ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3414 Raad van Discipline Amsterdam 12-070A + 12-071A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3414
Datum uitspraak: 07-11-2012
Datum publicatie: 08-11-2012
Zaaknummer(s): 12-070A + 12-071A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Toevoegingsperikelen. Klacht tegen eigen advocaat omdat cliënt in de veronderstelling was dat hij op betalende basis in plaats van op basis van een toevoeging werd bijgestaan. Verweerder heeft niet dermate nalatig gehandeld dat hem hiervan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. 

Beslissing van 7 november 2012

in de zaken 12-070A en 12-071A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

gemachtigde:

de heer mr.

p/a Postbus

klager

tegen:

1. de heer mr.

 advocaat te Amsterdam

en

2. de heer mr.

 advocaat te Amsterdam

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 maart 2012 met kenmerk 1112-0019, door de raad ontvangen op 8 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 september 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 13, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder sub 1 heeft klager in eerste aanleg bijgestaan in een strafzaak. De behandeling van het hoger beroep van deze strafzaak bij het gerechtshof te Den Haag is, nadat klager enige tijd was bijgestaan door een andere advocaat, begin november 2010 weer door verweerder sub 1 overgenomen.

2.3 Op 13 mei 2009 heeft de partner van klager een bedrag naar (het kantoor van) verweerder sub 1 heeft overgemaakt onder de vermelding: “eerste betaling G. R.”.

2.4 Op enig moment heeft klager een door verweerder sub 1 met de handgeschreven verklaring ondertekend. Deze verklaring bevatte de volgende tekst:

“Geachte heer, Dhr v. G. heeft de zaak bij de rechtbank niet op betalende basis gedaan. In overleg met mij heeft hij een toevoeging aangevraagd. De betaling die mijn partner heeft verricht betrof een oude (uit 2007) openstaande nota. Ik verzoek u hem alle gewenste afschriften te verstrekken. Vriendelijke groet,

R. G.”.

2.5 Nadat klager medio 2011 in hoger beroep is vrijgesproken, heeft de huidige gemachtigde van klager verweerder sub 1 ten behoeve van het indienen van verzoekschriften tot schadevergoeding in juni 2011 verzocht om toezending van afschrift van de opdrachtbevestiging voor de aan klager verleende bijstand en de daaruit voortvloeiende declaraties.

2.6 Eind juni 2011 heeft verweerder sub 1 de gemachtigde van klager bericht dat hij zowel in eerste als in tweede aanleg op basis van toevoeging voor klager heeft opgetreden.

2.7 Bij brief met bijlagen van 8 september 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klachten houden zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1:

a) ontkent op betalende basis voor klager te zijn opgetreden;

en dat verweerder sub 1 en verweerder sub 2:

b) halsstarrig hebben geweigerd bepaalde bescheiden uit het dossier van klager naar de gemachtigde van klager te zenden;

c) de financiële regels zoals vastgelegd in de gedragsregels hebben overtreden en daarmee het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. Ten aanzien van verweerder sub 1 geldt dat hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de gedragsregels 23 en 24. Ten aanzien van verweerder sub 2 geldt dat hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in gedragsregel 23.

3.2 Klager stelt ter onderbouwing van klachtonderdeel (a) dat hij door verweerder sub 1 is misleid omdat verweerder sub 1 hem zowel in eerste aanleg als in hoger beroep slechts op betalende basis zou bijstaan. Verweerder sub 1 en klager waren overeengekomen dat klager een bedrag van € 7.500,- zou voldoen in verband met de behandeling van zijn zaak. Klager stelt een bedrag van € 5.000,- te hebben betaald, waarvan € 3.000,- via de bank en

€ 2.000,- contant. Het resterende bedrag zou na afloop worden betaald. Klager verwijst naar een op zijn naam gestelde declaratie van 26 mei 2009 ter hoogte van € 3.000,- inclusief BTW. Het op de declaratie vermelde parketnummer is het parketnummer van de strafzaak waarvoor klager laatstelijk door verweerder sub 1 is bijgestaan. Het op de declaratie genoemde parketnummer komt ook overeen met het parketnummer genoemd in een brief van de rechtsbijstandverlener inzake de vaststelling van de vergoeding.

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel (b) stelt klager dat zijn gemachtigde de financiële stukken ten behoeve van het indienen van de schadeverzoeken tijdig in zijn bezit moest hebben om te voorkomen dat de termijn voor het indienen zou verstrijken. Om die reden heeft de gemachtigde van klager verweerder sub 2 tijdens de vakantie van verweerder sub 1 om de stukken verzocht. Klager stelt dat daarmee niet gewacht kon worden op terugkomst van verweerder sub 1 omdat klager eerder dan de terugkeer van verweerder sub 1 zelf op vakantie zou gaan. Het schadeverzoek moest compleet zijn voor zijn vertrek zodat klager dat kon ondertekenen.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel (c) stelt klager onder andere dat klager niet is gewezen op de mogelijkheid rechtsbijstand te verkrijgen en dat hij de indruk heeft dat verweerder sub 1 bedragen heeft geïnd naast de vergoedingen die hij van de overheid ontving.

4 VERWEER

4.1 Verweerder sub 1 stelt in deze procedures uitsluitend op toevoegingsbasis voor klager te zijn opgetreden. Verweerder sub 2 heeft aangegeven dat het bij strafrechtkantoren gebruikelijk is de cliënt een bevestiging te sturen als wordt opgetreden op betalende basis maar dat een toevoegingsaanvraag meestal ambtshalve wordt verstrekt. 

4.2 Verweerder sub 1 heeft verwezen naar de handgeschreven verklaring van klager op een brief van 5 april 2010 van zijn oud raadsman waarmee klager erkent dat hij wordt bijgestaan op basis van een toevoeging. Verweerder sub 1 heeft voorts verwezen naar een aantal berichten van de Raad voor de Rechtsbijstand waaruit blijkt dat de declaraties van verweerder sub 1 ten behoeve van de aan klager verleende bijstand in 2010 en 2011 door de Raad voor de Rechtsbijstand zijn betaald. Verweerder sub 1 stelt dat klager op de hoogte was van het feit dat hij hem op basis van een toevoeging bijstond en verwijst daarbij naar een brief gericht aan de klager van de Raad van de Rechtsbijstand van 8 juli 2009 waarin de toevoeging is bevestigd.

4.3 Verweerder sub 1 heeft voorts aangevoerd dat hij klager nooit op betalende basis heeft bijgestaan in de zaak waar de onderhavige kwestie betrekking op heeft. Het bedrag van € 3.000,- dat is betaald zag op een oude openstaande declaratie van zijn kantoor. Verweerder sub 1 was in 2009 niet bereid voor klager op te treden zolang er nog oude bedragen ter betaling openstonden. Verweerde sub 1  heeft zijn secretaresse destijds gevraagd een declaratie voor het openstaande bedrag op te maken. Zij heeft daarbij een foutief parketnummer ingevoerd, niets meer en niets minder. Met betrekking tot de foutieve vermelding van het parketnummer op de declaratie van 26 mei 2009, heeft verweerder sub 1 gesteld dat dit wellicht niet de schoonheidsprijs verdient maar dat dit op zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerder sub 1 ontkent dat contante betalingen zijn verricht.

4.4 Verweerder sub 2 heeft zich met betrekking tot klachtonderdeel (b) op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van het verstrijken van een termijn omdat de fatale datum voor het indienen van het schadeverzoek 6 september 2011 was en verweerder sub 1 op 1 september 2011 terug zou zijn. Om die reden heeft hij besloten de verzochte informatie niet te verstrekken. Verweerder sub 2 heeft bevestigd dat hij de betreffende informatie wel tot zijn beschikking had maar dat hij had ervoor heeft gekozen deze niet met klager te delen omdat hij niet kon overzien wat de gevolgen daarvan zouden zijn.

4.5 Klachtonderdeel (c) heeft verweerder sub 2 van de hand gewezen nu dat klachtonderdeel ziet op gebeurtenissen in 2009 en hij toen nog niet aan het kantoor verbonden was.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel (a) overweegt de raad dat verweerder sub 1 de stelling van klager, dat een afspraak tussen beide zou bestaan dat verweerder sub 1 de zaak van klager tegen betaling zou behandelen, gemotiveerd heeft betwist waarbij hij heeft verwezen naar een door klager ondertekende verklaring met daarin de opmerking dat de door zijn partner verrichte betaling inderdaad betrekking had op een oude openstaande declaratie. Ten aanzien van klachtonderdeel (a) overweegt de raad dat het feit dat verweerder sub 1 ontkent op betalende basis voor klager te zijn opgetreden niet verwijtbaar is in tuchtrechtelijke zin, nu klager tegenover de gemotiveerde stelling van verweerder sub 1 dat sprake was van bijstand op toevoegingsbasis en dat de betaling zag op een oude zaak, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zouden kunnen leiden. Daarbij heeft de raad meegewogen dat van de gestelde betalingsovereenkomst van

€ 7.500,- voor de strafzaak in twee instanties niet is gebleken en dat de door klager overgelegde verklaringen, dat  nog een contante betaling zou hebben plaatsgevonden, door de raad te licht worden bevonden als bewijs voor die beweerde betaling .

Ad klachtonderdeel b)

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel (b) stelt de raad voorop dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij reageert op berichten van (de gemachtigde van) een voormalig cliënt. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Gelet op het feit dat klager niet heeft ontkend dat de fatale datum voor het indienen van de schadeverzoeken lag na de terugkeer van vakantie van verweerder sub 1, acht de raad het begrijpelijk dat verweerder sub 2 heeft willen wachten tot diens terugkeer. Het klachtonderdeel dat zich richt tot verweerder sub 2 acht de raad dan ook ongegrond.

5.3 Voorts is de raad van oordeel dat niet  is gebleken dat sprake zou zijn van het halsstarrig weigeren door verweerder sub 1 om bepaalde bescheiden uit het dossier naar (de gemachtigde van) klager te zenden, zodat dit klachtonderdeel jegens verweerder sub 1 eveneens ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (c) neemt de raad tot uitgangspunt  hetgeen is bepaald in gedragsregels 23 en 24 lid 2 en 3. Een advocaat is gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en het is een advocaat niet toegestaan voor een zaak waarvoor hij een toevoeging heeft verkregen een vergoeding, in welke vorm dan ook, te bedingen of in ontvangst te nemen, afgezien van de eigen bijdrage en verschotten volgens de daarvoor geldende regels. Voorts geldt dat wanneer een cliënt mogelijk voor toevoeging in aanmerking komt en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen.

5.5 De raad oordeelt allereerst dat een advocaat in beginsel niet verplicht is melding te maken van het feit dat hij/zij als gemachtigde optreedt op basis van een toevoeging. Niet is vast komen te staan dat verweerder sub 1 in de zaak in kwestie, enige betaling (anders dan de eigen bijdrage terzake van de toevoeging) van klager in ontvangst heeft genomen, terwijl voor de juridische dienstverlening aan klager een toevoeging was verleend, nu verweerder sub 1 gemotiveerd heeft gesteld dat de verrichte betaling zag op een oude openstaande declaratie. Tegenover deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van klager om zijn stelling dat verweerder sub 1 hem op betalende basis bijstond te bewijzen, hetgeen hij heeft nagelaten. 

5.6 Ten aanzien van gedragsregel 23 geldt dat uitgangspunt is dat ook strafrechtadvocaten zich aan de gedragsregels dienen te houden en dat een declaratie het dossier en parketnummer van de zaak waar de declaratie betrekking op heeft, dient te vermelden. Verweerder sub 1 heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn secretaresse opdracht had gegeven een declaratie voor de oude werkzaamheden op te maken en dat zij abusievelijk het verkeerde parketnummer heeft ingevoerd. Dat de € 3.000,- betrekking had op een oude zaak had naar het oordeel van de raad moeten blijken uit de declaratie. Hoewel niet zorgvuldig, acht de raad de onjuiste vermelding van het parketnummer op de declaratie mede gelet op de door verweerder sub 1 gestelde omstandigheden op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7 Ten aanzien van verweerder sub 2 heeft te gelden dat dit klachtonderdeel ziet op de periode voordat verweerder sub 2 aan het kantoor  van verweerder sub 1 was verbonden en verweerder sub 2 bovendien niet bij de kwestie met betrekking tot de declaratie betrokken was, zodat hij  niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gang van zaken met betrekking tot de declaratie.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart klachtonderdeel (a) jegens verweerder sub 1 ongegrond;

-  verklaart klachtonderdeel (b) jegens verweerders ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel (c) jegens verweerders ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, H.B. de Regt, M.W. Schüller, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. G.E. Wiebenga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl