ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3307 Raad van Discipline Arnhem 12-47

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3307
Datum uitspraak: 27-08-2012
Datum publicatie: 26-09-2012
Zaaknummer(s): 12-47
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onvoldoende gebleken dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende was. Tegen een teleurstellend vonnis in eerste aanleg staat hoger beroep open, welk rechtsmiddel klaagster om haar moverende reden niet heeft benut. In het kader van de beoordeling van een mogelijk tuchtrechtelijk verwijt, is er  geen plaats voor een inhoudelijke beoordeling van de kwestie waarin verweerder klaagster bijstond.

Beslissing van 27 augustus 2012

in de zaak 12-47

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [ ]

klager

tegen:

mr. [ ]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 maart 2012 met kenmerk 1011-9130, door de raad ontvangen op 22 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 mei 2012 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld door haar vader en partner en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken d.d. 20 maart 2012 en van de daarbij gevoegde bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan bij de afwikkeling van de verbroken samenleving met haar ex-partner. Bij aanvang van de samenleving hebben partijen een samenlevings-overeenkomst gesloten. In deze samenlevingsovereenkomst is een regeling getroffen voor ieders bijdrage in de kosten van de huishouding. In het kader van de afwikkeling van de samenleving ontstond verschil van mening tussen de partijen over de vraag wie bepaalde kosten diende te dragen. Centrale stelling van klaagster was dat zij niet gehouden was om bij te dragen in een aantal posten ontstaan nadat de samenleving in april 2007 feitelijk was verbroken omdat haar ex-partner op zijn beurt ten tijde van de samenleving onvoldoende had bijgedragen. Klaagster stelt dat zij de woning gedwongen heeft moeten verlaten. Klaagster is ingetrokken bij haar ouders en betaalde hen kostgeld, waardoor klaagster niet (meer) in de gezamenlijke lasten kon bijdragen.

 Verweerder heeft aanvankelijk geprobeerd om in onderling overleg een regeling te treffen. Uiteindelijk heeft de wederpartij klaagster in een procedure betrokken. De vordering op klaagster bedroeg € 19.780,--. Klaagster vorderde in reconventie een bedrag van € 16.452,30 van haar ex-partner. Op 17 augustus 2011 is vonnis gewezen. De rechtbank heeft over en weer een aantal vorderingen toegewezen en de overige vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft de verdeling van een aantal nader genoemde goederen vastgesteld en voorts bepaald dat partijen jegens elkaar gehouden zijn om een restschuld na verkoop van de woning ieder voor de helft te voldoen. De wederpartij diende een schuld voor zijn rekening te nemen, terwijl verweerster aan haar ex-partner een bedrag van € 5.320,63 diende te voldoen te vermeerderen met rente.

2.2 Bij brief met bijlagen d.d. 14 september 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) steken heeft laten vallen in het kader van de bewijsvoering in de procedure bij de rechtbank Utrecht;

b) onvoldoende weerwoord heeft gevoerd bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank Utrecht d.d. 9 augustus 2010;

c) onvoldoende aandacht heeft besteed aan de reconventionele vordering van klaagster;

d) vorderingen van klaagster niet heeft ingebracht in de procedure;

e) onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank in het kader van de herstelbeschikking.

3.2 Klaagster heeft ter onderbouwing aangevoerd dat verweerder haar vorderingen in de procedure in Utrecht niet voldoende heeft onderbouwd met betaalbewijzen en overzichten van kostgeld die klaagster daartoe aan verweerder heeft verstrekt. Verweerder had een vordering wegens het opzettelijk vertragen van de verkoop van de woning door de wederpartij niet in de procedure ingebracht. Ter onderbouwing van de stellingen van klaagster, heeft klaagster een groot aantal stukken aangeleverd, die door verweerder niet in de procedure zijn ingebracht. Deze stukken had de rechter ervan kunnen overtuigen dat klaagster niet vrijwillig de woning heeft verlaten. Ook tijdens de comparitie heeft verweerder onvoldoende aandacht besteed aan deze feiten. Verweerder heeft ten onrechte niet naar voren gebracht dat klaagster een aantal betalingen voor haar rekening heeft genomen en dat de wederpartij heeft toegezegd een aantal bedragen te voldoen. Ten onrechte heeft verweerder niet in de procedure naar voren gebracht dat de ex-partner van klaagster onrechtmatig andere sloten op de deuren heeft gezet en dat klaagster zich heeft laten inschrijven bij haar ouders in Vleuten. Verweerder heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat het spaargeld dat klaagster bij aanvang van de samenleving heeft ingebracht, bij het beëindigen van de samenleving niet meer aanwezig was, waardoor op dit punt haar vordering is afgewezen. Verweerder heeft bovendien een aantal vorderingen die klaagster onder zijn aandacht bracht niet meegenomen in het formuleren van de reconventionele vordering. Nadat het vonnis is gewezen heeft de wederpartij om een herstelbeschikking gevraagd. Verweerder heeft daarop gereageerd, zonder eerst een concept aan klaagster toe te zenden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich in voldoende mate heeft ingespannen om de belangen van klaagster te behartigen. Klaagster werd door haar vader en haar nieuwe partner bijgestaan. Klaagster heeft zeer veel stukken en berekeningen bij verweerder aangeleverd. Verweerder heeft daarvan gebruikt wat hij nuttig en zinvol achtte. Verweerder heeft steeds alle processtukken die hij in de procedure wilde nemen in concept toegestuurd aan klaagster en haar opmerkingen verwerkt. Bepaalde wensen van klaagster konden niet in de processtukken worden verwerkt en verweerder heeft dat ook gemotiveerd aan klaagster toegelicht. Dat de rechtbank bepaalde vorderingen van klaagster heeft afgewezen, kan niet worden verweten aan verweerder. Indien klaagster het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, dient zij hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft klaagster op de mogelijkheid van hoger beroep gewezen, maar klaagster heeft daarvan afgezien.

4.2 Verweerder heeft bij conclusie van antwoord een vordering van de wederpartij erkend. Dit is verkeerd in de beslissing terecht gekomen. Toen de wederpartij de rechtbank vroeg om op dit punt een herstelbeslissing te nemen, heeft verweerder klaagster geadviseerd zich daartegen niet te verzetten. Klaagster drong echter op een ander standpunt aan, dat  verweerder vervolgens namens klaagster nog naar voren heeft gebracht.

5 BEOORDELING

5.1 Voorafgaande aan de beoordeling van de diverse klachtonderdelen overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de processtukken in de procedure in, vaak uitvoerig, overleg met klaagster of haar vader heeft opgesteld. Het is de raad niet gebleken dat verweerder daarbij suggesties en opmerkingen van klaagster niet serieus in overweging heeft genomen. Waar nodig heeft hij deze verwerkt in de processtukken.

5.2 Het is in een zaak als deze aan de civiele rechter om de vorderingen die partijen over en weer stellen te hebben, te beoordelen. Voor de tuchtrechter is daar in beginsel geen rol weggelegd. Hij toetst uitsluitend of de advocaat die aan klaagster bijstand heeft verleend dat heeft gedaan op een wijze die een goed advocaat betaamt. Als de advocaat in de procedure die hij voor klaagster heeft behandeld fouten heeft gemaakt of onvolledig is geweest, of indien de rechter de advocaat niet goed heeft begrepen of tot een andere conclusie is gekomen dan (een van partijen) voor ogen stond, staat het rechtsmiddel van hoger beroep open om dat te herstellen. Klaagster heeft niet van dat rechtsmiddel gebruik willen maken. Het is niet aan de tuchtrechter de procedure nog eens over te doen en de uitkomst ervan te toetsen. Dat is pas anders indien de advocaat steken heeft laten vallen en dus niet is opgetreden zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Tegen deze achtergrond dienen de verschillende klachtonderdelen te worden beoordeeld.

5.3 Klachtonderdeel a.

Verweerder heeft in het kader van de bewijsvoering in de procedure feiten naar voren gebracht die de stellingen van klaagster hebben onderbouwd. Verweerder heeft klaagster steeds concepten van de processtukken voorgelegd en het commentaar van klaagster daarop verwerkt, voor zover dat naar het oordeel van verweerder zinvol was. Het is de raad niet gebleken dat verweerder daarbij steken heeft laten vallen. Uit het vonnis en uit het proces-verbaal ter comparitie blijkt dat verweerder een aantal zaken naar voren heeft gebracht doch dat de rechtbank deze anders heeft gewogen. Verweerder kan hierover geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.

5.4 Klachtonderdeel b.

Uit het proces-verbaal van de comparitie d.d. 9 augustus 2010 blijkt dat partijen over en weer stellingen naar voren hebben gebracht. De conclusie die klaagster aan het optreden van verweerder verbindt volgt de raad niet. De raad ziet onvoldoende aanwijzingen daarvoor. De klachten van klaagster lijken veeleer hun oorsprong te vinden in onvrede over de beslissing van de rechtbank Utrecht dan dat deze gebaseerd zijn op het optreden van verweerder. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

5.5 Klachtonderdeel c en d.

Deze klachtonderdelen zijn feitelijk zodanig verweven dat de raad deze gezamenlijk zal beoordelen. Klaagster meent dat verweerder een aantal reconventionele vorderingen had moeten inbrengen die samenhingen met het gedrag van de ex-partner van klaagster bij de verkoop van de woning en het door klaagster betaalde kostgeld aan haar ouders. Verweerder heeft een dergelijke vordering niet ingesteld. Het is aan verweerder om te beoordelen of een dergelijke vordering zou kunnen worden onderbouwd en haalbaar zou zijn. In overleg met klaagster is daar kennelijk vanaf gezien.

Verweerder heeft in reconventie gevorderd dat aan klaagster het spaargeld dat zij bij aanvang van de samenleving had zou worden gerestitueerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat in de procedure niet is gesteld dat het spaargeld niet meer aanwezig was ten tijde van het verbreken van de samenleving. Dat was voor verweerder verrassend. Hij ging er vanuit dat het tegendeel reeds evident was gelet op de omvangrijke schulden die partijen bij het verbreken van de samenleving hadden. Ook hier stuit de klacht van klaagster af op het feit dat niet zozeer het optreden van verweerder aan de voor klaagster onwelvallige beslissing op dit punt zijn oorsprong vindt, als wel op het oordeel van de rechtbank op dat punt. Ten aanzien van dit klachtonderdeel treft verweerder evenmin een tuchtrechterlijk verwijt.

5.6 Klachtonderdeel e.

Bij conclusie van antwoord is reeds door klaagster erkend dat zij de helft van de belastingteruggave aan haar ex-partner diende te vergoeden. De rechtbank heeft hetgeen zij ten aanzien van de belastingaanslag heeft overwogen verzuimd over te nemen in het petitum van de beslissing. Klaagster, die inmiddels tot een ander inzicht was gekomen, wilde vervolgens niet meewerken aan een herstelbeschikking. Verweerder heeft getracht het (gewijzigde) standpunt van verweerster naar voren te brengen. Het feit dat de rechtbank desondanks de gevraagde herstelbeschikking heeft gewezen is niet aan verweerder te wijten. Ook dit klachtonderdeel is derhalve tevergeefs voorgesteld.

BESLISSING

De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. E.J. Verster, P.R.M. Noppen, C.J.M. de Vlieger en A. Gerritsen – Bosselaar leden van de raad, bijgestaan door mr. P.J.G. als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.