ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3017 Raad van Discipline Arnhem 12-94
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3017 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2012 |
Datum publicatie: | 16-07-2012 |
Zaaknummer(s): | 12-94 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing, advocaat heeft op zorgvuldige wijze opdracht van klager beëindigd. Klacht over kwaliteit dienstverlening kennelijk ongegrond. |
Beslissing van 20 juni 2012
in de zaak 12-94
naar aanleiding van de klacht van:
[klager]
[adres]
tegen:
1. het kantoor [naam]
gevestigd te [plaats]
verweerder sub 1
2. [verweerder sub 2]
3. [verweerder sub 3]
4. [verweerder sub 4]
5. [verweerder sub 5]
allen advocaat te [plaats]
verweerder sub 2 tot en met 5
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen van 22 mei 2012, door de raad ontvangen op 24 mei 2012, en van de op de in deze brief weergegeven inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 13.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 In juli 2008 heeft klager zich gewend tot verweerder sub 3 voor rechtsbijstand in een geschil met zijn werkgever. Nadat klager in deze zaak eerst is bijgestaan door het FNV heeft verweerder sub 3 de arbeidszaak in de loop van 2009 in behandeling genomen. Begin 2010 is de behandeling van het dossier overgenomen door verweerder sub 4. Verweerder sub 4 heeft namens klager een procedure aanhangig gemaakt bij de sector kanton van de rechtbank Arnhem welke heeft geleid tot het vonnis d.d. 24 januari 2011.
1.2 In december 2010 heeft klager ook een ander geschil ondergebracht bij het kantoor van verweerders. Dit betrof een geschil dat klager had met de Rabobank. In deze zaak is klager vanaf 1 december 2010 bijgestaan door verweerder sub 2.
1.3 Bij brief d.d. 11 maart 2011 heeft verweerder sub 2 klager meegedeeld dat zij de overeenkomst met klager met betrekking tot het bij haar in behandeling zijnde dossier, het geschil met de Rabobank, beëindigt en dat ook de overeenkomst met betrekking tot de andere bij het kantoor in behandeling zijnde dossiers door het kantoor wordt beëindigd.
1.4 Klager heeft zich op 15 maart 2011 gemeld bij de klachtenfunctionaris van verweerder sub 1, zijnde verweerder sub 5 om zich te beklagen over de gevolgde handelwijze van verweerders sub 2, 3 en 4.
1.5 Op 28 augustus 2011 heeft er een bespreking plaatsgevonden over de klachten van klager waarbij klager en verweerder sub 5 aanwezig waren.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
Verweerder sub 1:
de dossiers van klager lichtvaardig heeft neergelegd. Dit geldt met name voor het dossier in de arbeidszaak.
Verweerder sub 2:
het dossier van klager lichtvaardig heeft neergelegd. Klager stelt zich op het standpunt dat er geen grond was voor het inroepen van een vertrouwensbreuk. Tevens stelt klager dat zij kansloze handelingen heeft verricht in zijn dossier betreffende het geschil met de Rabobank.
Verweerder sub 3:
bij de behandeling van de arbeidszaak van klager heeft nagelaten de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst in te roepen terwijl hij bekend was met het feit dat klager deze vaststellingsovereenkomst onder dwang had ondertekend.
Verweerder sub 4:
bij de behandeling van de arbeidszaak essentiële producties niet of onvolledig heeft ingebracht en dat zij, net als verweerder sub 3, heeft nagelaten de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst in te roepen terwijl zij bekend was met het feit dat klager deze vaststellingsovereenkomst onder dwang had ondertekend.
Verweerder sub 5:
als voorzitter van de klachtencommissie van het kantoor heeft geweigerd een klachtenfunctionaris te benoemen; zowel voorzitter van de maatschap is als voorzitter van de interne klachtencommissie van het kantoor, en dat hij de aansprakelijkheidsstelling van klager niet heeft gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het kantoor.
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
Klacht tegen verweerder sub 1
3.2 Een klacht tegen een advocatenkantoor in zijn totaliteit is slechts dan ontvankelijk indien deze betrekking heeft op gedragingen van het kantoor in zijn totaliteit, dat wil zeggen dat het moet gaan om gedragingen die aan alle leden van de maatschap persoonlijk kunnen worden verweten. De voorzitter stelt vast dat de door klager verweten gedragingen, zo deze al gegrond geoordeeld worden, slechts aan individuele advocaten van het kantoor te verwijten zijn. De klacht van klager tegen verweerder sub 1 is dan ook kennelijk niet ontvankelijk.
Klacht tegen verweerder sub 2
3.3 De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is ontvallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Blijkens haar brief d.d. 11 maart 2011 heeft verweerder sub 2 ruimschoots aan deze eisen voldaan.
3.4 Als reactie op het verwijt van klager dat verweerder sub 2 kansloze handelingen heeft verricht in het dossier tegen de Rabobank is namens verweerder sub 2 gesteld dat zij op basis van een aantal door klager beschikbaar gestelde documenten een eerste beoordeling heeft gemaakt van de haalbaarheid van de zaak. Voor een volledig advies was het complete dossier nodig. Klager heeft vervolgens besloten de zaak niet door te zetten.
3.5 Klager heeft als reactie op dit verweer zijn verwijt jegens verweerder sub 2 niet verder feitelijk onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
3.6 De conclusie is dan ook dat de klacht tegen verweerder sub 2 kennelijk ongegrond is.
Klacht tegen verweerder sub 3 en 4
3.7 Verweerders sub 3 en 4 hebben betwist dat klager hen heeft meegedeeld dat de overeenkomst die hij in augustus 2008 had gesloten onder dwang zou zijn getekend door hem. Verweerders sub 3 en 4 verwijzen daarbij naar brieven d.d. 9 februari 2009 en 23 maart 2010 van klager waarin van dit feit geen melding wordt gemaakt. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat hij verweerders sub 3 en 4 wel op de hoogte heeft gebracht van dit feit. Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag en is dus kennelijk ongegrond.
3.8 Als reactie op het verwijt dat verweerder sub 4 bij de behandeling van de arbeidszaak essentiële producties niet of onvolledig heeft ingebracht is namens verweerder sub 4 naar voren gebracht dat zij alle processtukken in concept, voorafgaand aan de indiening bij de rechtbank, ter goedkeuring voorlegde aan klager. Voorts is door verweerder een kopie van de akte overlegging aanvullende producties d.d. 30 augustus 2010 in het geding gebracht. Gelet op dit verweer en op het feit dat klager zijn klacht op dit punt verder niet feitelijk onderbouwd heeft is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Klacht tegen verweerder sub 5
3.9 Allereerst merkt de voorzitter op dat niet valt in te zien waarom de voorzitter van de maatschap niet tevens als voorzitter van de interne klachtencommisie zou kunnen fungeren.
3.10 Uit de stukken blijkt dat, nadat verweerder sub 2 in haar brief aan klager van 11 maart 2010 klager had bericht dat zij en haar kantoorgenoten de werkzaamheden voor klager zouden beëindigen, er veelvuldig overleg is geweest met klager over zijn ontevredenheid. Namens het kantoor zijn er in de periode 15 maart 2011 tot en met 28 november 2011 dertien brieven aan klager gestuurd. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder sub 5 van de wijze waarop de klacht van klager intern is behandeld een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
3.11 Verweerder sub 5 heeft aangegeven dat hij bij de aansprakelijkheidsverzekeraar wel degelijk melding heeft gedaan van de aansprakelijkheidsstelling van klager.
3.12 De voorzitter overweegt dat het feit dat de verzekeraar van verweerders kennelijk geen aansprakelijkheid erkent niet aan verweerders kan worden tegengeworpen. Niet valt in te zien op welke wijze verweerder sub 5 daarvan een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt. Ook de klacht tegen verweerder sub 5 is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De klacht wordt in al zijn onderdelen als kennelijk niet ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond afgewezen.
Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 20 juni 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2012 per (aangetekende) post verzonden aan:
klager
verweerster
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen
de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten