ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3649 Raad van Discipline Amsterdam 12-103H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3649
Datum uitspraak: 18-12-2012
Datum publicatie: 18-12-2012
Zaaknummer(s): 12-103H
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen deken. Grote eigen vrijheid deken in kader klachtonderzoek. Klacht ongegrond.

Beslissing van 18 december 2012

in de zaak 12-103H

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 De onderhavige klacht is bij verwijzingsbeslissing van 23 juni 2011, ingevolge artikel 46c lid 4 van de Advocatenwet, voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem. Bij brief aan de raad van 17 april 2012 met kenmerk td/md/350, door de raad ontvangen op 19 april 2012, heeft de deken te Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 oktober 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in § 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 46;

- de brief van klager aan (de voorzitter van) de raad van 20 april 2012;

- de brief van (de voorzitter van) de raad aan klager van 27 april 2012;

- de brieven van klager aan (de voorzitter van) de raad van 7 mei 2012 en 23 juni 2012;

- de brief van de raad aan klager van 17 juli 2012;

- de brief van klager aan de raad van 21 juli 2012; en

- de brief van klager aan de raad van 8 oktober 2012 met als bijlage de pleitaantekeningen van klager voor de zitting van 16 oktober 2012.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft op 10 juli 2009 bij verweerder, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, een aantal klachten tegen mr. X ingediend.

2.3 Verweerder heeft deze klachten vervolgens onderzocht.

2.4 Na ontvangst van een verweerschrift van mr. X, heeft de deken bij brief van 8 september 2009 het volgende geschreven aan klager en mr. X:

“Bij de brief [het verweerschrift van mr. X, raad] was een omvangrijk pakket bijlagen gevoegd. In de brief vond ik slechts incidenteel een verwijzing naar een concrete bijlage die na enig zoeken wel te vinden was. Veel vaker kwam het voor dat in het algemeen naar de overlegde correspondentie werd verwezen. Dat maakt de toelichting op het verweer niet erg overzichtelijk. Ik heb mr. [X] opgebeld en verzocht nog eens te kijken naar haar brief, daarin te verwijzen naar concrete stukken, eventueel geclusterd, en die stukken of bundels van stukken van een nummering te voorzien. Dat zal de leesbaarheid zeker ten goede komen. Mr. [X] heeft toegezegd haar verweer met inachtneming van mijn verzoek kritisch te bezien en te herformuleren.”

2.5 Mr. X heeft vervolgens haar verweerschrift herzien. De deken heeft het herziene verweerschrift in de plaats gesteld van het eerste verweerschrift.

2.6 Nadat klager bij brief van 22 november 2009 een twaalfde onderdeel aan zijn klacht tegen mr. X had toegevoegd en mr. X ook op dat onderdeel had gereageerd, heeft verweerder bij brief van 19 februari 2010 over dit twaalfde klachtonderdeel aan klager en mr. X geschreven:

“Misschien is de reactie van [mr. X] voor [klager] reden dit klachtonderdeel te laten rusten?”

2.7 Uiteindelijk zijn de klachten jegens mr. X ter kennis van de raad van discipline gebracht en door de raad behandeld. De raad heeft de klacht tegen mr. X bij beslissing van 7 maart 2011 in alle onderdelen ongegrond verklaard. Tegen dit oordeel heeft klager geen hoger beroep ingesteld.

2.8 Bij brief van 12 mei 2011 heeft klager zich bij de raad beklaagd over verweerder. Nadat de klacht voor onderzoek is verwezen naar de deken te Haarlem, heeft klager zijn klacht bij brief van 29 juni 2011 aan de deken te Haarlem nader gemotiveerd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niets heeft gedaan aan het feit dat mr. X geen antwoord heeft gegeven op de acht vragen die klager haar in zijn eerste klachtbrief had gesteld;

b) hij mr. X in de gelegenheid heeft gesteld – naar klager vermoedt na overleg hierover tussen hen beiden – haar verweer aan te passen: nadat mr. X een eerste verweer had ingediend, heeft zij het dossier geordend en een veel uitgebreidere versie van haar verweer aan verweerder gezonden, waarmee verweerder akkoord is gegaan;

c) hij heeft nagelaten bij de door mr. X in de tweede versie van haar verweer genoemde kantoorgenoten te verifiëren of de mededelingen van mr. X in haar verweer waarheidsgetrouw waren;

d) hij klager heeft verzocht onderdeel 12 van de klacht jegens mr. X in te trekken, terwijl dit het zwaarste klachtonderdeel betrof.

4 VERWEER

4.1 Verweerder acht de klacht ongegrond. Verweerder meent – kort gezegd – dat hij voldoende en adequaat onderzoek heeft verricht naar de klacht van klager jegens mr. X. Verweerder betreurt het dat klager de indruk heeft gekregen dat verweerder mr. X "de hand boven het hoofd" zou hebben gehouden. Dat is niet het geval geweest en voor die gedachte zijn ook geen aanknopingspunten. Het verweer van verweerder tegen de afzonderlijke klachtonderdelen zal, voor zover nodig, hierna worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt vast dat de klacht zich richt op het handelen dan wel nalaten van verweerder in de hoedanigheid van deken. Uitgangspunt is dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, dan zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in het geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

5.2 Bij de beoordeling van deze vraag stelt de raad voorop dat artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden, is niet nader geregeld. Dit betekent – aldus het Hof van Discipline in zijn uitspraak van 10 januari 2011, nr. 5636 – dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Er is geen aanleiding in het tuchtrecht regels te ontwikkelen waaraan de deken zich bij het verrichten van dat onderzoek zou moeten houden. Hierbij is van belang dat de deken niet over de klacht beslist, maar daarnaar slechts onderzoek verricht en het uiteindelijk de beslissende instantie (een raad van discipline in eerste aanleg en het Hof van Discipline in hoger beroep) is die de reikwijdte van de klacht bepaalt en tevens bepaalt of de klacht voldoende is onderzocht en – zo nodig – nader onderzoek naar de klacht verricht of laat verrichten. Dit alles betekent dat de tuchtrechter zich terughoudend dient op te stellen bij de toetsing van de wijze waarop de deken het onderzoek heeft verricht aan de in 5.1 genoemde norm. Waar klager uitgaat van een volle, inhoudelijke toetsing van hetgeen verweerder wel en niet heeft gedaan, miskent hij het bovenstaande.

5.3 Klachtonderdelen a en c lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Juist is dat verweerder niet heeft aangedrongen op beantwoording van de acht vragen die klager aan mr. X had gesteld in zijn klachtbrief en ook is juist dat verweerder niet heeft geverifieerd bij kantoorgenoten van mr. X of bepaalde beweringen van mr. X waarheidsgetrouw waren. Verweerder heeft aangevoerd dat hij beantwoording van de acht vragen in het kader van de ingediende klachten niet relevant achtte en dat het voor de beoordeling van die klachten ook niet nodig was vastgelegd te krijgen wie bij welk gesprek aanwezig was geweest. Deze zienswijze van verweerder en zijn daarop gebaseerde handelwijze vallen geheel binnen de beleidsvrijheid van een deken. Daarin kan naar het oordeel van de raad geen partijdigheid van de deken worden gezien en ook niet een poging om mr. X de hand boven het hoofd te houden. Overigens is bij de behandeling van de klachten tegen mr. X door de raad (die toen in een andere samenstelling dan thans zat) ook niet gebleken dat het onderzoek van de deken onvolledig of gebrekkig is geweest. Klachtonderdelen a en c zijn ongegrond.

5.4 Met klachtonderdeel b beklaagt klager zich erover dat mr. X van verweerder gelegenheid heeft gekregen om haar reactie op de klacht aan te passen. Klager vermoedt dat dat een gevolg is geweest van overleg tussen verweerder en mr. X. In reactie hierop heeft verweerder gesteld dat zijn onderzoek naar de klacht in eerste instantie ondoenlijk was, omdat mr. X slechts verweer had gevoerd door middel van een brief met talloze bijlagen, zonder specifiek te verwijzen naar die bijlagen. Om die reden heeft een stafmedewerker van verweerder mr. X opgebeld en haar verzocht de correspondentie waarmee zij haar verweer wilde onderbouwen van nummering te voorzien en in de tekst te verwijzen naar concrete, genummerde, bijlagen. Overigens is, aldus verweerder, uitsluitend de manier van aanleveren van het verweer in het bewuste telefoongesprek aan de orde gekomen.

5.5 De raad stelt voorop dat het een deken in zijn rol van onderzoeker in beginsel vrij staat telefonisch contact op te nemen met hetzij klager hetzij verweerder. In dit geval had de deken bovendien een goede reden om telefonisch contact met mr. X op te nemen. Immers, vast staat – ook klager erkent dit – dat de eerste reactie van mr. X op de klacht onoverzichtelijk en ongestructureerd was. De deken mag het tot zijn taak rekenen – en dient dat zelfs te doen – de discussie tussen partijen waar nodig te structureren en te verhelderen. Het stond de deken dan ook vrij contact met mr. X op te nemen en haar te vragen haar verweer beter te structureren. In eerste instantie heeft klager zich overigens ook gelukkig getoond met de herziene reactie van mr. X. Hij heeft bij brief van 26 oktober 2009 aan de deken immers onder meer geschreven: "Om te beginnen, mijn complimenten aan mr. [X] voor het nu wel goed geordend dossier". Niet valt, tot slot, in te zien waarom de deken de eerste reactie niet mocht vervangen door de tweede, beter gestructureerde, reactie. Ook klachtonderdeel b is ongegrond.

5.6 Met klachtonderdeel d beklaagt klager zich erover dat verweerder hem heeft verzocht klachtonderdeel 12 jegens mr. X in te trekken, terwijl dit naar het oordeel van klager het zwaarste klachtonderdeel betrof. Klager doelt hier op het feit (hierboven in 2.5 vermeld) dat verweerder hem bij brief van 19 februari 2010 heeft gevraagd of hij in de reactie van mr. X reden zag om klachtonderdeel 12 verder te laten rusten. Niet valt in te zien op basis waarvan verweerder voormelde vraag niet aan klager zou mogen stellen. Ook het stellen van een dergelijke vraag valt volledig binnen de beleidsvrijheid van een deken. Klachtonderdeel d is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G.J.W. Pulles, H.B. de Regt, J.H.P. Smeets, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl