ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3579 Raad van Discipline Amsterdam 12-342A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3579
Datum uitspraak: 17-12-2012
Datum publicatie: 18-12-2012
Zaaknummer(s): 12-342A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachten over advocaat van klaagsters ex-schoondochter kennelijk ongegrond. Grenzen van de vrijheid, die verweerster toekomt bij de behartiging van de belangen van haar cliënte, niet overschreden.  

Beslissing van 17 december 2012

in de zaak 12-342A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van16 november 2012, door de raad ontvangen op 19 november 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster staat A bij in een procedure tegen de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (“Bureau Jeugdzorg”) over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige dochter van A. De ex-partner van A is de zoon van klaagster. De dochter van A, tevens kleindochter van klaagster, verblijft thans bij klaagster, die in het buitenland woont. De gemachtigde van klaagster treedt op voor de ex-partner van A.

1.3 Verweerster heeft in een procedure tegen Bureau Jeugdzorg als een van de producties een (ongedateerde) brief overgelegd, die klaagster had geschreven in het kader van een andere procedure tussen A en haar ex-partner.

1.4 Voorts heeft verweerster ter gelegenheid van een zitting over de door Bureau Jeugdzorg verzochte ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing een pleitnota voorgedragen en overgelegd. In de pleitnota is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:

“20. Grootmoeder heeft onlangs een sms gestuurd aan [A] waarin zij aangeeft geen contact met [A] te willen onderhouden zolang er een procedure omtrent het gezag loopt. Ook hieruit blijkt dat het contact tussen [A] en [A’s dochter] ernstig gefrustreerd wordt door de grootouders. Het vertrouwen van [A] in de grootouders is ernstig geschaad.

21. Dat in ieder geval grootmoeder niet in staat is om [A’s dochter] een neutrale plek te bieden blijkt tevens uit productie 10. Grootmoeder geeft in deze brief aan de rechtbank, die in een andere procedure is overgelegd door de advocaat van [A’s ex-partner], aan ernstig getraumatiseerd te zijn doordat zij als kind zelf in een weeshuis heeft verbleven. Tevens blijkt uit de verklaring ondubbelzinnig hoe negatief zij tegen [A] aankijkt en hoe positief tegen [A’s ex-partner]. Uiteraard is dit laatste niet vreemd, aangezien [A’s ex-partner] haar zoon is.

22. Dit maakt echter wel duidelijk dat grootouders geen neutrale plek voor [A’s dochter] bieden, een negatieve houding hebben en contact tussen [A] en [A’s dochter] frustreren, althans niet stimuleren. Dit alles in strijd met wat goede pleegouders zouden moeten doen. Plaatsing bij grootouders is gezien deze omstandigheden niet langer houdbaar en niet in het belang van [A’s dochter]. Tevens is het in strijd met het advies van het door BJZ ingeschakelde TMT. Het TMT adviseert namelijk plaatsing op een neutrale plek.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

1 verweerster in een procedure over de uithuisplaatsing van A’s dochter een persoonlijke brief van klaagster aan de toenmalige gezinsvoogd, zonder toestemming heeft overgelegd en daardoor de reden van de brief geheel uit zijn verband heeft getrokken. De brief wordt daardoor tegen klaagster gebruikt;

2 het verweerschrift en het pleidooi van verweerster aantoonbare leugens en laster bevatten om klaagster verdacht te maken en zo de rechter op ongeoorloofde manier te beïnvloeden;

3 verweerster de rechter opzettelijk een onvolledig rapport van de Bascule heeft gestuurd en pas nadat de advocaat van A’s ex-partner het volledige rapport had opgeëist het volledige rapport heeft overgelegd.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter stelt voorop dat nu de klachten zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagsters zoon heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt de voorzitter dat verweerster heeft aangevoerd dat zij de brief heeft gekregen van de advocaat van klaagsters zoon, tevens gemachtigde van klaagster in deze klachtprocedure. Verweerster heeft aangevoerd dat de brief, anders dan klaagster stelt, niet gericht was aan de gezinsvoogd, maar aan de rechtbank in verband met een op 31 juli 2012 gehouden zitting. Verweerster heeft daarbij opgemerkt dat, indien zij de brief niet van de advocaat van klaagsters zoon zou hebben ontvangen, zij deze van de rechtbank zou hebben gekregen, aangezien de brief tot de processtukken van die zaak behoorde. Tegenover dit gemotiveerde verweer heeft klaagster geen concrete feiten gesteld die tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zou kunnen leiden. Het stond verweerster voorts vrij de bewuste brief in het geding te brengen. Dit gedeelte van klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.

3.3 Het eveneens in klachtonderdeel 1 genoemde verwijt dat verweerster de reden voor het schrijven van de brief uit zijn verband heeft getrokken, alsmede de verwijten in klachtonderdeel 2, betreffende hetgeen verweerster in de procedures namens haar cliënte zou hebben aangevoerd, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.4 De voorzitter overweegt dat klaagster eraan voorbij ziet dat verweerster per definitie een partijdige belangenbehartiger is. Klaagster verwijt verweerster immers in feite dat zij namens A het standpunt van A uitdraagt ten verwere tegen de door Bureau Jeugdzorg verzochte ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van A’s dochter. Het is niet aan de tuchtrechter om een inhoudelijk oordeel te geven over dit geschil, bij welk geschil klaagster overigens geen procespartij, maar wel een van de direct betrokkenen, is.

3.5 Met de door klaagster gewraakte en in 1.4 vermelde passages in de pleitnota heeft verweerster de grenzen van de vrijheid die haar als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt, gemeten naar de onder 3.1 vermelde maatstaf, niet overschreden. Ook overigens is uit de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd niet gebleken dat verweerster de hiervoor bedoelde vrijheid heeft overschreden. Deze klachtonderdelen zijn derhalve kennelijk ongegrond.

3.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 3 overweegt de voorzitter dat verweerster de haar in dit klachtonderdeel verweten gedraging betwist. Verweerster heeft aangevoerd dat sprake is van twee rapporten, die beide gunstig zijn voor haar cliënte en die zij beide gelijktijdig aan de rechtbank heeft overgelegd. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat de advocaat van A’s ex-partner nooit enig rapport heeft opgeëist. Bij die stand van zaken kan de voorzitter niet vaststellen dat de verweten gedraging heeft plaatsgevonden, zodat dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond is.

3.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van art. 46g Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 17 december 2012.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17december 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.