ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3198 Raad van Discipline Arnhem 11-79

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3198
Datum uitspraak: 18-06-2012
Datum publicatie: 30-08-2012
Zaaknummer(s): 11-79
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende handelwijze deken in klachtenprocedure niet ontvankelijk, herhaaldelijk ingediende klachten

Beslissing van 18 juni 2012

in de zaak 11-79

naar aanleiding van de klacht van:

de heer D.

gevestigd te O.

klager

tegen:

de heer mr.X

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Y

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 januari 2012 met kenmerk [   ], door de raad ontvangen op 6 januari 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2012 in aanwezigheid van mr. M.J.Blaisse, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, I.P.A. van Heijst, G.R.M. van den Assum en B.E. van der Molen, leden van de raad, bijgestaan door de griffier, mr. P.H. Burger. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 8 zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft zich in verband met een door hem gevoerde klachtenprocedure bij het hof van discipline voor de advocatuur beklaagd over een lid van die raad. Die klacht is behandeld door de deken van de orde van advocaten in Amsterdam. Deze klacht is geëindigd met een beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 juni 2010 waarin de klacht kennelijk ongegrond werd verklaard.

2.2 Vervolgens heeft klager een klacht ingediend tegen de Amsterdamse deken vanwege de wijze waarop hij de onder 2.1. aangeduide klacht heeft behandeld. Het onderzoek naar deze klacht is uitgevoerd door de deken van de orde van advocaten te Alkmaar. De klacht tegen de Amsterdamse deken is op 1 maart 2011 door de voorzitter van de raad van discipline te Amsterdam kennelijk ongegrond verklaard.

2.3 Bij brief van 30 november 2010 heeft klager vervolgens een klacht ingediend tegen de Alkmaarse deken. De klacht luidde dat de Alkmaarse deken geen deugdelijk onderzoek had verricht naar de klacht van klager tegen de Amsterdamse deken. Het onderzoek naar deze klacht is uitgevoerd door de deken van de orde van advocaten te [Y], de heer mr. [X], verweerder in deze zaak. Ook de klacht tegen de Alkmaarse deken is door de voorzitter van de raad van discipline te Amsterdam kennelijk ongegrond verklaard (beslissing 31 januari 2011).

2.3 In het kader van zijn onderzoek heeft verweerder bij brief van 1 februari 2011 klager gevraagd zijn klacht te onderbouwen. Bij brief van 14 april 2011 heeft klager zich op het standpunt gesteld dat verweerder in de klachtprocedure tegen de Alkmaarse deken had verzuimd deugdelijk onderzoek te doen naar klager’s klacht.

2.4 Bij brief van 18 april 2011 heeft verweerder klager en de Alkmaarse deken  in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunt te reageren. De Alkmaarse deken  heeft dit op 9 mei 2011 had gedaan.  Verweerder heeft bij brief van 14 juni  2011 zijn dekenstandpunt gegeven. Daarin heeft verweerder onder meer uiteengezet dat het niet tot zijn bevoegdheid behoort onderzoek te doen naar de klacht van klager over het handelen van het lid van het hof van discipline en dat uitsluitend het handelen van de Alkmaarse deken in het kader van zijn onderzoek naar de klacht tegen de Amsterdamse deken voorwerp van zijn onderzoek is.

2.5 Bij brief van 1 augustus 2011 heeft klager aangegeven het met de handelwijze van verweerder niet eens te zijn en onderhavige klacht tegen verweerder ingediend. Voor de onderbouwing van zijn klacht heeft hij verwezen naar de klacht tegen de Alkmaarse deken. Klager schrijft in zijn brief: Voor een onderbouwing van de klachten tegen u wordt verwezen naar het dossier [Z], dat hier als integraal aangehaald en ingelast wordt beschouwd. 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten te Utrecht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) niet is ingegaan op de door klager ingediende klacht

b) alleen is ingegaan op procedurele zaken terwijl het daar niet om gaat en niet is ingegaan op hetgeen door klager te berde is gebracht

c) ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de klacht.

3.2 Voor de onderbouwing van de klacht wordt door klager verwezen naar het klachtdossier dat betrekking heeft op zijn klacht tegen de deken van de orde van advocaten te Alkmaar. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het dekenonderzoek op een juiste wijze heeft uitgevoerd en de grenzen van zijn beleidsvrijheid daarbij niet heeft overschreden.

5 BEOORDELING

5.1.  De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in de artikel 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Voor een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid, in dit geval van deken, blijft het tuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur schaadt, zal in beginsel sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. In deze procedure gaat het dus om de vraag of verweerder, handelend in zijn hoedanigheid van deken, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.   

5.2. De klacht van klager ziet op het optreden van de verweerder in het kader van het onderzoek door verweerder naar een klacht van klager over het optreden van een andere deken. Met deze klacht is het voor de derde maal dat klager zich beklaagt bij een deken, ditmaal bij de deken van de orde van advocaten te Utrecht, over de wijze waarop door een andere deken onderzoek is gedaan naar een door klager ingediende klacht. In de kern zijn deze klachten telkens terug te voeren op de wijze waarop klagers klacht tegen een lid van het Hof van Discipline is behandeld en afgedaan. Die klacht is afgedaan maar klager kan zich met de uitkomst daarvan niet verenigen en tracht die behandeling telkenmale heropend te krijgen. Daarvoor is het klachtrecht en het dekenonderzoek niet bedoeld. Zijn klachten tegen de opvolgende dekens kunnen uitsluitend zien op de wijze waarop de deken de klacht behandelt. Dat is klager telkenmale voorgehouden, door verweerder in de onderhavige klachtzaak onder meer bij brief van 14 juni 2011.

5.3 De klacht tegen de Amsterdamse deken is door de voorzitter van de raad van discipline kennelijk ongegrond verklaard en voor de klacht tegen de Alkmaarse deken geldt hetzelfde. Thans klaagt klager voor de derde maal, opnieuw in de kern over hoe indertijd zijn klacht over het lid van het Hof van Discipline is afgedaan en opnieuw zonder deugdelijk te onderbouwen in welke zin de deken in het kader van zijn dekenonderzoek tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. De raad is van oordeel dat klager daarmee misbruik van het klachtrecht maakt en daarom hij in zijn klacht niet ontvankelijk verklaard dient te worden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht niet ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, I.P.A. van Heijst, G.R.M. van den Assum en B.E. van der Molen, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.