ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3306 Raad van Discipline Arnhem 12-52

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3306
Datum uitspraak: 27-08-2012
Datum publicatie: 26-09-2012
Zaaknummer(s): 12-52
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster handelde onder omstandigheden klachtwaardig door klager onvoldoende te wijzen op de mogelijkheid van en behulpzaam te zijn bij het verzoek tot een mogelijke peiljaarverlegging. Verweerster heeft zich na ontvangst van het vonnis, waarbij de vorderingen van klager zijn afgewezen zo uitgelaten dat geconcludeerd moet worden dat verweerster óf een zaak heeft ingenomen die haar kennis en begrip te boven ging óf klager onvoldoende heeft voorgelicht over de haalbaarheid van de zaak. Klachtwaardig.

Beslissing van 27 augustus 2012

in de zaak 12 - 52

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [ ]

klager

tegen:

mr. [ ]

advocaat te [ ]

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 maart 2012 met kenmerk 1112 – 9291LB/SD, door de raad ontvangen op 28 maart 2012, heeft mr. M.J.W. Melchers, waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 mei 2012 in aanwezigheid van klager en diens echtgenote en de heer R. en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad van discipline heeft kennisgenomen van:

 - de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Utrecht van 27 maart 2012 met bijlagen;

 -  de brief van 13 april 2012 van mr. M. Melchers, waarnemend deken van de Orde van Advocaten met bijlagen;

 - de brief van 26 april 2012 van verweerster aan de Raad van Discipline;

 - de brief van 2 mei 2012 van de griffier van de Raad van Discipline aan verweerster;

 - de ter zitting door R overgelegde pleitnota met bijlagen;

 - de brief van 22 mei 2012 van verweerster aan de Raad van Discipline.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en wat tijdens de zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Bij brief van 25 augustus 2010 heeft klager om bemiddeling bij de deken verzocht, in verband met het feit dat ten onrechte geen verlegging van het peiljaar in het kader van een toevoegingaanvraag door hun voormalige advocaat, verweerster, is verzocht. De waarnemend deken heeft klager en verweerster uitgenodigd, teneinde de kwestie te bespreken. Gedurende het bemiddelingstraject is het verzoek tot bemiddeling omgezet in een klacht.

2.2 In maart 2009 hebben klager en zijn echtgenote zich tot verweerster gewend, met het verzoek hen bij te staan in een procedure bij de rechtbank. Het betrof een kwestie die voortsproot uit een reeds jaren lopend geschil met betrekking tot de recreatiewoning van klager en de verschuldigde bijdrage ten behoeve van het beheer van het vakantiepark waarin deze recreatiewoning is gelegen.

2.3 Ten behoeve van de procedure bij de rechtbank heeft verweerster een toevoeging ten behoeve van klager aangevraagd. De toevoegingaanvraag is afgewezen op 21 april 2009 omdat ‘het vastgestelde vermogen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt’. Als vermogen is in aanmerking genomen een bedrag van   € 66.000,--.

2.4 Verweerster heeft bij de rechtbank, op het moment dat zij zich stelde voor klager, kenbaar gemaakt dat een toevoeging was aangevraagd. Op basis hiervan heeft de rechtbank Roermond aanvankelijk een deel van het griffierecht in debet gesteld. Na afloop van de procedure, die eindigde met het vonnis van 14 april 2010, is alsnog het volledige griffierecht in rekening gebracht. Op dat moment is door een opvolgend advocaat, mr. F, ten behoeve van het hoger beroep een toevoeging voor klager aangevraagd en verkregen op grond van een peiljaarverlegging.

2.5 De omvang van het vermogen waarmee aanvankelijk rekening was gehouden bestond uit de waarde van de recreatiewoning, zoals die in 2007 in de aangifte stond opgenomen. De woning is in 2008 door brand verwoest. De verzekeraar heeft geweigerd volledige dekking te verlenen voor de ontstane schade. Als gevolg hiervan is het vermogen van klager afgenomen tot onder de grens van het vrijgestelde vermogen in het kader van een toevoeging.

2.6 Bij brief d.d. 8 juni 2009 heeft de Belastingdienst de waarde van de verwoeste woning voorlopig gesteld op een bedrag van € 25.650,--.

2.7 In maart 2010, nog voordat het vonnis in de bodemprocedure werd gewezen, heeft klager verweerster verzocht een kort geding opheffing te vorderen van een conservatoir beslag op verzekeringspenningen van klager. Voor dat kort geding zou een toevoeging door verweerster worden aangevraagd. Een bespreking over het kort geding was aanvankelijk op 8 maart 2010 gepland, maar is, op verzoek van klager, uitgesteld tot 20 april 2010. Op dat moment was in de bodemprocedure inmiddels een eindvonnis gewezen en had klager het vertrouwen in verweerster verloren.

2.8 Bij brief van 14 juli 2009 heeft verweerster, nadat de toevoegingaanvraag was afgewezen, aan klager een voorstel geformuleerd dat erop neerkwam dat voor haar werkzaamheden een honorarium van € 4.250,-- inclusief btw verschuldigd zou zijn.

2.9 In de procedure bij de rechtbank moest op 20 januari 2010 een antwoordakte worden genomen. Verweerster heeft deze bij brief van 7 januari 2010 in concept aan klager toegezonden. Op 18 januari 2010 heeft klager verzocht de antwoordakte aan te vullen. Klager was tot de ontdekking gekomen dat de besloten vennootschap die de recreatiewoning aan klager heeft verkocht, nimmer had bestaan. In de visie van klager moest de conventionele vordering daarom afgewezen worden, omdat klager immers nooit eigenaar kon zijn geworden. Verweerster heeft uiteengezet dat een dergelijke aanvulling gelet op het stadium van de procedure niet meer kon worden ingebracht. De antwoordakte kon enkel dienen om te reageren op producties die waren ingebracht door de wederpartij. Verweerster heeft voorts uiteengezet dat, indien deze kwestie toch zou worden meegenomen in de akte, het risico bestond dat deze door de rechtbank zou worden geweigerd.

2.10 De rechtbank heeft op 14 april 2010 een eindvonnis gewezen waarbij de vordering van de wederpartij is toegewezen en de vordering van klager is afgewezen. Verweerster heeft het vonnis per e-mail toegestuurd aan klager. In deze e-mail schreef zij: “De rechter snapt er helemaal geen bal meer van. En dat was eerlijk gezegd ook mijn probleem. Ik heb de rechtbank dus niet duidelijk kunnen maken dat jullie een tegenvordering op E hebben”.

2.11 In een brief van verweerster aan klager van 28 april 2010 heeft verweerster klager in overweging gegeven de kwestie met de wederpartij door middel van mediation te beslechten. Verweerster merkt in deze brief op: “Daarenboven raad ik ook aan een groot gewicht toe te kennen aan wat de rechtbank zegt op meerdere plaatsen in het vonnis. De rechtbank zegt dat hij niets van jullie vorderingen begrijpt. Hoewel ik echt mijn best heb gedaan ben ik er als “redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat” dus gewoon niet in geslaagd om begrijpelijke reconventionele vorderingen te formuleren. Ik ben bang dat het gewoon zo ingewikkeld is geworden dat niemand er nog iets van begrijpt.”

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoelt in art. 46 Advocatenwet doordat:

a. Verweerster ten onrechte klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid tot peiljaarverlegging in het kader van de toevoegingaanvraag en/of daarbij geen ondersteuning heeft geboden;

b. Verweerster ten onrechte, hoewel zij dat wel had toegezegd aan klager, geen toevoeging heeft aangevraagd voor een kort geding tot opheffing van een ten laste van klager gelegd conservatoir beslag; 

c.  Verweerster heeft geweigerd een bevriende relatie van klager, de heer B, tijdens een bespreking bij de waarnemend deken toe te laten.

d.  Verweerster ten onrechte heeft geweigerd om de antwoordakte uit te breiden met het gegeven dat een niet bestaande besloten vennootschap de recreatiewoning aan klager heeft geleverd;

e.   Klaagster de akte voor de rol van 20 januari 2010 te laat aan klager heeft toegestuurd;

f.   Verweerster klager in een kwestie heeft bijgestaan die haar kennis en inzicht te boven ging.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat voor haar in het onderhavige geval geen enkele aanleiding bestond om partijen te wijzen op een peiljaarverlegging. Het inkomen overschreed de grenzen aanzienlijk. Klager zelf is bovendien door de Raad voor Rechtsbijstand gewezen op de mogelijkheid van een peiljaarverlegging. Onder deze omstandigheden was er voor verweerster geen taak weggelegd.

4.2 Verweerster heeft in april 2010 het kort geding niet voor klager aanhangig gemaakt. Op verzoek van klager is een bespreking, die zou gaan over het mogelijk aanspannen van dat kort geding, steeds uitgesteld. Toen klager en verweerster elkaar uiteindelijk spraken, had de rechtbank inmiddels vonnis gewezen en had klager het  vertrouwen in verweerster verloren.

4.3 In het gesprek bij de deken heeft verweerster inderdaad bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de heer B. Zij had slechte ervaringen met hem. Het is de deken die hem uiteindelijk de toegang heeft geweigerd.

5 BEOORDELING

5.1 Klachtonderdeel a.

Naar aanleiding van het eerste contact met klager heeft verweerster een toevoeging aangevraagd, die op 21 april 2009 is afgewezen. In deze kwestie bestond naar het oordeel van de raad aanleiding voor verweerster om de mogelijkheid van een peiljaarverlegging met klager te bespreken. Uit de e-mail van 12 mei 2009 van de verzekeringsmaatschappij aan verweerster blijkt dat verweerster wist van de brand in de recreatiewoning en van de weigering van de verzekeringsmaatschappij volledige dekking te verlenen. Gelet op de omvang van het vermogen en de feiten die verweerster aldus bekend waren en voorts het feit van de toevoegingaanvraag als zodanig, had het op de weg van verweerster gelegen om met klager de mogelijkheid tot verlegging van het peiljaar te bespreken. Dat verweerster in haar algemene voorwaarden heeft bepaald dat de opdrachtgever zelf aan de advocaat dient aan te geven of zijn financiële situatie zodanig is dat hij mogelijk in aanmerking komt voor een toevoeging, leidt niet tot een ander oordeel. Klachtonderdeel a is daarom gegrond.

5.2 Klachtonderdeel b.

De bespreking ter voorbereiding van het kort geding, is door klager tot 2 maal toe uitgesteld. Toen klager en verweerster elkaar uiteindelijk spraken, was het vonnis van de rechtbank inmiddels bekend. In de bespreking is vooral over dit vonnis gesproken. Het advies van verweerster luidde de zaak zo mogelijk te gaan schikken via mediation, in welk advies klager zich niet kon vinden. Klager heeft zich toen tot een andere advocaat gewend. Gelet op de omstandigheid dat de geplande bespreking door klager tot twee maal toe is afgezegd, is verweerster niet te verwijten dat zij, ondanks haar toezegging, de toevoeging (nog) niet had aangevraagd. Klachtonderdeel b. is daarom ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel c.

Verweerster heeft om haar moverende reden bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de heer B bij het gesprek bij de waarnemend deken. De waarnemend deken heeft uiteindelijk beslist dat B niet aanwezig kon zijn. De raad acht het optreden van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel c. is daarom ongegrond.

5.4 Klachtonderdeel d en e.

Aangezien deze klachtonderdelen dezelfde proceshandeling betreffen, worden deze tezamen besproken en afgedaan. Verweerster heeft aangetoond zij de concept akte tijdig, dat wil zeggen 13 dagen voor de roldatum, aan klager heeft toegestuurd. Op het laatste moment wilde klager nog een toevoeging opgenomen zien. Verweerster heeft gemotiveerd en op goede gronden uiteen gezet waarom zij van mening was dat zij de aanvulling die klager wenste, niet in de akte kon opnemen, terwijl zij daarvan evenmin de relevantie inzag. Verweerster heeft daardoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdelen d. en e. zijn daarom ongegrond.

5.5 Klachtonderdeel f.

Uit de e-mail van 15 april 2010 en de brief van 28 april 2010 blijkt dat verweerster de vordering van klager onvoldoende doorgrondde. De verklaring die zij ter zitting van de raad over de bedoelde uitlatingen heeft gegeven, overtuigt de raad niet. Klaagster heeft derhalve óf een zaak ingenomen die haar kennis en inzicht te boven ging, óf klager onvoldoende gewaarschuwd dat de reconventionele vordering niet haalbaar was. Van verweerster had verwacht mogen worden dat zij klager op voorhand meer duidelijkheid had verschaft. Nu verweerster dat heeft nagelaten heeft verweerster verwijtbaar gehandeld. Onderdeel f is derhalve gegrond.

BESLISSING

Verklaart de klachtonderdelen a. en f. gegrond. Verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond. Aan verweerster wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 27 augustus 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.