ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3316 Raad van Discipline Arnhem 12-45

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3316
Datum uitspraak: 27-08-2012
Datum publicatie: 26-09-2012
Zaaknummer(s): 12-45
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht: Nadat door de rechter uitspraak was bepaald heeft verweerster zich met een inhoudelijke brief tot de rechtbank gewend. De vraag is of wel uitspraak was bepaald. Het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2009 is afgesloten met de volgende alinea: “De rechter sluit vervolgens de mondelinge behandeling en deelt mee dat de vrouw tot 23 december 2009 de gelegenheid krijgt om mede te delen of zij het eens is met het voorstel van de man en de zaak middels een minnelijke regeling kan worden afgedaan.” De rechter heeft niet gezegd wat er zou gebeuren als verweersters cliënte niet met het voorstel zou instemmen. Uit het vervolg van de procedure, een voortgezette mondelinge behandeling, mag worden afgeleid dat er kennelijk procedurele ruimte was voor voortzetting van het debat. Klacht ongegrond.

Beslissing van 27 augustus 2012

in de zaak 12-45

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 maart 2012 met kenmerk RvT 1011-9097/LB, door de raad ontvangen op 21 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Y de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2012 in aanwezigheid van zowel klager als verweerster, deze laatste bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [H]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De brief van de deken van 20 maart 2012 voornoemd met bijlagen;

- De brief van klager d.d. 29 mei 2012 met bijlagen;

- De brief van verweerster d.d. 30 mei 2012 met bijlagen;

- De brief van mr. [H] d.d. 6 juni 2012 met als bijlage de brief van verweerster d.d. 3 januari 2011 aan de deurwaarder.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager is sinds april 2007 verwikkeld in een wat wel zo wordt genoemd ‘vechtscheiding’. Uit zijn huwelijk zijn drie kinderen geboren, de oudste is op 4 september 2010 18 jaar geworden.

Verweerster is niet van begin af aan de advocaat van mevrouw geweest. Er zijn drie voorlopige voorzieningenprocedures gevoerd, daarnaast loopt / liep de bodemprocedure.

2.3 Tijdens de behandeling in de hoofdzaak en verdelingsprocedure van 16 december 2009 hebben klager en zijn advocaten willen praten over een totaalregeling, inclusief boedelscheiding. Mevrouw wilde zich beperken tot de partner- en kinderalimentatie en de andere nevenvoorzieningen. De rechter heeft de mondelinge behandeling geschorst voor overleg. Verweerster heeft vervolgens laten weten dat zij het voorstel van meneer in alle rust met mevrouw wilde bespreken. De rechter heeft daarop de mondelinge behandeling gesloten en meegedeeld dat de vrouw tot 23 december 2009 de gelegenheid kreeg om mee te delen of zij het eens is met het voorstel van de man en de zaak door middel van een minnelijke regeling kan worden afgedaan. Verweerster heeft zich vervolgens bij uitgebreide inhoudelijke brief d.d. 23 december 2009 tot de rechtbank gewend. De procedure is voortgezet met een mondelinge behandeling op 10 maart 2010. Nadat wederzijds nadere stukken en aanvullende verzoeken waren overgelegd/ingediend heeft de rechtbank op 23 juni 2010 een tussenbeschikking gegeven ten aanzien van de alimentatie voor de oudste, verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor de andere twee kinderen, en de behandeling voor het overige pro forma aangehouden.

2.4 In de bodemprocedure is vervolgens een deskundigenonderzoek gelast naar inkomen / vermogen van klager. Omdat de zakelijke partners van klager verzochten om geheimhouding met betrekking tot de opgevraagde gevoelige bedrijfsinformatie werd van mevrouw een geheimhoudingsverklaring gevraagd. Omdat zij die niet gaf verzocht de deskundige om een regiezitting. Die vond plaats op dezelfde dag als de behandeling van het derde verzoek om – wijziging – voorlopige voorzieningen, te weten 1 juli 2011.

2.5 Mevrouw heeft zich beklaagd over de advocaten van meneer. Die klachtprocedure loopt nog.

2.6 Bij brief van 9 augustus 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) mede namens de oudste dochter van klager aan de deurwaarder opdracht heeft gegeven  over te gaan tot inning van achterstallige alimentatie, hoewel klager reeds ruimschoots aan zijn verplichtingen had voldaan en deze dochter ook geen zodanige opdracht aan verweerster had gegeven.

b) Stukken niet tijdig voorafgaand aan de zitting van 1 juli 2011 aan klager en zijn advocaten heeft overhandigd.

c) Tijdens de zitting voorlopige voorzieningen van 1 juli 2011 een pleitnota heeft overgelegd die zij niet heeft voorgedragen. Er stonden essentiële punten in die ter zitting niet aan de orde zijn geweest en waarop klager en zijn advocaten niet hebben kunnen reageren.

d) Na afloop van de zitting van 1 juli 2011 klager persoonlijk heeft benaderd en heeft getracht hem te bewegen tot het zetten van een handtekening onder een brief aan de belastingdienst, zulks op een moment dat klagers’ advocaten al waren vertrokken.

e) Haar cliënte / klagers tegenpartij ondersteunt in het voeren van verschillende bij voorbaat kansloze procedures, niet alleen tegen klager maar ook tegen verschillende rechters, de voorzitter van de rechtbank en tegen klagers’ advocaten, zich te zeer met haar cliënte  identificeert en aldus nalaat onnodige kosten te vermijden en oplossingen in der minne na te streven.

f) Nadat door de rechter uitspraak was bepaald zich met een inhoudelijke brief tot de rechtbank heeft gewend.

4 BEOORDELING

4.1 Ad klachtonderdeel a

Zoals afgesproken ter zitting heeft verweersters gemachtigde – bij brief d.d. 6 juni 2012 - aan de raad haar brief van 3 januari 2011 aan de deurwaarder toegezonden. In die brief heeft verweerster verzocht om zowel de beschikking voorlopige voorzieningen van 23 oktober 2008, waarbij de partneralimentatie was bepaald op € 3.665,00 per maand en de alimentatie ten behoeve van de kinderen op € 500,00 per kind per maand, als de beschikking d.d. 23 juni 2010 waarbij de alimentatie ten behoeve van de oudste dochter op € 676,00 per maand was bepaald, aan klager te betekenen omdat klager volgens haar stellingen de wettelijke indexering (nog) niet had betaald.

4.2 De deurwaarder heeft zijn exploit mede op verzoek van de oudste dochter gesteld. Hoe dat heeft kunnen gebeuren – er was alleen de opdracht van verweerster waarin zij verzoekt om na betekening over te gaan tot invordering ten behoeve van haar cliënte – is niet duidelijk geworden. Verweerster heeft in haar verweer tegen de klacht erkend dat dit niet had mogen gebeuren en haar excuses ter zake aangeboden. Zij heeft niet meer of anders willen bereiken dan dat hetgeen door klager aan haar cliënte aan wettelijke indexering betaald had moeten worden ook aan haar cliënte betaald zou worden.

4.3 De raad is van oordeel dat op zichzelf de opdracht aan de deurwaarder onvoldoende duidelijk is geweest. Verweerster had zich dienen te realiseren dat het bereiken van de meerderjarige leeftijd van de oudste dochter noodzaakte tot nuancering in c.q. beperking van haar opdracht aan de deurwaarder voor wat betreft de door klager ten behoeve van zijn oudste dochter aan verweersters cliënte verschuldigde alimentatie. Zulks kan echter ook weer niet als zodanig onzorgvuldig worden geoordeeld dat verweerster ter zake een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, temeer niet daar verweerster haar excuses daarvoor heeft aangeboden. De raad begrijpt wel dat het voor klager zeer belastend moet zijn geweest met een exploit namens zijn oudste dochter geconfronteerd te worden. Daar staat echter tegenover dat de betekening niet rauwelijks heeft plaats gevonden - er waren herhaalde verzoeken tot betaling van de achterstand aan vooraf gegaan - en dat de vordering op zichzelf, ook voor wat betreft de indexering over de ten behoeve van de oudste dochter verschuldigde alimentatie, in elk geval voor de periode dat zij nog bij haar moeder woonde, terecht was: eenzijdige verrekening van alimentatieverplichtingen met andere betalingen waar klager zich op beriep is immers niet toegestaan. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

4.4  Ad klachtonderdeel b

Dit verwijt ziet op de omstandigheid dat verweerster eerst op de ochtend van de zitting van 1 juli 2011 stukken aan de rechtbank en in afschrift aan de advocaten van de man heeft overgelegd resp. bezorgd.

Uit het verweer tegen de klacht is gebleken dat de advocaten van de man, hoewel verweerster hen ruimschoots voor de zitting  had gevraagd om haar tijdig hun verweerschrift toe te zenden omdat zowel haar cliënte als zijzelf de dagen voor de zitting niet of nauwelijks beschikbaar waren, eerst op 29 juni 2011 hun verweerschrift aan verweerster hebben gefaxt en pas de volgende dag op 30 juni 2011 de onderliggende producties, met een omvang van 231 pagina’s, per koerier aan haar hebben laten bezorgen.

De raad is van oordeel dat het bij een dergelijke gang van zaken geen verbazing mag wekken wanneer verweerster dan de dag daarna tevens de dag van de zitting nog enkele aanvullende stukken nazendt. De handelwijze van klagers advocaten liet haar daartoe geen andere gelegenheid. Ook dit onderdeel van de klacht is aldus ongegrond.

4.5 Ad klachtonderdeel c

Blijkens haar toelichting ter zitting heeft verweerster ter zitting van de rechtbank bij het bespreken van haar pleitaantekeningen steeds aangegeven wat al bij de voorgaande behandeling aan de orde was geweest. Zij had mr. Spoorman vooraf een exemplaar gegeven zodat deze mee heeft kunnen lezen.

De raad is van oordeel dat dit een gebruikelijke gang van zaken is. Het komt geregeld voor dat een advocaat pleitaantekeningen voorbereidt en zich bij het voordragen ervan beperkt tot hetgeen nog niet besproken is. Niet is aannemelijk geworden dat verweerster daarbij welbewust onderwerpen heeft weggelaten met de bedoeling deze buiten de wederpartij om onder de aandacht van de rechtbank te brengen. Ook dit onderdeel van de klacht dient als ongegrond te worden afgewezen.

4.6 Ad klachtonderdeel d

Het ging hier om brieven/verzoeken/verklaringen aan de belastingdienst om verlenging te vragen van de termijn voor geruisloze overgang van aandelen. Verweerster heeft toegelicht dat tijdens de regiezitting op 1 juli 2011 het belang van ondertekening van die verklaringen aan de orde is geweest. De rechter meende dat die kwestie niet op deze zitting aan de orde kon komen en gaf aan dat partijen dat na de zitting konden regelen. Toen verweerster na afloop van de zitting naar klager toe ging bleken zijn advocaten al vertrokken naar hun volgende zitting. Verweerster is bij haar betwisting gebleven dat zij de verklaringen toen ter ondertekening aan klager heeft voorgelegd. De raad is dan ook van oordeel dat de feitelijke grondslag van het verwijt dat klager hier aan verweerster maakt niet is komen vast te staan. Of klaagster de brieven nu wel of niet in haar dossier had kan in het midden blijven. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.

4.7 Ad klachtonderdeel e

Verweerster heeft een grote vrijheid de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goed dunkt, zolang zij maar de gerechtvaardigde belangen van klager respecteert en een oplossing in der minne niet in de weg staat. Het is de raad niet gebleken dat verweerster dat laatste niet zou doen en nodeloos zou procederen dan wel dat de inzet van haar handelen anderszins onbehoorlijk zou zijn. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.8 Ad klachtonderdeel f

Het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2009 is afgesloten met de volgende alinea:

“De rechter sluit vervolgens de mondelinge behandeling en deelt mee dat de vrouw tot 23 december 2009 de gelegenheid krijgt om mede te delen of zij het eens is met het voorstel van de man en de zaak middels een minnelijke regeling kan worden afgedaan.”

Daaraan voorafgaand staat op naam van verweerster: “Ik wil het voorstel in alle rust met de vrouw bespreken. Ik verzoek de rechtbank mij een termijn te geven. Wij zullen de rechtbank alsdan laten weten of er op het voorstel van de man wordt ingegaan.”

4.9 In haar brief aan de rechtbank van 23 december 2009 heeft verweerster een aantal bezwaren van haarzelf en haar cliënte tegen de gang van zaken ter zitting van 16 december 2009  aan de orde gesteld, in het bijzonder tegen het feit dat alleen gesproken is over het totaalvoorstel en geen ruimte is geboden voor toelichting van de verzoeken, en meegedeeld dat haar cliënte niet akkoord ging met de door de man voorgestelde totaalregeling. Zij heeft uiteengezet dat en waarom er geen sprake was dat haar cliënte eerder met een dergelijke totaalregeling had ingestemd, en getuigenbewijs aangeboden. Voorts heeft zij meegedeeld dat haar cliënte haar verzoeken handhaaft en heeft zij de rechtbank verzocht om hen tijdens een nieuwe mondelinge behandeling de kans te geven een en ander toe te lichten dan wel haar de kans te geven alsnog haar pleitaantekeningen over te leggen.

4.10 Klager meent dat verweerster een dergelijke brief niet had mogen schrijven omdat inmiddels uitspraak was bepaald. Omtrent dat laatste bestaat echter geen zekerheid. Het proces-verbaal zegt daar niets over. De rechter heeft niet gezegd wat er zou gebeuren als verweersters cliënte niet met het voorstel zou instemmen. Uit het vervolg van de procedure, een voortgezette mondelinge behandeling op 10 maart 2010, mag worden afgeleid dat er kennelijk procedurele ruimte was voor voortzetting van het debat.

Ook dit onderdeel ontbeert daarmee feitelijke grondslag en dient als ongegrond te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klachten van klager tegen verweerster zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, J.H. Brouwer, R.P.F. van der Mark en H.J.P. Robers, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus  2012.

Griffier voorzitter