ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3478 Raad van Discipline Amsterdam 12-298A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3478
Datum uitspraak: 09-11-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Zaaknummer(s): 12-298A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit rechtsbijstand. Kennelijk ongegrond

Beslissing van 9 november 2012

in de zaak 12-298A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 oktober 2012, met kenmerk 1112-382, door de raad ontvangen op 11 oktober 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de brief, met bijlage, van klaagster aan de raad van discipline van 12 oktober 2012, ontvangen op 16 oktober 2012.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster in 2011 als advocaat bijgestaan in een arbeidsgeschil dat zij had met haar voormalige werkgeefster, een schoonmaakbedrijf.

1.3 Bij beschikking van 19 mei 2011 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en haar werkgeefster ontbonden en aan klaagster een vergoeding van € 3800,- bruto toegekend ten laste van de werkgeefster.

1.4 De kantonrechter overwoog daartoe onder meer:

“7. Bij de mondelinge behandeling van het verzoekschrift is de kantonrechter gebleken dat [klaagsters] geestelijke gezondheid ernstig te wensen overlaat. Het is duidelijk dat zij niet heeft meegewerkt aan vaststelling van haar ziektebeeld en aan haar re-integratie, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit, geheel of gedeeltelijk, aan haar ziekte te wijten kan zijn en als zodanig niet zonder meer aan haar kan worden verweten. Anderzijds wordt overwogen dat deze omstandigheid, hoe klemmend ook, niet voor risico van [werkgeefster] komt.

8. (…). Het kan [werkgeefster] niet zijn ontgaan dat [klaagster] in haar eigen werkelijkheid leeft. Van [werkgeefster] had verwacht mogen worden dat zij door middel van de Arbodienst (..) stappen zou hebben ondernomen om tot een juiste beoordeling van [klaagsters] geestelijke gezondheid te komen.”

Nadat de kantonrechter nog een enkele nalatigheid aan de zijde van de werkgeefster heeft vastgesteld en heeft aangenomen dat klaagster van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt, concludeert de kantonrechter dat er aanleiding is om klaagster genoemde vergoeding toe te kennen.

1.5 Bij brief aan de deken van 10 januari 2012, met bijlagen, heeft klaagster zich beklaagd over verweerder.

1.6 Op 23 januari 2012 hebben partijen met elkaar gesproken, waarna verweerder dezelfde dag aan de deken heeft geschreven dat de lucht geklaard was. Klaagster heeft de deken bij brieven van 23 en 26 januari 2012 bericht dat zij geen verdere behandeling van de klacht wenst.

1.7 Bij brief van 28 februari 2012 aan de deken heeft klaagster zich weer over verweerder beklaagd. Nadien heeft zij de klacht aangevuld en toegelicht in vijf uitvoerige brieven aan de deken.

1.8 Op 2 augustus 2012 hebben klaagster en haar echtgenoot met verweerder gesproken onder leiding van de plaatsvervangend deken tijdens het dekenspreekuur. Na dit gesprek heeft klaagster verzocht om doorzending van de klacht naar de raad van discipline. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover begrijpelijk, in, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. hij haar belangen in het arbeidsgeschil met haar voormalige werkgeefster niet goed behartigd heeft doordat (i) hij voor haar geen hoger beroep heeft willen instellen tegen de beschikking van de kantonrechter Amsterdam van 19 mei 2011 waarbij haar arbeidsovereenkomst per 1 juni 2011 is ontbonden en (ii) verzuimd heeft voor haar een loonvordering in te stellen;

b. zij door zijn toedoen/nalaten zodanig in de problemen is gekomen dat zij thans dakloos is;

c. hij zijn toezegging haar bijstand te zullen verlenen in de zaak waarin zij door het ziekenfonds is gedagvaard in verband met openstaande premies niet is nagekomen;

d. hij zijn toezegging in de “witwaszaak”, waar volgens klaagster de Rabobank bij betrokken is, de papieren boven tafel te krijgen en actie te ondernemen niet is nagekomen en in plaats daarvan alles heeft geloofd wat de politie over deze zaak heeft opgemerkt;

e. hij zich al jaren geleden in de “witwaszaak” als advocaat van klaagster blijkt te hebben onttrokken terwijl hij dit niet aan klaagster had medegedeeld, waardoor klaagster gedurende vier jaar ten onrechte op verweerder heeft vertrouwd en thans is gebleken dat hij geen enkel resultaat voor klaagster en haar familie heeft bereikt;

f. hij steekpenningen heeft aangenomen en een relatie heeft met huurmoordenaars;

g. hij klaagster bij schijnzittingen van de rechtbank heeft binnengelokt waarbij uitspraak werd gedaan door valse rechters.

3 BEOORDELING

3.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt.

3.2 Uit de overgelegde stukken volgt niet dat verweerder kennelijk onjuist heeft opgetreden of geadviseerd in de arbeidszaak. Een advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de aanpak van de zaak. Verweerder meende dat het instellen van hoger beroep niet zinvol was. Hij heeft aangevoerd dat van een beschikking van de kantonrechter als deze geen hoger beroep openstaat, behalve in uitzonderingsgevallen. Van een uitzonderingsgeval was in dit geval volgens verweerder geen sprake. Een en ander heeft hij tevergeefs getracht aan klaagster uit te leggen. De voorzitter kan verweerder in dit betoog volgen. Daar komt bij dat de beschikking van de kantonrechter voor klaagster in het licht van de door de rechter vastgestelde omstandigheden tamelijk gunstig was.

3.3 Tegenover het verwijt van klaagster dat verweerder geen loonvordering heeft ingesteld, heeft verweerder aangevoerd dat voor een loonvordering geen grond was nu de werkgeefster steeds aan de verplichting tot loonbetaling heeft voldaan. Dit verweer is door klaagster niet afdoende bestreden.  

3.4 De voorzitter concludeert dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

3.5 Met betrekking tot de klachtonderdelen b) tot en met g) overweegt de voorzitter dat zij elke grondslag missen. De verwijten vinden geen steun in de feiten, zoals die uit het klachtdossier naar voren komen. Zo heeft verweerder aangevoerd dat hij niet voor klaagster is opgetreden in andere zaken – ook niet in de zogenaamde zaak-Suriname of de kwestie van de huizen in Spanje – dan bovengenoemd arbeidsgeschil. Klaagster heeft daartegenover op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerder wel een opdracht van haar heeft aanvaard in andere zaken. Daarmee ontvalt de grondslag aan de klachtonderdelen c), d) en e). Ook heeft klaagster de ernstige verwijten, vervat in de klachtonderdelen b), f) en g) in het geheel niet aannemelijk gemaakt.

3.6 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 9 november 2012.   

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.