ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2874 Raad van Discipline Amsterdam 12-142A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2874
Datum uitspraak: 11-06-2012
Datum publicatie: 19-06-2012
Zaaknummer(s): 12-142A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in zaak over omgangsregeling kind. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 11 juni 2012

in de zaak  12-142A  

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

domicilie kiezende te Amstelveen,

klager ,

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 mei 2012, met kenmerk 1112-354, door de raad ontvangen op 11 mei 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2. FEITEN

Klager is met zijn ex-echtgenote verwikkeld in conflicten en procedures over de omgang met hun vierjarige zoontje. Verweerder staat daarin de ex-echtgenote bij; klager wordt bijgestaan door een eigen advocaat.

De echtscheiding is uitgesproken op 21 oktober 2009 bij vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij ook een omgangsregeling tussen klager en zijn zoontje “– mits [klager] beschikt over geschikte woonruimte –“ is vastgesteld .

Op 30 december 2009 heeft de ex-echtgenote bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door klager. Hiervoor is klager vervolgd en bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 8 november 2010 door de Politierechter Haarlem veroordeeld.

Namens de ex-echtgenote heeft verweerder op 12 oktober 2011 klager in kort geding gedagvaard, eisende dat de omgangsregeling geen doorgang meer zal hoeven te vinden totdat in een door de ex-echtgenote te starten bodemprocedure zal zijn beslist.

In de dagvaarding is onder meer gesteld:

“4. Tijdens en na het huwelijk hebben zich diverse – ernstige – incidenten voorgedaan waarvan de vrouw op 30 december 2009 aangifte heeft gedaan.  (..)

5. (…) …eiseres inmiddels op de hoogte is gekomen van het feit dat de man diverse malen werd gearresteerd in verband met drugs, wapenbezit en dergelijke, terwijl het de vrouw bekend is dat de man ontelbare boetes in verband met snelheidsovertredingen heeft gekregen. (…)

7. (..) De politie heeft de vrouw toen medegedeeld dat het adres waarvan de man beweert woonachtig te zijn, geen woning is maar dat het een Bed & Breakfast betreft. Met het bovengenoemde geeft de man blijk van het feit dat hij zich niet aan de afspraken houdt. 

(….)”.

In deze zaak hebben op 20 oktober en 16 december 2011 zittingen plaatsgevonden. Op de zitting van 20 oktober hebben partijen afgesproken dat de man onder bepaalde voorwaarden omgang zal hebben met zijn zoontje in de periode van 1 tot 14 november 2011, en is de zaak door de rechter aangehouden.

Bij fax van 27 oktober 2011 heeft verweerder namens zijn cliënte aan de rechtbank bericht dat de omgang geen doorgang zal vinden, omdat klager zich niet aan de voorwaarden zou houden.

Tijdens de zitting van 16 december 2011 heeft de voorzieningenrechter voorlopig bepaald dat de zaak in afwachting van de te starten bodemprocedure wordt aangehouden en dat intussen de omgangsregeling wordt hervat, een en ander “onder de uitdrukkelijke toezegging van de man, dat hij tijdens de omgang met zijn zoontje niet harder zal rijden dan de maximumsnelheid en zich zal houden aan de regels die gelden voor alcoholgebruik in het verkeer”.

Bij fax van 16 december 2011 heeft verweerder aan de advocaat van klager bericht:

“Na de zitting van hedenmorgen deelde cliënte mij mede niet aan de door de rechter oplegde regeling mee te zullen werken. Ik heb haar de consequenties van e.e.a. onmiddellijk uitgelegd. Cliënte houdt echter voet bij stuk.

(….)”.

De bodemprocedure is aanhangig gemaakt.

Bij brief van 4 januari 2012, met bijlagen, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft  gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich in de dagvaarding van 12 oktober 2011, in het bijzonder onder de punten 4, 5 en 7, onnodig grievend en onjuist over klager heeft uitgelaten; en

b) de communicatie met de advocaat van klager en een goed verloop van de zaak bemoeilijkt  door een struisvogelpolitiek te hanteren, zo lang mogelijk te wachten met het overleggen van bepaalde informatie, als een soort firewall voor zijn cliënte te fungeren, valse aangiftes tegen klager te doen en – grotendeels onterechte – beschuldigingen, afkomstig van zijn cliënte, klakkeloos over te nemen.

4. BEOORDELING

Maatstaf

De voorzitter stelt voorop dat, nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij, heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Het is immers de primaire taak van een advocaat zijn cliënt bij te staan en dus partijdig te zijn.

Bedoelde vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze kan onder meer worden ingeperkt, indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen is gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Onderdeel a

Ten aanzien van klachtonderdeel a oordeelt de voorzitter als volgt. De voorzitter overweegt dat klager verweerder in feite verwijt dat hij namens zijn cliënte de hierboven onder 4, 5 en 7 geciteerde stellingen uitdraagt. Deze stellingen, wat daarvan ook zij, betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en zijn wederpartij verdeeld houdt. Het is aan klager om de onjuistheid daarvan in de betreffende gerechtelijke procedure te bestrijden. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder daarbij de bovenomschreven tuchtrechtelijke grenzen overschrijdt. Van dat laatste is hier naar het oordeel van de voorzitter geen sprake, om de volgende redenen.

Klager verwijt verweerder dat deze in genoemde dagvaarding heeft gesteld: “Tijdens en na het huwelijk hebben zich diverse – ernstige – incidenten voorgedaan waarvan de vrouw op 30 december 2009 aangifte heeft gedaan.”

De voorzitter ziet niet in waarom verweerder deze stelling niet in de procedure mocht inbrengen, nu deze relevant is voor de zaak van zijn cliënte en de stelling bovendien steun vindt in het proces-verbaal van aangifte van 30 december 2009 dat zich in het klachtdossier bevindt en in het veroordelende vonnis van de politierechter te Haarlem van 8 november 2010. Klager stelt dat het proces-verbaal van aangifte vol staat met onwaarheden. Die stelling had klager in de procedure bij de politierechter moeten aanvoeren. Het oordeel daarover is niet aan de tuchtrechter.

Voorts verwijt klager verweerder dat hij in genoemde dagvaarding  heeft gesteld dat “eiseres inmiddels op de hoogte is gekomen van het feit dat de man diverse malen werd gearresteerd in verband met drugs, wapenbezit en dergelijke, terwijl het de vrouw bekend is dat de man ontelbare boetes in verband met snelheidsovertredingen heeft gekregen.” Klager heeft daar tegenin gebracht dat deze aantijgingen niet waar zijn en geen steun vinden in zijn strafblad. Ook dit betoog kan de voorzitter niet volgen. De door verweerder ingebrachte stelling was relevant voor de zaak van zijn cliënte en hij heeft deze niet als zijn eigen wetenschap maar als die van zijn cliënte geponeerd. Weliswaar is uit het zich in het klachtdossier bevindende strafblad niet letterlijk op te maken dat klager diverse malen is gearresteerd en evenmin dat hij “ontelbare” boetes voor snelheidsovertredingen heeft gekregen, maar het strafblad vermeldt wel onder meer een hoge boete voor rijden onder invloed, een onherroepelijke veroordeling voor huiselijk geweld, dagvaardingen voor oplichting en flessentrekkerij en voor rijden onder invloed en diverse nog niet onherroepelijke boetes voor verkeersovertredingen. Ter onderbouwing van verweerders betoog is dat niet irrelevant. Klager bagatelliseert deze feiten ten onrechte.

Ten slotte verwijt klager verweerder dat hij in genoemde dagvaarding  heeft gesteld: “De politie heeft de vrouw toen medegedeeld dat het adres waarvan de man beweert woonachtig te zijn, geen woning is maar dat het een Bed & Breakfast betreft. Met het bovengenoemde geeft de man blijk van het feit dat hij zich niet aan de afspraken houdt.” 

Klager stelt dat hij verweerder herhaaldelijk heeft uitgelegd dat de woning vroeger een Bed & Breakfast was, maar dat klager het pand gewoon als woning huurde. Klager dient het meningsverschil hierover met verweerder en zijn cliënte in de civielrechtelijke procedure(s) uit te vechten. Verweerder heeft, gemeten naar de hiervoor genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de geciteerde passage in de dagvaarding op te nemen. 

Onderdeel b

Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de belangen van klager onnodig en op onevenredige wijze heeft geschaad. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte bovenomschreven tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden.  Meer in het bijzonder is het juist de functie van een advocaat om “als een soort firewall voor zijn cliënte te fungeren”. Wat betreft de beweerdelijk valse aangiftes: uit het dossier maakt de voorzitter op dat verweerder uiteindelijk zelf geen aangifte tegen klager heeft gedaan.

Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

5. BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 11 juni 2012.   

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2012  per aangetekende post verzonden aan:

- klager  

En per gewone post aan:

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.