ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3527 Raad van Discipline Arnhem 12-67

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3527
Datum uitspraak: 19-11-2012
Datum publicatie: 05-12-2012
Zaaknummer(s): 12-67
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in letselzaak bij tussentijdse overname van de zaak door andere gemachtigde zekerheid voor betaling werkzaamheden door middel van akte van cessie waarin klager erkende een bedrag van bijna € 50.000,00 schuldig te zijn willen bedingen als voorwaarde voor overdracht dossier. Tuchtrechtelijk verwijtbaar. Berisping. Advocaat mag zich op retentierecht beroepen, maar dient van die mogelijkheid terughoudend gebruik te maken. Bovendien niet geoorloofd voor betaling declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan nog slechts na overleg met de deken. Van die terughoudendheid was hier geen sprake, overleg met de deken heeft verweerder niet gezocht. Voor die terughoudendheid en dat overleg bestond alle aanleiding gezien het ontbreken van opdrachtbevestigingen met alle onduidelijkheden omtrent honorering werkzaamheden van dien, alsmede het al veel eerder aan verweerder gebleken gebrek aan bereidheid bij de verzekeraars om hem te honoreren volgens het door hem gehanteerde specialisatietarief, alsmede volstrekte onduidelijkheid tot welk bedrag de verzekeraars dan wel tot verdere vergoeding bereid zouden zijn.

Beslissing van 19 november 2012

in de zaak 12-67

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 april 2012, door de raad ontvangen op 1 mei 2012, heeft de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X]  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 september 2012 in aanwezigheid van de [gemachtigde van klager [A] en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 genoemde brief van de waarnemend deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de ter zitting overgelegde stukken, te weten:

- door [A] overgelegde de mail van Allianz van 19 juni 2012 aan hem;

- de door verweerder overgelegde berekening uren d.d. 3 maart 2010 over de periode 2005-2010, de berekening uren d.d. 11 februari 2005 over de periode 2001-2005 met de brief aan de schaderegelaar Bene-fit van diezelfde datum, alsmede de brief van Allianz aan verweerder d.d. 27 oktober 2011.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft twee letselschadeclaims voor klager in behandeling gehad. De ene betrof een bedrijfsongeval op 30 mei 2000, de andere een verkeersongeval op 21 maart 2001. De  aansprakelijkheid voor het bedrijfsongeval was verzekerd bij Allianz, de aansprakelijkheid voor het verkeersongeval bij Ensign. Allianz trad bij de behandeling van beide claims ook op namens Ensign.

2.3 In juli 2011 heeft een nieuwe gemachtigde, [A] voormeld, aan verweerder verzocht om overdracht van de dossiers ten behoeve van de verdere behandeling van de zaken.

2.4 Verweerder heeft geweigerd de dossiers over te dragen in die zin dat hij als voorwaarde daaraan heeft verbonden dat klager  een akte van cessie zou ondertekenen waarbij hij zijn vordering op beide verzekeraars aan verweerder overdraagt tot het nog openstaande bedrag van verweerders declaratie, en waarin hij erkent aan verweerder ter zake van diens rechtsbijstand een bedrag van

€ 48.010,32 schuldig te zijn.

2.5 De brief d.d. 11 september 2011 waarbij verweerder klager van deze voorwaarde op de hoogte stelde eindigt met de zin: ‘Voor de goede orde vermeld ik dat wanneer de kosten van rechtsbijstand op enigerlei wijze niet door de maatschappijen worden betaald, u gehouden blijft die kosten alsnog te voldoen.’

2.6 Verweerder heeft bij brief d.d. 12 september 2011 aan Allianz het volgende overzicht gezonden van zijn kosten van rechtsbijstand in beide zaken, dus niet afzonderlijk per zaak gespecificeerd:

        voldaan openstaand

2001 t/m 2005  € 22.565,71 € 15.043,80 € 7.521,91

2005 t/m 2010  € 31.695,51   € 39.217,42

2010 t/m 2011  €   8.795,90   €       48.013,32

2.7 Deze kostenoverzichten bevatten de aantallen in beide zaken te declareren uren, vermenigvuldigd met het uurtarief en een specialisatiefactor van 1,5. Voldaan is door Allianz alleen het honorarium over de periode 2001 t/m 2005, en wel zónder specialisatiefactor.

2.8 Bij brief d.d. 27 oktober 2011 heeft Allianz desgevraagd aan verweerder laten weten de nog openstaande kosten niet aan hem te zullen voldoen nu hij geen belangenbehartiger van klager meer was. Verweerder dient volgens Allianz zijn vordering bij zijn ex-cliënt in te dienen, die deze als onderdeel van zijn schade kan claimen. Allianz wijst er in dit verband op dat die kosten op basis van redelijkheid zullen worden getoetst.

2.9 In het dossier ontbreken opdrachtbevestigingen waarin afspraken over honorering van verweerders werkzaamheden zijn vastgelegd.

In een van de twee zaken heeft verweerder bij aanvang een voorwaardelijke toevoeging aangevraagd en gekregen.  Dat was op een moment waarop de aansprakelijkheid nog niet was erkend.

2.10 Bij brief met bijlagen van 4 november 2011 van [A] heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.11 [A] heeft beide schadeclaims voor klager geregeld. Op 19 juni 2012 is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Bij brief van diezelfde dag heeft Allianz aan [A] bericht dat de kosten buiten rechte die betrekking hebben op de werkzaamheden van verweerder niet in de vaststellingsovereenkomst zijn meegenomen. Wanneer verweerder bij klager een navordering mocht indienen dan kan klager die naar Allianz doorleiden. Zij zullen dan de onderhandelingen over de kosten met verweerder voortzetten, aldus de brief.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a) niet heeft meegewerkt aan de overdracht van de dossiers van klager aan diens nieuwe gemachtigde, althans aan de overdracht de voorwaarde heeft verbonden dat klager eerst een akte van cessie zou ondertekenen waarin hij erkent een bedrag van € 48.010,32 ter zake van verweerders rechtsbijstand aan hem schuldig te zijn.

b) te hoge declaraties heeft uitgeschreven.

3.2 Ter toelichting heeft klager naar voren gebracht dat verweerder bij aanvang van de werkzaamheden een toevoeging voor hem had aangevraagd en tegen hem had gezegd dat hem geen kosten in rekening gebracht zouden worden. Nu wordt hem zonder onderbouwing een heel groot bedrag in rekening gebracht over de hele periode van ruim 10 jaar, terwijl hij dat in redelijkheid bij gebrek aan voldoende specificatie niet eens kan toetsen.

3.3 Klager meent dat verweerder door afgifte van de dossiers aan Zwart te weigeren de voortgang en afwikkeling van zijn zaken onnodig heeft vertraagd. Ook is het aldus voor klager onmogelijk te beoordelen welke werkzaamheden verweerder heeft verricht.

3.4 Op basis van de wel voor klager beschikbare informatie heeft deze kunnen constateren dat verweerder voor 9 september 2011 9 uur heeft genoteerd voor afwikkeling dossier, terwijl van afwikkeling geen sprake is geweest. Over 2010 heeft verweerder 5 uren verantwoord terwijl hij 6:40 uur in rekening heeft gebracht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tegen klager gezegd zou hebben diens zaken op basis van een toevoeging te zullen behandelen. Tegen al zijn letselschadecliënten zegt hij dat hij deze zaken niet op basis van een toevoeging behandelt omdat in het algemeen de kosten van rechtsbijstand verhaald kunnen worden op de wederpartij, zodat geen toevoeging nodig is. Hij heeft klager niet gezegd dat hij geen kosten aan hem in rekening zou brengen, wel dat hij zijn uiterste best zou doen die kosten op de verzekeraars te verhalen.

4.2 De enkele toezegging van [A] in diens brief van 15 juli 2011 dat hij zich conform de gedragsregels zou inspannen verweerders declaratie als schade van klager door verzekeraars betaald te krijgen was voor verweerder onvoldoende. De ervaring heeft hem geleerd dat een zodanige toezegging in het algemeen een dooddoener is en dat de kosten van rechtsbijstand onbetaald blijven. De manier om enigszins van betaling van de declaratie(s) verzekerd te zijn is de akte van cessie, een manier die door veel collega-advocaten wordt gehanteerd.

4.3 Van de kostenoverzichten en urenspecificaties die hij aan de verzekeraars heeft verzonden heeft hij steeds kopieën aan klager gezonden. Die heeft daar nooit opmerkingen over gemaakt. De begrotingsprocedure heeft hij niet gevolgd omdat klager niet zelf hoefde te betalen.

4.4 De notitie van 9 september 2011 van 9 uur heeft ‘natuurlijk’ (citaat [verweerder], rvd) betrekking op werkzaamheden die op dat moment nog niet zijn geschied, maar redelijkerwijze worden geschat nog te zullen plaatsvinden.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Verweerder heeft bij aanvaarding van de opdrachten van klager geen opdrachtbevestiging aan klager verzonden. Op een zodanig stuk kan dan ook niet worden teruggegrepen bij beantwoording van de vraag in hoeverre verweerder met klager de financiële consequenties van de opdracht heeft besproken. Verweerder heeft daarover niet meer verklaard dan dat hij tegen al zijn letselschadecliënten zegt dat […] in het algemeen de kosten van rechtsbijstand verhaald kunnen worden op de wederpartij, […].Hij heeft klager niet gezegd dat hij geen kosten aan hem in rekening zou brengen, wel dat hij zijn uiterste best zal doen die kosten op de verzekeraars te verhalen. Verweerder is hier tekort geschoten in het bespreken van de financiële consequenties van de opdracht. In het bijzonder heeft hij nagelaten afspraken te maken over zijn uurtarief en de door hem in letselzaken gehanteerde specialisatiefactor. Ook heeft hij nagelaten duidelijkheid te scheppen voor de situatie waarin de verzekeraars niet zijn volledige nota’s zouden voldoen, een situatie waarmee in letselzaken terdege rekening gehouden dient te worden. Het spreekt hoe dan ook niet voor zich dat in een dergelijke situatie het verschil alsnog van de cliënt gevorderd kan worden.

5.2 Toen de nieuwe gemachtigde van klager verzocht om overdracht van het dossier stond het verweerder niet vrij om betaling dan wel zekerheid van betaling van het volledige door hem berekende bedrag aan kosten te verlangen als voorwaarde voor afgifte van het dossier. Op zichzelf staat het de advocaat wel vrij zich op zijn retentierecht te beroepen, maar hij dient van die mogelijkheid terughoudend gebruik te maken. Bovendien is het de advocaat niet geoorloofd voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan nog slechts na overleg met de deken. Van die terughoudendheid was hier geen sprake, overleg met de deken heeft verweerder niet gezocht. Voor die terughoudendheid en dat overleg bestond alle aanleiding gezien het ontbreken van de opdrachtbevestigingen met alle onduidelijkheden zoals hierboven beschreven van dien, alsmede het al veel eerder aan verweerder gebleken gebrek aan bereidheid bij de verzekeraars om hem te honoreren volgens het door hem gehanteerde specialisatietarief, alsmede volstrekte onduidelijkheid tot welk bedrag de verzekeraars dan wel tot verdere vergoeding bereid zouden zijn.

5.3 Bovendien liet verweerder na om bij zijn brief van 21 september 2011 aan klager afschriften te verstrekken van de urenspecificaties over de perioden 2000-2005 en 2005-2010. Mogelijk heeft verweerder die in eerdere stadia aan klager ter informatie toegezonden, maar dat neemt niet weg dat ze onderdeel hadden moeten vormen van een verzoek om zekerheidstelling voor een nog niet vaststaand bedrag aan kosten teneinde wellicht tot vaststelling van dat bedrag te kunnen komen. Klager had dan de uren, liefst met het dossier bij de hand, kunnen verifiëren.

5.4 De raad is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Verweerder  heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig beschaamd en aldus in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt door, zonder zulks bij aanvang van de zaak van klager te hebben bedongen, maximale zekerheid te verlangen voor honorering van zijn uren, nota bene vermeerderd met rente en kosten, terwijl op dat moment al te verwachten viel dat het door verweerder verlangde bedrag niet door de verzekeraars zou worden gehonoreerd en er evenmin zicht op bestond per wanneer zulks mogelijk wel het geval zou kunnen zijn.

Door bovendien in het kader van de bereidheid tot overdracht van het dossier van klager te verlangen dat hij de hoogte van de declaraties accepteert, heeft verweerder in strijd gehandeld met het recht van klager om de declaratie te betwisten om aldus de begroting daarvan te laten plaats vinden.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 De klacht ziet op het uitschrijven van te hoge declaraties. Strikt genomen heeft verweerder, althans ten tijde van de klacht, nog geen declaraties uitgeschreven. Hij beperkte zich tot het doen van opgave van zijn uren, om te voorkomen dat hij bij uitblijven van betaling al wel de btw diende af te dragen. De raad zal de klacht dan ook lezen als verwijt van te hoge kostenopgaven.

5.6 Dat verwijt treft ten dele doel. Vast is komen te staan dat verweerder voor 9 september 2011 9 uur heeft genoteerd voor afwikkeling dossier. Het is de raad niet gebleken dat deze uren betrekking hebben op de behandeling van de zaak. Dit betekent dat deze uren betrekking hebben op het (naar het oordeel van de raad op onjuiste wijze) veilig stellen van de betaling van de declaraties. In zoverre is het verwijt van klager dat verweerder een te hoge declaratie heeft uitgeschreven gegrond. Het verwijt dat verweerder over 2010 te veel uren heeft gedeclareerd is niet gegrond. De telling van de specificatie over de periode 3 maart t/m 30 december 2010 leidt tot een totaal van 380 minuten. Dit stemt overeen met 6 uur en 20 minuten. Het verschil met de in rekening gebrachte 6 uur en 40 minuten is niet van dien aard dat daar een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

5.7 Overigens is de raad uit de op haar verzoek door verweerder ter zitting overgelegde urenspecificaties en berekeningen kosten rechtsbijstand gebleken dat verweerders telling ook over de jaren 2003 en 2004 niet kloppend is. Over 2004 is 14,5 uur gespecificeerd tegenover 16,3 uur in rekening gebracht, over 2003 11,08 uur gespecificeerd tegenover 13,05 uur in rekening gebracht. Over 2002 en 2001 ontbreken specificaties. Deze verschillen zijn op het geheel bezien echter niet van dien aard dat de declaraties om die reden als als excessief zijn aan te merken, zodat ze in het kader van deze klachtbehandeling niet tot een tuchtrechtelijk beoordeling kunnen leiden.

5.8 Blijft over het verwijt dat de declaraties / berekende bedragen in hun geheel te hoog zijn. Het oordeel daarover diende – of dient, indien dat nog nodig mocht blijken wanneer hij in onderhandeling met de verzekeraars niet tot overeenstemming mocht komen over de honorering van zijn voor klager verrichte werkzaamheden – verweerder te vragen aan de raad van toezicht in het kader van een zogenaamde begrotingsprocedure. In zoverre is klager in zijn klacht niet ontvankelijk.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de ernst van de verweten gedragingen, het ontbreken van elk inzicht daaromtrent bij verweerder, en de hem eerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen van enkele waarschuwing in 2000, en berisping in 2000, 2001 en 2005 is de raad van oordeel dat aan verweerder de hierna te noemen maatregel dient te worden opgelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

Onderdeel a van de klacht is gegrond, onderdeel b is gedeeltelijk gegrond en voor het overige niet-ontvankelijk zoals hiervoor overwogen. Aan verweerder wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.T. Bolt, P.R.M. Noppen en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2012.

griffier voorzitter