ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2559 Raad van Discipline Arnhem 11-129

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2559
Datum uitspraak: 20-02-2012
Datum publicatie: 21-03-2012
Zaaknummer(s): 11-129
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht in verband met kwaliteit van dienstverlening 3,5 jaar na rechterlijk oordeel wegens tijdsverloop niet ontvankelijk.

11-129

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 11 oktober 2011 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

de heer J.

wonende te D.

hierna te noemen klager,

 tegen:

     de heer mr. S.

gevestigd te D.

hierna te noemen verweerder.

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van  12 december 2012, waar verweerder bij aanwezig was.  Klager en verweerder zijn verschenen. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, J.A. Holsbrink, P.P. Verdoorn, H. Dulack, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier.

2. Klager verwijt verweerder dat verweerder hem bij de verkoop van een woning in de periode beginnend in november 2004 op onjuiste wijze heeft bijgestaan en onjuist heeft geadviseerd. De klacht luidt in het bijzonder dat verweerder

a. heeft nagelaten de koper van de woning op behoorlijke wijze in gebreke te stellen ten behoeve van het innen van boetes

b. heeft nagelaten klager deugdelijk te informeren en adviseren over de verplichting tot levering van de woning

c. heeft nagelaten een mogelijke aanspraak van koper op schadevergoeding uit te sluiten

d. heeft nagelaten klager te informeren over de comparitie die werd gehouden en daarbij ook zelf niet aanwezig is geweest en heeft nagelaten daarna een re- en dupliek te bewerkstelligen waardoor klager de rechtbank niet meer kon informeren over zijn standpunten

e. heeft nagelaten in hoger beroep grieven te richten tegen de feitenvaststelling in eerste instantie en klager heeft geadviseerd, nadat het hoger beroep werd verloren, geen cassatie in te stellen

f. heeft nagelaten klager te informeren en adviseren over zijn eigen onzorgvuldig handelen met betrekking tot de ingebrekestelling

g. gedurende de periode waarin hij klager bijstond slecht bereikbaar was en onvoldoende voortvarend optrad.

3. De raad gaat uit van het volgende:

Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil betreffende de verkoop van een woning gedurende de periode 16 oktober 2004 tot 30 september 2008. Het geschil betrof de niet nakoming van een gesloten koopovereenkomst met betrekking tot deze woning, waarbij klager verkoper was. De koper van deze woning had nagelaten om (tijdig; dat had moeten gebeuren vóór 1 september 2004) een beroep te doen op de in deze koopovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde en hij nam de woning ook niet af. Verweerder stelde namens klager de koper op 7 februari 2005 in gebreke. Kort nadien wenste de koper de woning af te nemen, waaraan klager aanvankelijk niet heeft willen meewerken omdat hij een tegemoetkoming wenste in de kosten die het uitstel van het transport voor hem hadden meegebracht. Uiteindelijk vond het transport op 13 juni 2005 plaats. Op 14 december 2005 heeft verweerder de koper namens klager gedagvaard tot betaling van schadevergoeding omdat koper de woning niet tijdig had afgenomen. Bij vonnis d.d. 14 juni 2006 werd deze vordering van klager afgewezen. Hiertegen is hoger beroep ingesteld. In een arrest van 26 juni 2007 heeft het hof de vordering van klager afgewezen met veroordeling van klager in de proceskosten. Klager zelf is op vordering van de koper bij vonnis van de rechtbank Zutphen d.d. 25 november 2009 veroordeeld tot betaling van een bedrag van €10.000 met wettelijke rente omdat hij, klager, in gebreke was gebleven met het verlenen van medewerking aan het notarieel transport van de woning. Klager heeft vervolgens verweerder en zijn werkgever in rechte betrokken voor de vergoeding van schade die klager heeft geleden als gevolg van de wijze waarop verweerder voor hem is opgetreden. Met de werkgever van verweerder is een akkoord over de vergoeding van schade bereikt. Op 15 februari 2011 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken van orde van advocaten te Arnhem.

4. Klager vindt, kort gezegd, dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld omdat hij in die kwestie tegenover klager ernstig en toerekenbaar tekort is geschoten.

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager niet ontvankelijk is omdat klager pas op 15 februari 2011 een klacht heeft ingediend terwijl verweerder zijn werkzaamheden in september 2008 heeft beëindigd en toen al ruimschoots bekend was wat er aan verweerders bemoeiingen met de kwestie mankeerde of zou hebben gemankeerd. Daarmee heeft klager te laat geklaagd.

6. De raad oordeelt als volgt.

Als algemeen beginsel geldt dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd alsnog bij deken en tuchtrechter moet behoeven te verantwoorden voor zijn optreden. Bij de vraag wat in dit verband is te zien als een onredelijk lange tijd moeten twee belangen worden afgewogen, te weten enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Welke termijn dan moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd (HvD 1 juli 1996, no 2175, Advocatenblad 1997, blz. 564). De uitkomst van deze beoordeling zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald (HvD 22 januari 2007, 4635.). Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – en derhalve niet uitsluitend – de aard en het gewicht van de klacht, de afhankelijkheid van de klager van de advocaat tegen wie de klacht is gericht, en, bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd nog redelijkerwijs met een klacht over zijn optreden heeft moeten rekenen, alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadelige bewijspositie heeft gebracht. Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat de termijn voor klagen gaat lopen wanneer de betrokkene inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen van het verweten klachtwaardig handelen.

 Verweerder moet uiterlijk door het arrest van het hof van 26 juni 2007 inzicht hebben gekregen in de betekenis en de gevolgen van de nalatigheid die hij klager verwijt, zodat de termijn om te klagen toen is gaan lopen. Het was verweerder immers vanaf dat moment duidelijk dat en op welke gronden de door klager gevorderde schadevergoeding niet werd toegewezen.

Gezien de aard en het gewicht van de klacht behoefde verweerder niet te verwachten dat zijn optreden pas in 2011, dus na 3 jaar en 8 maanden, alsnog – en ditmaal tuchtrechtelijk – ter discussie zou worden gesteld. Met name is niet gebleken dat er omstandigheden zijn geweest die maakten dat klager niet reeds eerder een klacht had kunnen indienen terwijl wel eerder tot aansprakelijkheid wegens schadevergoeding was overgegaan.

Dit betekent dat de klacht niet ontvankelijk is.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

verklaart de klacht niet ontvankelijk.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.

griffier     voorzitter