ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3234 Raad van Discipline Amsterdam 12-008A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3234
Datum uitspraak: 03-09-2012
Datum publicatie: 04-09-2012
Zaaknummer(s): 12-008A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over financiële afwikkeling van declaratie. Berisping. Dat klaagster meent dat verweerster haar declaratie zowel door klaagster als door de Raad voor Rechtsbijstand heeft laten betalen komt, hoewel klaagster feitelijk het door haar ex-echtgenoot verschuldigde heeft betaald, bij gebreke van duidelijke financiële afspraken voor rekening van verweerster.

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak 12-008A 

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 januari 2012 met kenmerk 1011-912, door de raad ontvangen op 12 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 juni 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 15, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken;

- het door verweerster ter zitting overgelegde overzicht van declaraties en betalingen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft klaagster en haar toenmalige echtgenoot ("de man") vanaf september 2010 tot mei 2011 bijgestaan als advocaat-scheidingsbemiddelaar in de echtscheidingsprocedure.

2.2 Klaagster en de man hebben in dat kader een "(Scheidings)mediationovereenkomst familiemediator" van de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (“vFAS”) ondertekend. In artikel 8.3 van deze overeenkomst is bepaald dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten van de mediation.

2.3 Bij brief van 24 september 2010 aan klaagster en de man heeft verweerster de eerste bespreking bevestigd. De financiële afspraken zijn daarin als volgt vastgelegd:

"Voorts heb ik jullie mijn uurtarief medegedeeld van € 225, excl. 8% kantoorkosten, excl. 19% BTW, op basis van het feit dat [klaagster] een inkomen geniet. Echter mocht [klaagster] in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand, dan zal ik haar de helft van het tarief in rekening brengen. Ik zal haar een voorschot ter nadere verrekening van € 100 doen toekomen, die achteraf gewijzigd kan worden. Naar ik van [de man] begreep, zal hij in de schuldsanering terechtkomen. Op grond hiervan deelde ik mee dat [de man] zeker voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Hij tekende de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand en ik deelde hem mede dat hij een eigen bijdrage zal moeten voldoen van € 100 (…)."

2.4 Op 8 oktober 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster een toevoeging verleend. Aan de man is geen toevoeging verleend.

2.5 Bij brief van 23 november 2010 aan klaagster en de man heeft verweerster het volgende bevestigd:

"Partijen gaven aan inmiddels bezwaar te hebben gemaakt tegen de beschikking van de Raad voor Rechtsbijstand, omdat [de man] in een faillissement is gekomen. Met [klaagster] heb ik afgesproken dat zij haar helft van de nota zal betalen als voorschot ter nadere verrekening. Aangezien er reeds € 722 als voorschot is betaald, zal zij die aanvulling voldoen tot de helft is betaald van het bedrag van de laatste nota die aan hen beiden is verzonden."

2.6 De man heeft, anders dan aanvankelijk bericht aan verweerster, geen bezwaar gemaakt bij de Raad voor Rechtsbijstand.

2.7 Blijkens het ter zitting door verweerster overgelegde overzicht heeft verweerster in de periode september 2010 tot en met mei 2011 9 declaraties verstuurd voor een totaalbedrag van EUR 4.492,32.  Klaagster heeft de eigen bijdrage van EUR 100 betaald en een declaratie ter zake griffierechten. Daarnaast heeft klaagster een voorschot van EUR 722,93 betaald, welk voorschot later – in verband met de verkregen toevoeging – is verrekend. Klaagster heeft voorts 6 van de declaraties betaald. Een declaratie is betaald door de moeder van de man. In totaal is een bedrag van EUR 4.200,67 betaald. De man heeft geen betalingen op de declaraties verricht.

2.8 De declaraties waren aanvankelijk op naam van de man gesteld, met uitzondering van de declaratie van het voorschot, die op naam van klaagster was gesteld. Vanaf maart 2011 zijn de declaraties, op verzoek van klaagster, op naam van de man en klaagster gesteld.

2.9 Klaagster heeft in een e-mail van 17 maart 2011 verweerster gevraagd of het bedrag van een aan de man verzonden aanmaning alleen voor zijn rekening kwam of dat zij de helft daarvan diende te voldoen. Verweerster heeft hierop per kerende e-mail geantwoord:

"Ja de helft voor jou."

2.10 Op 31 maart 2011 heeft klaagster verweerster verzocht de rekeningen zo te versturen dat duidelijk is wie moet betalen. Deze e-mail heeft verweerster op 31 maart 2011 als volgt beantwoord:

"Ik stuur een nota aan jullie beiden een per post en per e-mail precies zoals jullie dat wensen.

Hoe jullie de verdeling onderling regelen weet ik niet.

Maar het bedrag moet door jullie samen worden betaald."

2.11 Verweerster heeft klaagster en de man bij brief van 10 februari 2011 erop gewezen dat de juridische aspecten van de actio Pauliana onderzocht moet worden. In de brief schrijft verweerster dat een snelle scheiding binnen de daarvoor geldende verjaringstermijn van drie jaar mogelijk een paulianeuse handeling is voor wat betreft de verkoop van de woning aan klaagster.

2.12 Op 11 maart 2011 hebben klaagster en de man het echtscheidingsconvenant ondertekend, waarna het echtscheidingsverzoek is ingediend. De echtscheidingsbeschikking is op 6 april 2011 uitgesproken. Na ondertekening van een akte van non appel, is de beschikking op 11 mei 2011 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

2.13 Verweerster heeft de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd.

2.14 Bij brief van 13 juli 2011 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2.15 Klaagster heeft in mei 2012 een klacht ingediend bij de vFAS. De vFAS heeft klaagster in reactie daarop laten weten dat de klacht bij de deken thuishoort, aangezien de klacht betrekking heeft op een geschil over de financiële afwikkeling van de toevoeging en geen sprake is van een inhoudelijk geschil met betrekking tot de mediation.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) klaagster EUR 3.321,12 in rekening heeft gebracht voor de echtscheidingsprocedure terwijl aan haar tevens een toevoeging is verleend door de Raad voor Rechtsbijstand;

b) niet voortvarend te werk is gegaan en haar (en de man) onnodig op kosten heeft gejaagd doordat verweerster diverse keren om informatie heeft gevraagd die al in haar bezit was;

c) tekort is geschoten in haar plicht haar cliënte(n) op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.

3.2 Klaagster stelt ten aanzien van klachtonderdeel a) dat zij door verweerster is misleid. Klaagster heeft de declaraties mede op haar naam laten zetten en betaald omdat zij vreesde dat verweerster, zoals door haar aangekondigd, haar werkzaamheden zou staken en de echtscheiding geen doorgang zou vinden. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat zij telkens de helft van het in de declaraties van verweerster genoemde bedrag diende te voldoen en dat dit het gedeelte was dat zij verschuldigd was voor het geval de toevoeging zou worden ingetrokken. Klaagster stelt dat het nooit haar bedoeling is geweest voor de man te betalen. Klaagster komt tot de conclusie dat, nu de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand is gedeclareerd, verweerster haar het meerdere boven de eigen bijdrage van EUR 100 dient terug te betalen.

3.3 Ter onderbouwing van klachtonderdelen b) en c) heeft klaagster diverse e-mails overgelegd tussen verweerster, klaagster en de man. Klaagster stelt dat uit de e-mails blijkt dat verweerster herhaaldelijk om informatie heeft gevraagd die reeds in haar bezit was en voorts dat verweerster niet is ingegaan op het verzoek om digitaal te communiceren met de man. Verweerster had sneller en efficiënter te werk kunnen gaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klachten voor zover deze betrekking hebben op de financiële afspraken en haar functioneren als mediator. Verweerster stelt dat die kwesties gezien de met klaagster gesloten vFAS overeenkomst buiten het bereik van de deken vallen en dat klaagster zich op grond van artikel 7.1 van genoemde overeenkomst tot de vFAS dient te wenden.

4.2 Voor het geval klaagster ontvankelijk is in haar klachten voert verweerster ten aanzien van klachtonderdeel a) aan dat partijen op grond van artikel 8.3 van de vFAS overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten van de mediation. Aan klaagster was een toevoeging verleend, aan de man niet. Verweerster stuurde daarom de declaraties naar de man. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat in de door haar verzonden declaraties het totale bedrag is vermeld dat partijen verschuldigd waren voor de in de betreffende periode verrichte werkzaamheden. De man diende de helft van het in de declaratie vermelde bedrag te voldoen. De andere helft bleef onbetaald, omdat aan klaagster een toevoeging was verleend. Het daarmee gemoeide bedrag werd door de boekhouder van verweerster "weggeschreven".

4.3 Verweerster heeft de declaraties op verzoek van klaagster op klaagsters naam gesteld. Uit de correspondentie blijkt volgens verweerster dat klaagster heeft begrepen dat zij vanwege hoofdelijke aansprakelijkheid de helft van de declaratie diende te betalen voor de man, omdat hij zijn deel niet betaalde en verweerster anders niet verder kon werken. Klaagster heeft het deel van de man te allen tijde betaald zonder daartegen bezwaar te maken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) voert verweerster aan dat de zaak gecompliceerd was. Partijen waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding. De man heeft mogelijk een paulianeuse handeling verricht doordat hij in 2008 zijn eigendomsaandeel in de echtelijke woning aan klaagster had verkocht en in 2010 failliet was verklaard, terwijl de termijn voor het inroepen van de actio Pauliana nog niet was verstreken op het moment van het echtscheidingsverzoek. Verweerster stelt dat het enige tijd vergde om dit aan klaagster en de man uit te leggen, de beschikkingen van de rechtbank op te vragen en de jurisprudentie en literatuur hierover door te nemen en uit te leggen.

4.5 Verweerster betwist het verwijt dat klaagster haar met klachtonderdeel c) maakt. Verweerster heeft partijen van alle afspraken over en weer en alle mededelingen van de rechtbank op de hoogte gehouden.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Het meest verstrekkende verweer is dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen die betrekking hebben op de financiële afspraken en het functioneren van verweerster als mediator, althans de raad - zo begrijpt hij dit verweer - niet bevoegd is van deze klachten kennis te nemen. De raad zal dit verweer dan ook eerst beoordelen.

5.2 Artikel 7.1 van de "(Scheidings)mediationovereenkomst familiemediator", waarop verweerster zich in dit kader beroept, bepaalt, voor zover hier van belang:

"Ingeval van klachten terzake van enig handelen of nalaten met betrekking tot scheidingsmediation in strijd met enige bepaling in de door vFAS vastgestelde Gedragsregels voor de Advocaat-Scheidingsmediators, deze vFAS-mediationovereenkomst, het voor advocaten geldende Gedragsrecht en meer in het algemeen aan ongeschreven regels waaraan een behoorlijk mediator zicht dient te houden kunnen (onderstreping door de raad) de partijen, of één van hen, die klacht(en) indienen bij de secretaris van het bestuur van de Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) conform het dan geldende vFAS Klachtenreglement Mediation."

5.3 Het gebruik van het woord "kunnen" in voornoemde bepaling impliceert dat de vFAS niet met uitsluiting van andere tuchtcolleges bevoegd is kennis te nemen van klachten naar aanleiding van een mediation. Reeds om die reden acht de raad zich bevoegd om over alle klachten van klaagster te oordelen.

5.4 Hier komt bij dat de vFAS klaagster heeft bericht dat zij zich in deze kwestie tot de deken dient te wenden, aangezien sprake is van een geschil over de afwikkeling van de toevoeging. Of klaagster ook de klachten die betrekking hebben op het functioneren van verweerster als mediator  aan de vFAS heeft voorgelegd, is de raad niet bekend, maar kan gelet op het hiervoor in 5.3 overwogene in het midden blijven.

5.5 De raad is derhalve bevoegd en klaagster is ontvankelijk in haar klachten.

Ad klachtonderdeel a)

5.6 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

5.7 De raad is van oordeel dat verweerster hierin tekort is geschoten voor zover het de financiële voorwaarden van haar dienstverlening betreft.

5.8 Uit de brief van 24 september 2010, waarin verweerster de financiële afspraken heeft vastgelegd, blijkt niet dat slechts de helft van het in de declaratie vermelde bedrag voldaan diende te worden en wel door de partij die niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Meer in het bijzonder blijkt daaruit evenmin dat - zoals verweerster eerst ter zitting heeft toegelicht - de andere helft onbetaald zou blijven en (in de woorden van verweerster) boekhoudkundig zou worden weggeschreven tegen de toevoeging. Hierdoor heeft bij klaagster het misverstand kunnen ontstaan dat zij de helft van de declaratie diende te voldoen en de man de andere helft. In dit verband doet niet ter zake dat in de brief nog wordt uitgegaan van de situatie dat aan de man een toevoeging zal worden verleend en aan klaagster niet.

5.9 De brief van 23 november 2010 verschaft evenmin helderheid over wie van partijen welk gedeelte van de declaratie diende te voldoen. Op dat moment was duidelijk dat aan klaagster een toevoeging was verleend en de man de helft van het in de declaraties vermelde bedrag diende te betalen. Niettemin schrijft verweerster in genoemde brief dat afgesproken is dat klaagster "haar helft van de nota" zal betalen als voorschot ter nadere verrekening en dat, aangezien er al EUR 722 als voorschot is betaald, klaagster "de aanvulling [zal] voldoen tot de helft is betaald van het bedrag van de laatste nota die aan hen beiden is verzonden."

5.10 Toen de man de declaraties niet betaalde en verweerster om die reden voornemens was haar werkzaamheden op te schorten, hetgeen klaagster wenste te voorkomen, had verweerster voorts aan klaagster moeten bevestigen dat klaagster op grond van artikel 8.3 van de mediationovereenkomst hoofdelijk aansprakelijk was voor het door de man verschuldigde gedeelte van de declaratie en dat klaagster uit dien hoofde zijn gedeelte van de declaratie zou betalen. Door dit na te laten heeft verweerster in de hand gewerkt dat klaagster niet heeft begrepen dat haar betalingen op de declaraties door verweerster werden aangemerkt als betalingen voor de man en dat zij zelf in verband met de verleende toevoeging niet meer dan de eigen bijdrage verschuldigd was.

5.11 Verweerster heeft bovendien, nadat uit e-mails van 17 maart 2011 en 31 maart 2011 van klaagster bleek dat haar niet duidelijk was wie welk gedeelte van de declaratie diende te voldoen, verzuimd opheldering te geven. In plaats daarvan heeft verweerster met haar reacties op de e-mails het idee bij klaagster laten bestaan dat klaagster niet voor de man betaalde, maar zelf de helft van de declaratie verschuldigd was in verband met het feit dat de toevoeging mogelijk zou worden ingetrokken.

5.12 Dat klaagster thans meent dat verweerster het door klaagster verschuldigde gedeelte van de declaratie zowel door klaagster als door de Raad voor Rechtsbijstand heeft laten betalen, komt bij gebreke van heldere en niet mis te verstane financiële afspraken voor rekening van verweerster.

5.13 Gelet op al het voorgaande heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.14 De totale duur van de mediation, gerekend vanaf de eerste bespreking tot aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, bedraagt ongeveer acht maanden, hetgeen de raad niet onredelijk lang voorkomt. Daarbij neemt de raad in overweging dat verweerster heeft toegelicht dat en waarom de zaak door verschillende factoren, waaronder de huwelijkse voorwaarden, het faillissement van de man en het mogelijke risico van een actio Pauliana, gecompliceerd was. Klaagster heeft tegenover dit verweer onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel te komen.

5.15 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.16 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster klaagster regelmatig op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak, haar heeft geïnformeerd over de vervolgstappen en helder heeft gecommuniceerd welke acties zij van klaagster en de man verlangde. Dat verweerster tekort is geschoten in haar plicht haar cliënte(n) op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken kan de raad dan ook niet vaststellen.

5.17 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht het van groot en zwaarwegend belang dat een advocaat nauwgezetheid en zorgvuldigheid betracht in financiële aangelegenheden. Verweerster heeft in haar declaraties niet inzichtelijk gemaakt welk bedrag voor rekening van  de man kwam en welk bedrag onder de aan klaagster verleende toevoeging viel, terwijl zij ook overigens onduidelijkheid bij klaagster heeft laten bestaan over hetgeen klaagster aan haar verschuldigd was. Gelet op de aard en ernst van het gegrond bevonden klachtonderdeel acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

 - verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

 - verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

 - legt op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, B. Roodveldt, A.M. Vogelzang en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl