ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3248 Raad van Discipline Arnhem 12-85

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3248
Datum uitspraak: 10-09-2012
Datum publicatie: 12-09-2012
Zaaknummer(s): 12-85
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegrond dekenbezwaar tegen advocaat die een zaak sinds september 1999 in behandeling heeft. Sommatiebrieven zijn niet aangetekend verstuurd en thans bestaat discussie over mogelijke verjaring. Onvoldoende voortvarende behandeling. Slechte communicatie over toevoeging richting klaagster en onvoldoende duidelijkheid richting verweerster over de financiële kant van de zaak.

Beslissing van 10 september 2012

in de zaak 12-85

naar aanleiding van het bezwaar van de deken tegen verweerders.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 april 2012 met kenmerk RvT 1112-9318/LB/SD, door de raad ontvangen op 25 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 25 juni 2012 in aanwezigheid van de deken en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 genoemde brief met 16 bijlagen

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Tussen mevrouw O en haar ex-partner was in oktober 1995 de afspraak gemaakt dat mevrouw O een bedrag zou ontvangen van f. 12.000,-. Dit bedrag zou door haar ex-partner in maandelijkse termijnen van f. 250,- worden afgelost. De ex-partner heeft in totaal f. 1.050,- betaald en na maart 1996 heeft mevrouw O niets meer ontvangen.

2.2 In 1999 heeft mevrouw Ok zich tot verweerster sub 1 gewend in verband met de resterende vordering op haar ex-partner van f. 10.950,- exclusief rente. Zij heeft verweerster gevraagd om stappen te ondernemen tot incassering van het openstaande bedrag inclusief wettelijke rente vanaf maart 1996. In haar brief van 20 september 1999 heeft mevrouw O aan verweerster sub 1 geschreven dat zij graag een duidelijke afspraak met verweerster sub 1 zou maken over het aantal werkuren en het tarief.

2.3 In september 1999 heeft verweerster een toevoeging aangevraagd voor klaagster welke door de Raad van Rechtsbijstand is afgewezen. Verweerster sub 1 is al die  tijd in de veronderstelling geweest dat de toevoeging wel was afgegeven, omdat er een toevoeging was afgegeven in een zaak van een andere cliënt met een naam die veel leek op die van mevrouw O. Verweerster sub 1 heeft mevrouw O nooit een declaratie gestuurd.

2.4 Verweerster sub 1 heeft de ex-partner van mevrouw O op 3 februari 2000, op 25 november 2004 en op 5 oktober 2005 brieven gestuurd, waarin onder meer is gevraagd en gesommeerd om tot verdere aflossing van zijn nog openstaande schuld aan klaagster over te gaan. Die brieven zijn per gewone post verstuurd.

2.5 In december 2009 heeft verweerster sub 1 de zaak overgedragen aan haar advocaat-stagiaire, verweerder sub 2. Verweerder sub 2 heeft mevrouw O verteld dat de zaak mogelijk was verjaard en dat hij met haar wilde proberen te bewijzen dat de ex-partner van mevrouw O de eerder verzonden stuitingsbrieven had ontvangen. De ex-partner van mevrouw O stelde zich eind 2010 op het standpunt dat de vordering was verjaard.

2.6 Partijen verschillen van mening over de vraag of het mogelijk was om de ex-partner van mevrouw O gedurende de periode dat de zaak in behandeling was te traceren. Partijen verschillen eveneens van mening over de vraag of mevrouw O al of niet toestemming had gegeven voor het uitbrengen van een openbare dagvaarding. Mevrouw O stelt dat zij dit een prima instrument vond en verweerster sub 1 stelt dat mevrouw O dit een te zware maatregel vond en dat zij de relatie met haar ex-partner goed wilde houden.

2.7 Mevrouw O heeft bij brief van 5 juli 2011 een klacht in gediend tegen verweerders. Die klachtzaak loopt bij de raad van discipline in Arnhem onder zaaknummer 12/84. Bij brief van 24 april 2012 heeft de deken zijn bezwaar over verweerders aan de raad gestuurd.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster sub 1 de vordering van haar cliënte heeft laten verjaren door niet tijdig te dagvaarden en niet tijdig adequaat de vordering te stuiten;

b) verweerster sub 1 haar cliënte in de waan heeft gelaten dat zij een toevoeging heeft aangevraagd en heeft verkregen, waarmee zij gedragsregel 37 heeft geschonden;

c) verweerder sub 2 kort na de eerste bespreking had geconstateerd dat de vordering waarschijnlijk was verjaard, maar dat hij dit niet aan zijn cliënte heeft medegedeeld en evenmin heeft medegedeeld dat zijn kantoorgenoot waarschijnlijk een beroepsfout had gemaakt.

d) verweerder sub 1 zijn cliënt niet adequaat heeft voorgelicht over de afwezigheid van een toevoeging.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat hij de vraag of de vordering van mevrouw O op haar ex-partner is verjaard of niet onbeantwoord zal moeten laten. Voor een antwoord op deze vraag ontbreekt het de raad aan voldoende materiaal. Het antwoord op voormelde vraag is in dit verband ook niet van beslissende betekenis voor de beoordeling van de klachten. Het is verweerster sub 1 in elk geval aan te rekenen dat daar discussie over is. Haar valt te verwijten dat zij dat niet heeft voorkomen door de verjaring op een wijze die dit discussiepunt buiten de deur zou hebben gehouden te stuiten. Als de wijze waarop klaagster wenste dat tegen haar ex-partner zou worden opgetreden al een rol heeft gespeeld en dat risico deed ontstaan, dan had verweerster sub 1 in elk geval daarover tegenover klaagster duidelijk moeten zijn. En dat laatste is evenmin gebeurd. Er valt haar ook op dat punt een verwijt te maken. Ook in zoverre is de zaak onzorgvuldig behandeld. De raad acht onderdeel a) van het bezwaar jegens verweerster sub 1 gegrond.

4.2 Het tweede onderdeel van het bezwaar tegen verweerster sub 1 impliceert dat verweerster sub 1 haar cliënte opzettelijk in de waan heeft gelaten dat er een toevoeging was aangevraagd en verkregen. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is verklaard, leidt de raad af dat het om een slordige en in zoverre verwijtbare vergissing van verweerster sub 1 ging. Zij dacht zelf dat de toevoeging was afgegeven en heeft dus, per abuis, en niet bewust haar cliënte in de waan gelaten dat dat zo was. Dit onderdeel van het bezwaar acht de raad ongegrond.

4.3 Bezwaar c) richt zich tegen verweerder sub 2. De deken is van mening dat verweerder sub 2 zijn cliënte niet voldoende duidelijk op de hoogte heeft gesteld dat de vordering was verjaard, ook niet nadat zij daar expliciet naar vroeg. De raad stelt vast dat verweerder sub 2 op enig moment bemoeienis heeft gekregen met deze zaak die al jarenlang bij zijn kantoorgenoot liep. Voldoende duidelijk is geworden dat verweerder sub 2 al vanaf zijn eerste bemoeienis met de zaak gekeken heeft naar het onderwerp van de verjaring. Het stond voor hem evenwel nog niet vast dat de zaak inderdaad was verjaard en hij probeerde eerst nog bewijs te vergaren dat de vordering op tijd was gestuit. Tegen deze achtergrond is onderdeel c) van het bezwaar ongegrond.

4.4 Het tweede bezwaar tegen verweerder sub 2 betreft onjuiste voorlichting aan zijn cliënte over de afgifte van de toevoeging. Het is de raad niet gebleken dat verweerder sub 2 zijn cliënte hierover onjuist of niet adequaat heeft voorgelicht. Hij was net als zijn kantoorgenoot in de veronderstelling dat de toevoeging was afgegeven. Dit onderdeel van het bezwaar, d), is ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerster sub 1 heeft in de klachtzaak met nummer 12/84 met mevrouw O als klaagster voor in de kern dezelfde klacht een enkele waarschuwing opgelegd gekregen. De raad ziet om die reden af van het opleggen van een maatregel aan verweerster sub 1.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de bezwaren van de deken:

• a) tegen verweerster sub 1 gegrond;

• b) tegen verweerster sub 1 ongegrond;

• c) en d) tegen verweerder sub 2 ongegrond;

• ziet af van het opleggen van een maatregel aan verweerster sub 1

Aldus gewezen door: mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. E.A.T.M. Steverink, A.T. Bolt, C.J. Lunenberg-Demenint en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.