ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3207 Raad van Discipline Amsterdam 12-041H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3207
Datum uitspraak: 03-09-2012
Datum publicatie: 03-09-2012
Zaaknummer(s): 12-041H
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Betreft klacht tegen eigen advocaat. Klager betwist declaratie van advocaat omdat hij geen opdracht zou hebben gegeven voor de verrichte werkzaamheden. Bij de kantonrechter is klager in het ongelijk gesteld althans niet ontvankelijk verklaard. De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten heeft de declaratie begroot conform opgave van de advocaat. Het verzet is ongegrond.    

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak 12-041H

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 maart 2012 op de klacht van:

De heer

klager

tegen:

Mr.

en

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 februari 2012 met referentie td/es/741, door de raad ontvangen op 3 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 5 maart 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 maart 2012 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 12 maart 2012, door de raad ontvangen op 13 maart 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2012 in aanwezigheid van klager en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

  de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven; en

- het verzetschrift van klager d.d. 12 maart 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Mr. L (toentertijd wel, maar sinds 1 oktober 2012 niet meer, als advocaat werkzaam bij verweerster sub 2, het kantoor waaraan verweerder sub 1 nog altijd verbonden is) heeft in 2009 rechtsbijstand verleend aan klager. Toen klager daarvoor een declaratie gedateerd 14 september 2009 van € 2.374,05 ontving, heeft deze zich op het standpunt gesteld dat hij aan Mr. L geen opdracht had gegeven voor de werkzaamheden. Klager heeft aan het verzoek en vervolgens de sommatie om de declaratie te betalen niet voldaan.

2.2 Daarop heeft verweerster sub 2 de kwestie voorgelegd aan de kantonrechter Haarlem, die bij vonnis van 10 maart 2010 voor recht heeft verklaard dat op of omstreeks 28 juli 2009 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Ten aanzien van de vordering tot betaling van de declaratie heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard, omdat hiervoor de begrotingsprocedure op grond van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) gevolgd moet worden. Klager is in de proceskosten veroordeeld. Klager heeft geen hoger beroep ingesteld; het vonnis is inmiddels onherroepelijk.

2.3 Bij brief van 18 maart 2010 heeft verweerder sub 1 namens verweerster sub 2 een schikkingsvoorstel gedaan. Klager is hier niet op ingegaan.

2.4 Op 8 april 2010 heeft klager bij de Haarlemse deken een klacht tegen mr. L ingediend, onder meer inhoudende dat de declaratie te hoog was en dat klager geen opdracht voor de werkzaamheden had gegeven.

2.5 Bij brief van 29 april 2011 heeft de Haarlemse deken aan klager bericht dat de klacht kennelijk ongegrond was, nu de kantonrechter had uitgemaakt dat er wel sprake was van een opdracht en dat, nu de poging van de deken tot bemiddeling met betrekking tot de hoogte van de declaratie mislukt was, klager een begrotingsprocedure moest volgen. Klager heeft niet verzocht om doorzending van de klacht naar de raad van discipline.

2.6 Klager is vervolgens een begrotingsprocedure begonnen. De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem heeft de declaratie op grond van de WTBZ bij beslissing van 17 november 2011 begroot op € 2.374,05, derhalve op het oorspronkelijke bedrag.

2.7 Op of omstreeks 5 januari 2012 is het vonnis van de kantonrechter in opdracht van verweerster sub 2 aan klager betekend.

2.8 Bij brief van 6 januari 2012, door de deken ontvangen op 10 januari 2012, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

(a) verweerders ertoe zijn overgegaan de declaratie en de proceskostenveroordeling bij klager te incasseren, terwijl zij wisten of moesten weten dat de declaratie te hoog was en dat klager geen opdracht had gegeven voor de werkzaamheden, althans niet voor de gedeclareerde hoeveelheid werkzaamheden. Door de wijze van incassering – door middel van een kantonprocedure respectievelijk een exploot – heeft verweerder sub 1 bovendien te veel pressie op klager uitgeoefend;

(b) verweerder sub 1 geen contact met klager heeft opgenomen om een minnelijke regeling te treffen en dat verweerders dat ook niet via de deken geprobeerd heeft.

3.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard door geen oordeel te geven over de vraag of een opdracht is verstrekt en door te oordelen dat de klacht hierboven onder (b) omschreven geen steun vindt in de feiten.

4 VERWEER

4.1 Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd door te onderbouwen dat (a) er wel degelijk een opdracht door klager aan verweerders is verstrekt hetgeen in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de kantonrechter is bevestigd en (b) verweerders bij herhaling hebben getracht met klager een regeling te treffen hetgeen wordt ondersteund door de stukken in het dossier.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt vast, net zoals de voorzitter in de beslissing waarvan verzet,  dat het geschil tussen partijen in de eerste plaats een civielrechtelijk geschil is, waarover niet de tuchtrechter, maar een andere instantie moet oordelen. Slechts indien een advocaat een kennelijk onhoudbaar of kennelijk onredelijk standpunt in een dergelijk geschil zou innemen, zou er ruimte voor ingrijpen van de tuchtrechter kunnen zijn. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.

5.2 Dit betekent dat niet valt in te zien waarom verweerster sub 2 het geschil met klager over de vraag of een opdracht tot stand was gekomen niet aan de civiele rechter had mogen voorleggen. Die rechter is er juist voor om een eind te maken aan een dergelijk geschil als partijen er zelf niet uitkomen. Het is ook niet tuchtrechtelijk laakbaar om het vervolgens verkregen (onherroepelijk) vonnis door middel van een exploot aan de wederpartij te (doen) betekenen. De betekening is bedoeld om een schuldenaar nog een laatste kans te bieden om vrijwillig aan het vonnis (in dit geval: aan de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling) te voldoen en daarmee verdere incassokosten te voorkomen. Ook stond het verweerder vrij de declaratie te laten begroten door de Haarlemse Raad van Toezicht. Dit is de voorgeschreven rechtsgang wanneer de omvang van de declaratie in geschil is. Voor zover klager de verwachting zou hebben dat de raad van discipline de hoogte van de declaratie (opnieuw) zou kunnen beoordelen, geldt dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter kan slechts treden in de vraag of er sprake van excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is geenszins gebleken.

5.3 Het verwijt dat verweerders onvoldoende gestreefd zouden hebben naar een minnelijke regeling, vindt daarnaast geen steun in de feiten. Uit het klachtdossier blijkt immers dat er verschillende voorstellen aan klager zijn gedaan maar dat klager deze niet heeft willen accepteren. Ook na het vonnis van de kantonrechter is van de zijde van verweerders nog een schikkingspoging gedaan. Bij brief van 18 maart 2010 heeft verweerder sub 1 namens verweerster sub 2 een schikkingsvoorstel gedaan. Klager is hier niet op ingegaan. Dat is zijn goed recht, maar hij kan verweerders ter zake dan geen verwijten maken. Mede in het licht van het voorgaande is er zeker geen sprake van dat verweerders te veel pressie op klager hebben uitgeoefend om de declaratie betaald te krijgen.

5.4 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.5 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

5.6 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen ruimte voor verder onderzoek naar de klacht, en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, S.M. Gaasbeek-Wielinga, M. Pannevis, M. Ynzonides, bijgestaan door mr. W.A. Westenbroek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.