ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2530 Raad van Discipline Arnhem 12-10

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2530
Datum uitspraak: 10-02-2012
Datum publicatie: 08-03-2012
Zaaknummer(s): 12-10
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager beklaagt zich voor de tweede keer over de wijze waarop verweerster hem heeft bijgestaan. Klager heeft geen nieuwe feiten aan zijn klacht ten grondslag gelegd. De klachtonderdelen die betrekking hebben op de eerder aan hem verleende rechtsbijstand zijn kennelijk niet-ontvankelijk. Voorts beklaagt klager zich er over dat verweerster geen werkzaamheden meer voor hem heeft willen verrichten nadat zijn eerder ingediende klacht gegrond was bevonden. Omdat er geen sprake meer was van een vertrouwensband heeft verweerster geen gehoor hoeven te geven aan het verzoek van klager werkzaamheden voor hem te verrichten. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

12-10

 BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

klager

tegen: verweerster

advocaat te [plaats]

1.

Bij brief van 8 januari 2011 heeft klager een klacht over verweerster ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo.

Aanvankelijk heeft de heer mr. H. Versluis, lid van de raad van toezicht, de klacht onderzocht, waarna de deken, de heer mr. J. van der Hel, dat van hem heeft overgenomen.

Nadat gebleken was dat geen schikking kon worden getroffen, zijn stukken aan de raad gestuurd. Bij brief van 17 januari 2012, ontvangen op 18 januari 2012, heeft de raad de klacht alsmede het klachtdossier ontvangen.

2.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing behoort te worden beslist.

3. 

Klager verwijt verweerster dat zij:

a. heeft nagelaten zich namens hem te verweren tegen een onzorgvuldige rechtsgang aan de zijde van het Openbaar Ministerie

b. het Openbaar Ministerie heeft benaderd en in plaats daarvan enkel de rechter had mogen en moeten benaderen, althans het optreden van het Openbaar Ministerie bij de rechter aan de kaak had moeten stellen

c. een onjuiste en onbetrouwbare rol heeft gespeeld, door tegen de wil van klager zijn schuld te bepleiten

d. op een later tijdstip ten onrechte niet meer voor klager wilde optreden en daardoor haar verantwoordelijkheid niet heeft genomen om tegen door klager genoemde misstanden op te treden.

4.

Klager heeft eerder een klacht tegen verweerster ingediend. In die klachtprocedure verweet klager verweerster dat zij de behandeling van zijn strafzaak op ontoelaatbare wijze heeft beïnvloed door “onregelmatig” optreden ter zitting harerzijds waardoor zijn strafproces geen eerlijk verloop heeft gekend. Meer concreet verweet klager verweerster dat zij bij de behandeling van zijn strafzaak bij de Politierechter heeft verklaard dat hij schuldig was aan het tweede hem ten laste gelegde feit en een straf gelijk aan de duur van zijn voorarrest heeft bepleit en van belang zijnde juridische argumenten niet naar voren heeft gebracht.

Omdat verweerster ter zitting bij de Politierechter de zaak niet conform het standpunt van klager heeft bepleit, is de klacht gegrond verklaard en is aan klaagster bij beslissing van de raad van discipline van 23 november 2009 de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

5.

Ter toelichting op de klacht heeft klager het volgende aangevoerd:

Hij heeft verweerster er op gewezen dat hij in verband met de hem ten laste gelegde feiten dwangsommen heeft moeten voldoen en dat aan hem een contact- en straatverbod is opgelegd.

Bij brief van [….] 2009 heeft verweerster het Openbaar Ministerie de vraag voorgelegd of klager niet dubbel wordt gestraft doordat hij naast het betalen van dwangsommen strafrechtelijk wordt vervolgd.

Ten onrechte heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat van

dubbel straffen geen sprake was.

Het Openbaar Ministerie heeft zich schuldig gemaakt aan een onzorgvuldige rechtsgang. Hij heeft verweerster verzocht daar tegen op te treden. Zij was daartoe niet bereid.

Verweerster had zich niet tot het Openbaar Ministerie moeten wenden althans verweerster had zich ook tot de rechtbank moeten wenden op het punt van zijn dubbele bestraffing.

Tevens had verweerster de rechtbank moeten wijzen op het feit dat het Openbaar Ministerie niet bereid was zijn ex-echtgenote als getuige op te roepen en aan de rechtbank moeten verzoeken zijn ex-echtgenote alsnog op te roepen als getuige.

Zijn vorige klacht betreft de wijze waarop verweerster hem op de zitting op [….] 2009 heeft bijgestaan. De huidige klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerster voorafgaande aan de hiervoor genoemde zitting. Er is geen sprake van een herhaling van dezelfde klacht.

6.

Verweerster heeft naar aanleiding van de tegen haar ingediende klacht het volgende aangevoerd:

Het Openbaar Ministerie was de aangewezen instantie om de kwestie van de dubbele bestraffing aan voor te leggen. Op uitdrukkelijk verzoek van klager heeft zij zulks gedaan.

Er was geen reden de rechtbank te informeren over de met het Openbaar Ministerie gevoerde correspondentie.

Ter zitting heeft zij de Politierechter voorgehouden dat sprake was van dubbele bestraffing.

Wegens een vertrouwensbreuk tussen haar en klager was zij niet bereid de vraag van klager, die hij haar heeft gesteld in zijn ‘bezwaarschrift’ d.d. [….] 2010, te weten of de op [….] 2008 ten tijde van zijn inverzekeringstelling dienstdoende hulp-offcier(en) bevoegd was/waren te beantwoorden. Bij brief van [….] 2010 heeft zij klager bericht dat zij niet bereid was (aanvullende) werkzaamheden voor hem te verrichten.

Klachtonderdeel c is reeds behandeld door de raad van discipline.

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:

Bij beslissing van [….] 2009 heeft de raad geoordeeld over de wijze waarop verweerster klager heeft bijgestaan bij zijn strafza(a)k(en).

De eerste drie onderdelen van de huidige klacht hebben opnieuw betrekking op de wijze waarop verweerster hem heeft bijgestaan bij deze zaken.

De voorzitter zal ambtshalve de ontvankelijkheid van de klacht beoordelen.

Klager heeft aangevoerd dat de eerdere klacht betrekking heeft op de wijze waarop klaagster hem ter zitting op [….] 2009 heeft bijgestaan en dat de onderhavige klacht betrekking heeft op de wijze waarop verweerster klager voorafgaande aan de zitting heeft bijgestaan.

Echter klager beklaagt zich er onder meer over dat verweerster de kwestie van de dubbele bestraffing en het niet oproepen van zijn ex-echtgenote als getuige niet heeft voorgelegd aan de Politierechter. Aldus beklaagt hij zich over de wijze waarop verweerster zijn belangen ter zitting heeft behartigd.

Ook daar waar klager zich beklaagt over de wijze waarop verweerster hem heeft bijgestaan voorafgaande aan de zitting bij de Politierechter betreft het de aan hem verleende rechtsbijstand waarover hij reeds eerder heeft geklaagd.

Gezien de regel dat niet een tweede maal voor dezelfde feiten een tuchtrechtelijke maatregel aan een advocaat kan worden opgelegd, dienen de eerste drie onderdelen van de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard. Zulks zou slechts anders zijn geweest indien klager nieuwe feiten aan de huidige klacht ten grondslag zou hebben gelegd. Van nieuwe feiten, dat wil zeggen feiten die nog niet bekend waren toen de eerdere klacht werd behandeld, is de voorzitter niet gebleken.

Dit leidt tot het oordeel dat de eerste drie onderdelen van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk zijn.

Klager heeft zich er voorts over beklaagd dat verweerster hem niet wilde bijstaan inzake de bevoegdheid van de hulpofficier(en), klachtonderdeel d.

Klager heeft deze kwestie aan verweerster voorgelegd nadat zijn eerdere klacht gegrond was bevonden. Omdat er op dat moment geen sprake meer was van een vertrouwensband tussen klager en verweerster hoefde verweerster niet in te gaan op het verzoek van klager de bevoegdheid van de hulpofficier(en) te onderzoeken. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klachtonderdelen a, b en c van de klacht van klager tegen verweerster zijn kennelijk niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 10 februari 2012 door mr. M.FJ.N. van Osch, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 13 februari 2012.

mr. M.FJ.N. van Osch

voorzitter