terwijl hij er mee bekend was dat klager deze vaststellingsovereenkomst onder dwang had getekend

d) Verweerder sub 4 bij de behandeling van de arbeidszaak essentiële producties niet of onvolledig heeft ingebracht en dat zij net als verweerder sub 3 heeft nagelaten de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst in te roepen terwijl zij er mee bekend was dat klager deze onder dwang had getekend.

e) Verweerder sub 5 als voorzitter van de klachtencommissie van het kantoor heeft geweigerd een onafhankelijke klachtenfunctionaris te benoemen en dat hij de aansprakelijkheidsstelling niet heeft gemeld bij de aansprakelijkheidsverzekeraar van het kantoor.

3.2 De voorzitter van de raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat jegens een kantoor geen klacht kan worden ingediend maar slechts tegen gedragingen van  personen, zijnde de individuele advocaten die zijn onderworpen aan het tuchtrecht. Daarnaast heeft de voorzitter –kort gezegd- geoordeeld dat klager de klachten zoals ingediend tegen verweerders 2 t/m 4 niet feitelijk heeft onderbouwd. Tenslotte heeft de voorzitter geoordeeld dat er geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden vastgesteld ter zake van de wijze van klachtbehandeling en tevens is gebleken dat wel degelijk melding is gedaan van de aansprakelijkheidsstelling maar deze aansprakelijkheid niet is erkend, hetgeen niet tuchtrechtelijk laakbaar is.    

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter is uitgegaan van feitelijke onjuistheden wat betreft het moment waarop verweerder sub 3 de arbeidszaak in behandeling heeft genomen, in één dossier geen sprake is geweest van een vertrouwensbreuk en dat klager wel tegen verweerder sub 1 een klacht kan indienen. Voorts stelt klager dat een vertrouwensbreuk niet eenzijdig kan worden vastgesteld, en dat hij wel feiten heeft aangevoerd ter adstructie van de door hem ingediende klachten.

4 VERWEER

4.1 Verweerder sub 5 heeft aangevoerd dat het hem en de andere verweerders helaas niet is gelukt klager te laten inzien wat het gezichtspunt is geweest van verweerders.

5 BEOORDELING

5.1. De raad is van oordeel dat het verzet van klager ongegrond is. De raad onderschrijft de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze is genomen. Klager heeft geen nieuwe feiten of argumenten aangevoerd, op grond waarvan het oordeel van de voorzitter voor onjuist moet worden gehouden. Daarmee is het verzet ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst, E.A.T.M. Steverink, C.J.M. de Vlieger, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 november 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Zutphen

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.