ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3240 Raad van Discipline Amsterdam 12-033A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3240
Datum uitspraak: 03-09-2012
Datum publicatie: 04-09-2012
Zaaknummer(s): 12-033A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Na eerdere tuchtrechtelijke veroordeling treedt verweerder opnieuw voor cliënt tegen voormalig kantoorgenoot op. Klacht gegrond. Vanwege erkenning van de fout en excuses van verweerder blijft de maatregel beperkt tot waarschuwing.”

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak 12-033A

naar aanleiding van de klacht van:

mr.

advocaat te

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 januari 2012 (per abuis gedateerd 24 januari 2011) met kenmerk 1011-749, door de raad ontvangen op 26 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 juni 2012, in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn raadsman mr. D. Griffiths, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 10, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder en klager hebben in het verleden op hetzelfde kantoor gewerkt, klager als compagnon en verweerder als medewerker. Toen zij nog kantoorgenoten waren, hebben zij samen gewerkt aan de zaken van cliënt Z. Die samenwerking hebben zij nog enige tijd voortgezet toen zij geen kantoorgenoten meer waren. Z was de belangrijkste cliënt van klager, voor wie hij al negen jaar omvangrijke zaken behandelde. Op een gegeven moment heeft cliënt Z de relatie met klager beëindigd en is hij geheel naar verweerder overgestapt. Dit is gebeurd nadat verweerder zich tegenover Z negatief had uitgelaten over de wijze van behandeling van een lopende zaak door klager en de daarvoor gerekende bedragen. In het vervolgens ontstane declaratiegeschil tussen Z en klager heeft verweerder de belangen van Z behartigd.

2.3 Over deze gang van zaken heeft klager eerder een klacht tegen verweerder ingediend. Bij beslissing van 14 september 2010 (in de zaak 10-089A, gepubliceerd als LJN YA1039) heeft de raad van discipline die klacht  gegrond verklaard, met oplegging van de maatregel van berisping. De raad achtte het klachtwaardig dat verweerder ten eigen voordele en zonder medeweten en toestemming van klager contact had gezocht met cliënt Z en aan die cliënt onjuiste en negatieve mededelingen had gedaan over klager en diens werkzaamheden, in de wetenschap dat deze mededelingen schadelijk waren voor de relatie tussen klager en cliënt Z. De raad achtte dit gedrag des te meer laakbaar, omdat verweerder nadien advocaat van cliënt Z is geworden en de behandeling van de zaken, die klager voorheen behandelde, heeft overgenomen. Ook achtte de raad het klachtwaardig dat verweerder in het declaratiegeschil tussen Z en klager voor Z was opgetreden. De raad overwoog in dit verband dat optreden tegen een oud-kantoorgenoot onder omstandigheden mogelijk is, maar dat dit in deze specifieke omstandigheden, waarbij klager en verweerder samen hebben gewerkt aan de zaken van cliënt Z, niet paste.

2.4 Naar aanleiding van voornoemde, inmiddels onherroepelijke, beslissing van de raad van discipline heeft klager verweerder bij brief van 8 december 2010 aansprakelijk gesteld voor alle schade ten gevolge van zijn handelwijze.

2.5 Op 23 december 2010 heeft verweerder klager aansprakelijk gesteld "mede namens [cliënt Z], diens rechtsopvolger(s) en aan cliënt gelieerde entiteiten en personen" voor alle schade ten gevolge van de handelwijze van klager in de zaak die klager voor cliënt Z had behandeld.

2.6 Cliënt Z is in december 2009 opgehouden te bestaan. De aandeelhouders van cliënt Z bestaan nog steeds. Zij hebben verweerder toestemming gegeven om de brief van 23 december 2010 te verzenden aan klager.

2.7 Ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat deze brief op zijn initiatief is opgesteld en dat hij zijn cliënten heeft benaderd met het voorstel de brief aan klager te verzenden.

2.8 Bij brief met bijlagen van 11 mei 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in weerwil van de beslissing van de raad van discipline van 14 september 2010 opnieuw – in zijn brief van 23 december 2010 – als advocaat van cliënt Z tegen klager is opgetreden.

4 BEOORDELING

4.1 De raad heeft in zijn uitspraak van 14 september 2010 naar aanleiding van een eerdere klacht van klager tegen verweerder reeds uitgemaakt dat het verweerder niet vrijstond voor Z tegen verweerder op te treden waar het betrof zaken waarin klager en verweerder eerst samen voor Z hadden gewerkt.

4.2 De raad stelt vast dat verweerder, met zijn brief aan klager van 23 december 2010, opnieuw als advocaat van cliënt Z tegen klager is opgetreden in verband met een zaak waarin klager en verweerder in het verleden samen voor Z hebben gewerkt. Verweerder heeft zich aldus kort na de uitspraak van de raad, waarin reeds was vastgesteld dat hij – in ieder geval in dit type zaken – niet voor Z tegen klager mocht optreden daaraan opnieuw schuldig gemaakt. Verweerder heeft daarmee gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het feit dat verweerder zijn advocatuurlijke bijstand aan cliënt Z inmiddels heeft gestaakt en excuses voor zijn handelen aan klager heeft aangeboden, kan hieraan niet afdoen. Hoewel de raad niet is gebleken dat de handelwijze van verweerder door iets anders is ingegeven dan onnadenkendheid, is de raad van oordeel dat dit handelen klachtwaardig handelen oplevert. De raad verklaart de klacht tegen verweerder derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Bij de bepaling van de aan verweerder op te leggen de maatregel neemt de raad een aantal omstandigheden in aanmerking. In zijn eerdere beslissing heeft de raad aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. In die zaak was het optreden voor Z tegen verweerder echter niet het enige klachtwaardige handelen. Als gezegd is de raad in de onderhavige klachtzaak niet gebleken dat de handelwijze van verweerder door iets anders dan onnadenkendheid is ingegeven. Verweerder heeft, zowel bij de deken tijdens het klachtonderzoek als ter zitting, excuses aangeboden voor zijn handelen. Dit maakt, gelet op het feit dat verweerder steeds zijn fout heeft toegegeven en zijn werkzaamheden voor cliënt Z heeft neergelegd, dat de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden acht.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.P, Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen, H.B. de Regt, B. Roodveldt en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl