ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3212 Raad van Discipline Amsterdam 12-240H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3212
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 03-09-2012
Zaaknummer(s): 12-240H
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing.  Diverse klachten van twee advocaten tegen advocaat, die hen heeft aangesproken op onjuiste advisering van hun cliënt bij de aanvraag van een verblijfsvergunning kennelijk ongegrond. Verweerder mocht klagers erop wijzen dat het advies buitengewoon onverstandig was en er een groot risico op directe inbewaringstelling van hun cliënt bestond, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt.

Beslissing van 30 augustus 2012

in de zaak 12-240H

naar aanleiding van de klacht van:

1. mr.

2. mr.

advocaten te

klagers

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem van 1 augustus 2012, door de raad ontvangen op 3 augustus 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

Klager sub 1 staat X bij in een verblijfsprocedure. X heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst ("IND"). De IND heeft X per brief verzocht om op 15 september 2011 bij de IND te Hoofddorp te verschijnen teneinde de aanvraag in persoon in te dienen, de voor de aanvraag verschuldigde leges te betalen en de aanvraag te completeren. In de brief is uitdrukkelijk vermeld dat X een geldig paspoort dient mee te nemen.

Op advies van klager sub 1 heeft X, hoewel hij (nog) niet beschikte over een geldig paspoort, zich op genoemde datum bij de IND gemeld en de leges betaald. Omdat X bij het indienen van de aanvraag niet over alle benodigde stukken (waaronder een paspoort) beschikte, is de aanvraag ter plekke afgewezen. X is direct daarop door de aanwezige vreemdelingenpolitie staande gehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld teneinde te worden uitgezet.

De vreemdelingenpolitie heeft vervolgens een melding gedaan bij de piketcentrale. In de melding staat klager sub 1 als voorkeursadvocaat van X vermeld. De piketcentrale heeft de melding per fax en telefonisch doorgegeven aan de kantoorgenote van verweerder, mr. A, die op dat moment piketdienst had. Mr. A heeft verweerder verzocht voor haar waar te nemen. Wegens omstandigheden is het verweerder niet gelukt om X diezelfde avond in Hoofddorp te bezoeken. Verweerder heeft X de volgende ochtend, 16 september 2011, bezocht.

Klager sub 2 heeft diezelfde ochtend telefonisch contact opgenomen met mr. A en haar verzocht de zaak aan hem over te dragen omdat hij de bewaringsadvocaat van X is. Verweerder heeft na terugkomst op zijn kantoor klager sub 2 gebeld en hem aangesproken op het advies aan X om zich bij de IND te melden. In het telefoongesprek is over de Belgische afkomst van klager sub 2 gesproken.

Verweerder heeft zijn verbazing over het advies geuit aan X. Verweerder heeft voorts over de procedure gesproken met een Nederlandse bekende van X.

Verweerder heeft op 16 september 2011 namens X beroep ingesteld tegen de vreemdelingenbewaring. Klager sub 2 had dit eveneens, reeds op 15 september 2011, gedaan. Verweerder heeft het beroep later die maand ingetrokken.

X verbleef aan het einde van het onderzoek door de deken nog in detentie.

KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) X mee te delen zeer slecht geadviseerd te zijn door klager sub 1, zich daarbij tegenover klager sub 2 en een relatie van X krenkend uitlatend over klager sub 1 als vreemdelingenadvocaat;

b) met derden de procedure van X te bespreken;

c) op denigrerende wijze klager sub 2 diens Belgische afkomst voor te houden;

d) te trachten X als cliënt af te troggelen van klagers;

e) beroep in te stellen zonder machtiging van X;

f) zich onnodig grievend uit te laten over klager sub 2 bij medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand.

Klagers stellen dat verweerder de gedragsregels 1, 17, 18 30 en 31 heeft geschonden. Klagers leggen aan hun klachten ten grondslag dat verweerder klager sub 2, toen deze hem op 16 september 2011 verzocht de zaak aan hem over te dragen, heeft meegedeeld dat klager sub 1 aan X een zeer slecht advies had gegeven en dat X ermee instemde dat verweerder de zaak zou overnemen. Klager sub 2 heeft hiertegen geprotesteerd. Aangezien er geen sprake was van "bloedspoed", was er geen reden voor verweerder om X voor te stellen diens zaak over te nemen. Verweerder dient zich - zonder dossierkennis - te onthouden van krenkende en derhalve onnodig grievende uitlatingen over klager sub 1. Verweerder heeft de zaak bovendien besproken met een derde. Voorts heeft verweerder zich onnodig grievend uitgelaten over klager sub 2 tegenover medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand te Schiphol door de wijze van het maken van telefoonnotities door klager sub 2 te hekelen en hen te vertellen over zijn aanvaring met klager sub 2.

Klagers wijzen erop dat in deze tuchtprocedure niet het advies van klager sub 1 ter discussie staat, maar de gedragingen van verweerder.

VERWEER

Verweerder heeft aangevoerd dat op de piketmelding is vermeld dat de voorkeursadvocaat niet bereikbaar was en dat X derhalve bezocht diende te worden door een piketadvocaat.

Verweerder heeft betwist dat hij heeft gesproken over een "zeer slecht advies". Hij heeft gezegd dat sprake was van een slecht advies dat nooit gegeven had mogen worden. Verweerder heeft klager sub 2 gezegd dat iedere vreemdelingenadvocaat zou moeten weten dat het aanvragen van een verblijfsvergunning zonder paspoort en zonder machtiging voorlopig verblijf (na betaling van leges) direct word afgewezen, waarna vreemdelingenbewaring volgt. Ter onderbouwing heeft verweerder brieven van twee vreemdelingenadvocaten overgelegd, die verweerders standpunt onderschrijven dat de kans op een positieve beslissing op de aanvraag van X zeer klein was en de kans op vreemdelingenbewaring fors. Verweerder meent dat hij als advocaat gehouden is andere advocaten erop aan te spreken, indien er slecht werk wordt geleverd.

Verweerder heeft op geen enkel moment getracht X over te halen zijn cliënt te worden. Nadat verweerder zijn verbazing over het advies had uitgesproken, wilde X zelf dat verweerder zijn zaak ging behandelen. Hij heeft verweerder hierop het telefoonnummer van zijn vrouw en een man die hij via de kerk kende gegeven, met het verzoek hen te bellen. Deze laatste heeft verweerder gebeld. X heeft verweerder ook verzocht beroep in te stellen tegen de vreemdelingenbewaring.

Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij met klager sub 2 over diens Belgische afkomst heeft gesproken, maar dat dit niet op denigrerende wijze is gebeurd. Aanleiding voor dit gespreksonderwerp was dat klager sub 2 opmerkte dat in België advocaten nimmer op deze wijze met elkaar zouden omgaan.

Verweerder betwist dat hij zich bij medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand onnodig grievend heeft uitgelaten over klager sub 2. Hij heeft slechts aan een van hen gevraagd of klagers bekend zijn als vreemdelingenadvocaten en ook ingeschreven staan op een Aanmeldcentrum en bevoegd zijn om asielzaken te doen, omdat hij zich verbaasde over de gang van zaken met betrekking tot X.

BEOORDELING

Klagers hebben gesteld dat de onderhavige klacht los gezien moet worden van de vraag of klager sub 1 al dan niet een onjuist advies zou hebben gegeven aan X, te weten om bij de IND Hoofddorp te verschijnen om persoonlijk een verblijfsvergunning aan te vragen, hoewel die aanvrage onvolledig was. Klagers miskennen daarmee echter dat dit advies centraal staat bij de beoordeling van de gebeurtenissen na de inbewaringstelling van X en de vraag of verweerder daarbij de grenzen van het tuchtrecht heeft overschreden. De voorzitter kan in het licht van de aangevoerde argumenten tot geen andere conclusie komen dan dat dit advies buitengewoon onverstandig was, omdat het om een bij voorbaat als kansloos te bestempelen aanvraag zou gaan met een groot risico op directe inbewaringstelling van X, zoals feitelijk ook is geschied. Gesteld noch gebleken is immers dat klagers X nadrukkelijk hebben gewezen op het risico van een directe inbewaringstelling.

Het stond verweerder vrij om X te wijzen op deze kennelijke beroepsfout van klager sub 1, alsmede om klagers daarop te wijzen. Dat moge grievend zijn overgekomen - het is immers voor geen enkele advocaat plezierig om geconfronteerd te worden met een verwijt van onjuiste advisering - onnodig grievend was het naar het oordeel van de voorzitter zeker niet. Klachtonderdeel a) is daarmee kennelijk ongegrond.

Ook stond het verweerder vrij om contact op te nemen met een bekende van X, nadat X, zoals als onweersproken vast is komen te staan, verweerder daarom had verzocht. Klachtonderdeel b) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Verweerder heeft weliswaar erkend dat hij in een telefoongesprek met klager sub 2 over diens Belgische afkomst heeft gesproken, maar hij heeft betwist dat hij zich op denigrerende wijze over de Belgische afkomst van klager sub 2 heeft uitgelaten. De in klachtonderdeel c) aan verweerder verweten gedraging is mitsdien niet vast komen te staan, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

De door partijen over en weer geschetste omstandigheden geven de voorzitter geen aanleiding om te oordelen dat sprake is geweest van het aftroggelen door verweerder van een cliënt van klagers. Klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.

Gegeven de gemotiveerde betwisting door verweerder van het in klachtonderdeel e) genoemde verwijt kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder geen machtiging heeft verkregen van X voor het instellen van beroep. Toen later bleek dat X klager(s) als advocaat wilde houden, heeft verweerder het ingestelde beroep bovendien ingetrokken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Ook de in klachtonderdeel f) aan hem verweten gedraging heeft verweerder gemotiveerd betwist. Klagers hebben tegenover dit verweer onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel te komen. Gezien het onjuiste advies van klager sub 1 stond het verweerder naar het oordeel van de voorzitter overigens vrij om te informeren of klagers als gespecialiseerde vreemdelingenadvocaten stonden geregistreerd. Klachtonderdeel f) is eveneens kennelijk ongegrond.

Uit het voorgaande volgt reeds dat verweerder de specifiek door klagers genoemde gedragsregels niet heeft geschonden. Louter ten overvloede overweegt de voorzitter dan ook dat blijkens de inleiding op de Gedragsregels 1992 deze regels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in achtgenomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en dat zij zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Als hiervoor overwogen, is van schending van de door klagers genoemde gedragsregels echter geen sprake.

De voorzitter merkt nog op dat het hem zeer verbaast dat klagers om doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline hebben verzocht, terwijl alle gebeurtenissen erop duiden dat het juist klagers zijn geweest die de aanleiding hebben gegeven tot de wederzijdse wrevel tussen klagers en verweerder. Nadat de deken klagers daar in zijn dekenadvies uitvoerig gemotiveerd en in niet mis te verstane bewoording op had gewezen had het klagers gesierd om hun knopen te tellen en de klacht in te trekken.

Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van art. 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 30 augustus 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 augustus 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.