ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3536 Raad van Discipline Arnhem 12-81

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3536
Datum uitspraak: 29-10-2012
Datum publicatie: 05-12-2012
Zaaknummer(s): 12-81
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende het voorstel om zwart te betalen ongegrond omdat niet is vast komen te staan dat verweerder dit voorstel heeft gedaan. Klacht dat verweerder de echtgenote en de dochter van klager als opdrachtgever heeft aangemerkt eveneens ongegrond. Oordeel wie als opdrachtgever dient te worden aangemerkt is voorbehouden aan de civiele rechter. De raad toetst slechts marginaal. Gezien de nauwe betrokkenheid van de echtgenote bij de zaak en gezien het feit dat de dochter mede als procespartij is opgetreden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat zij als medeopdrachtgevers hebben te gelden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Beslissing van 29 oktober 2012

in de zaak 12-81

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

advocaat te [X]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 april 2012 met kenmerk RvT 1011-9022/LB/SD, door de raad ontvangen op 25 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 september in aanwezigheid van mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, B.E. van der Molen, P.R.M. Noppen en C.J.M. de Vlieger, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier.

1.3 Klager heeft zijn echtgenote bij brief van [….] 2012 schriftelijk gemachtigd namens hem aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn klacht. Zij en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst. Daarna zijn de volgende brieven nog in het geding gebracht:

- brief van 8 mei 2012 van verweerder waarin verweerder de raad heeft bericht dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht nu alleen hij als klager optreedt en hij geen belang heeft bij zijn klacht.

- brief van 14 mei 2012 waarin klager stelt dat hij wel belang heeft bij de behandeling van de klacht.

- brief van 21 mei 2012 van verweerder waarin verweerder reageert op de brief van klager van 14 mei 2012.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij brief van 17 mei 2011 van de echtgenote van klager hebben klager en zij zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.3 Op [….] 2010 heeft de A.I.D. te Zwolle 79 paarden en pony’s in beslag genomen, die voor het grootste gedeelte aan klager in eigendom toebehoorden, terwijl enkele paarden en pony’s van de dochter van klager waren.

2.4 Klager hield zich bedrijfsmatig bezig met de handel in en het fokken van paarden. De dochter van klager hield als hobby enige paarden en pony’s.

2.5 Klager heeft zich, nadat hij contact had gehad met een tussenpersoon, tot verweerder gewend om de paarden en pony’s terug te krijgen.

2.6 Op [….] 2010 heeft het eerste gesprek tussen klager, zijn echtgenote en verweerder plaatsgevonden.

2.7 Verweerder heeft diverse procedures gevoerd waarbij hij voor klager en zijn dochter in rechte is opgetreden.

2.8 Op [….] 2010 zijn de laatste paarden en pony’s teruggekeerd.

2.9 Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder klager en zijn echtgenote verzocht in verband met zijn werkzaamheden en de door hem te betalen kosten een voorschot ad € 9.520,- te betalen. De echtgenote van klager heeft het voorschot op [….] 2010 voldaan. Tevens heeft de dochter van klager op [….] 2010 € 714,14 aan verweerder betaald ter vergoeding van de kosten van de dierenarts.

2.10 Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder aan klager en zijn echtgenote bericht dat hij inmiddels 54½ uur aan de behandeling van de zaak heeft besteed. Hij heeft de brief afgesloten met de opmerking: “Naar ik aanneem dien ik echter in ieder geval door te gaan tot en met het Kort Geding?”

2.11 Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder aan klager en zijn echtgenote bericht dat hij tot en met [….] 2010 102 uur en 55 minuten aan de zaak heeft besteed en dat hij € 1.538,13 aan kosten voor hen heeft voldaan.

2.12 Bij brief van [….] 2010 aan klager en zijn echtgenote heeft verweerder bericht dat hij in de periode van [….] 2010 tot en met [….] 2010 23 uur en 40 minuten aan de zaak heeft besteed. Voorts heeft hij hen voor de tweede keer verzocht een afspraak met hem te maken om de door hem uit te brengen slotdeclaratie te bespreken.

2.13 Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder klager en zijn echtgenote bericht dat hij in totaal 126 uur en 5 minuten aan de zaak heeft besteed en dat zijn declaratie inclusief kantoorkosten, BTW en kosten € 39.348,- bedraagt waarop in mindering komt de reeds betaalde bedragen ad € 9.520,- en € 714,14 zodat nog

€ 29.113,86 resteert.

2.14 Bij brief van [….] 2010 heeft klager aan verweerder verzocht om een afbetalingsregeling met hem te treffen.

2.15 Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder aan klager en zijn echtgenote bericht dat hij thans graag een voorstel tot betaling van zijn declaratie tegemoet ziet.

2.16 Bij brief van [….] 2011 heeft verweerder aan klager, zijn echtgenote en zijn dochter bericht dat zijn declaratie tot nu toe niet is betaald en dat ook de nota van de taxateur nog niet is betaald. Hij verzoekt hen binnen een week een redelijk voorstel te doen tot betaling van zijn declaratie bij gebreke waarvan hij zich tot de rechter zal dienen te wenden. Bij brieven van [….] 2011 en [….] 2011 heeft verweerder hen nogmaals aangeschreven over de betaling van zijn declaratie.

2.17 De tussenpersoon heeft klager en zijn echtgenote op [….] 2011 bezocht in verband met de openstaande nota van verweerder. Hij heeft schriftelijk verklaard dat klager en zijn echtgenote hebben gevraagd of het mogelijk was de vordering van verweerder te voldoen door € 20.000,- zwart aan hem te betalen in plaats van

€ 30.000,- wit.

2.18 Omdat klager inmiddels failliet was verklaard en klager en zijn echtgenote op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd, was het voor verweerder van belang dat in rechte vast kwam te staan of hij de echtgenote van klager en zijn dochter naast klager mocht aanmerken als opdrachtgevers. Daarom heeft verweerder een civiele procedure tegen de echtgenote van klager en zijn dochter aanhangig gemaakt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht bij de raad heeft verweerder des-gevraagd meegedeeld dat inmiddels vonnis was gewezen en dat de door hem verzochte verklaring voor recht dat zowel de echtgenote van klager als zijn dochter als (mede)opdrachtgevers van verweerder mogen worden aangemerkt, is afgewezen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) als advocaat van klager een tussenpersoon opdracht heeft gegeven om namens hem een betalingsregeling te treffen uit hoofde waarvan klager verweerder in plaats van € 30.000,- bruto € 20.000,- netto zou betalen.

b) gaandeweg de uitvoering van de opdracht plotseling niet klager, maar de echtgenote van klager en de dochter van klager als opdrachtgevers begon te beschouwen, toen verweerder duidelijk werd dat klager op het punt stond om failliet verklaard te worden.

4. TOELICHTING OP DE KLACHT DOOR KLAGER

4.1 Hij is altijd de opdrachtgever geweest. Zijn echtgenote heeft weliswaar meerdere keren telefonisch contact gehad met verweerder, maar zij heeft dat altijd namens hem gedaan. Het bedrijf, de handel in paarden en pony’s, staat op zijn naam. Toen verweerder in de gaten kreeg dat het moeilijk zou worden om geld van hem te krijgen omdat hij failliet was verklaard, stelde verweerder in [….] 2011 opeens dat zijn echtgenote en zijn dochter zijn declaratie moesten betalen.

4.2 Op [….] 2011 is de tussenpersoon bij hen op bezoek gekomen. De tussenpersoon vertelde dat de vordering van verweerder ongeveer € 30.000,- bedroeg, maar wanneer hij € 20.000,- zwart zou betalen, de zaak daarmee was afgedaan.

5 VERWEER

5.1 Hij is op verzoek van de echtgenote van klager voor klager en zijn dochter in rechte opgetreden. Hij had drie opdrachtgevers. Hij heeft niet eenmaal instructies van klager ontvangen en behalve bij de rechtszittingen, heeft hij niet met hem gesproken. Met de dochter heeft hij maar eenmaal telefonisch contact gehad. Vrijwel dagelijks had hij telefonisch contact met de echtgenote van klager, heel vaak belde zij zelfs meerdere keren per dag. De echtgenote van klager heeft de voer- en verblijfskosten van de paarden betaald aan de Staat. Dit was een voorwaarde om de paarden en pony’s terug te krijgen.

5.2 Nadat de paarden en pony’s waren teruggegeven heeft de echtgenote van klager hem verzocht te wachten met het sturen van zijn declaratie totdat de paarden verkocht waren waarna zij wat ruimer bij kas zouden komen te zitten. Pas een half jaar nadat een einde was gekomen aan zijn werkzaamheden heeft de echtgenote van klager voor het eerst aangevoerd dat zij geen opdracht had gegeven voor de door hem verrichte werkzaamheden. Hij heeft zich enorm ingezet voor klager en zijn echtgenote en hun dochter. Daarom verdient hij het niet om op deze manier te worden behandeld.

6 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

6.1 Klager heeft een eigen belang bij het eerste onderdeel van zijn klacht. Daarom is dit onderdeel van zijn klacht ontvankelijk.

6.2 In de brief van 17 mei 2011, waarbij klager en zijn echtgenote de klacht hebben ingediend, wordt gesteld dat de tussenpersoon, toen hij hen op [….] 2011 op verzoek van verweerder bezocht, heeft voorgesteld dat zij € 20.000,- zwart zouden betalen en dat daarmee de zaak zou zijn afgedaan. De tussenpersoon heeft zowel schriftelijk als ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat het initiatief om € 20.000,- zwart aan verweerder te betalen is uitgegaan van klager.

6.3 De raad stelt vast dat de standpunten van klager en verweerder haaks op elkaar staan en dat klager zijn standpunt slechts kan onderbouwen met zijn eigen verklaring en die van zijn echtgenote. Gezien de in het dossier aanwezige stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verweerder de tussenpersoon opdracht heeft gegeven om namens hem een betalingsregeling te treffen uit hoofde waarvan klager hem in plaats van € 30.000,- bruto € 20.000,- netto zou betalen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

6.4 Het is in het belang van klager dat zijn echtgenote en zijn dochter niet worden aangesproken voor de betaling van de werkzaamheden die door verweerder zijn verricht. Daarom is klager ook in dit onderdeel van de klacht ontvankelijk.

6.5 Het oordeel wie verweerder als zijn opdrachtgever(s) mag be-schouwen is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter oordeelt slechts of verweerder, door zich op het standpunt te stellen dat de echtgenote van klager en zijn dochter als medeopdracht-gevers hebben te gelden, een tuchtrechtelijke verwijt treft. Gezien het feit dat de echtgenote van verweerder bij de besprekingen met verweerder aanwezig is geweest, zij veelvuldig telefonisch contact met verweerder over de zaak heeft gehad, zij de voorschotnota van verweerder heeft betaald alsmede de voer- en verblijfskosten van de paarden aan de Staat heeft betaald, alle correspondentie over de kosten van verweerder mede aan haar was gericht en zij pas na afloop van de werkzaamheden te kennen heeft gegeven dat zij niet als opdrachtgeefster diende te worden beschouwd, is de Raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op het standpunt te stellen dat zij als medeopdrachtgever heeft te gelden. Hetzelfde geldt voor de dochter van klager omdat een aantal van de paarden en/of pony’s aan haar in eigendom toebehoorden, zij als één van de procespartijen is opgetreden en zij een bedrag aan kosten heeft betaald aan verweerder. Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

Beide onderdelen van de klacht van klager zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, B.E. van der Molen, P.R.M. Noppen en C.J.M. de Vlieger, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten