ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2772 Raad van Discipline Amsterdam 11-290A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2772
Datum uitspraak: 04-06-2012
Datum publicatie: 05-06-2012
Zaaknummer(s): 11-290A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Klacht over eigen advocaat. Advocaat heeft klaagster in verschillende juridische procedures bijgestaan. Advocaat heeft declaraties verrekend met voor klaagster gehouden gelden, zonder dat zij daarvoor schriftelijke toestemming had, en zekerheid gevraagd in de vorm van een pandrecht zonder voorafgaand overleg met de deken. Voorts heeft de advocaat klaagster niet bericht over de ontvangst van aan klaagster toekomende althans voor klaagster relevante gelden op haar derdenrekening. Ook overigens heeft de advocaat niet de vereiste nauwgezetheid en zorgvuldigheid betracht in haar financiële aangelegenheden. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Schorsing twee maanden, waarvan één voorwaardelijk, met publicatie.

Beslissing van 4 juni 2012

in de zaak 11-290A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 oktober 2011 met kenmerk 1011-311, door de raad ontvangen op 14 oktober 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2012 in aanwezigheid van partijen. Klaagster is ter zitting bijgestaan door haar advocaat mr. D. Coskun. Verweerster is bijgestaan door de klachtfunctionaris van haar kantoor. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 20 van de bij die brief gevoegde

 inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in verschillende juridische procedures. Klaagster was één van de vennootschappen, naast onder andere vennootschap A, via welke de gebroeders M. X. en E. X verschillende ondernemingen drijven. Deze juridische procedures betroffen onder andere een procedure tegen vennootschap B en een andere procedure tegen vennootschap C.

2.2 Verweerster heeft tweemaal haar declaraties verrekend met gelden die zij op haar derdenrekening ontving voor klaagster. Het ging daarbij om de volgende bedragen:

- een bedrag van EUR 6.000,-, verrekend op 7 november 2008;

- een bedrag van EUR 15.062,19, verrekend op 19 november 2008.

2.3 Op 6 november 2008 heeft verweerster een e-mailbericht gestuurd aan de heer M. X als volgt:

"Herewith I confirm receiving EUR 18 000 for the transfer of […] on my third party account.

You asked me to transfer EUR 10 000 to your ABN Amro account immediately. I suggest that I use the remaining EUR 8000 for the outstanding invoices of my office. Is that ok?"

  Hierop volgde een antwoord van de heer M. X als volgt:

"We have already been talking to mr. […] The rest of the money will be tomorrow on your account. Please, I need immediately 12 000 for my urgent payments! That will be very nice of you if you can send it today. Thank you;)"

  Hierop antwoordde verweerster:

"I have transferred EUR 12 000 to your account and will use the remaining EUR 6000 for my outstanding invoices."

  De heer M. X antwoordde:

   "Ok, [verweerster].

   Thank you […]"

2.4 Op 19 november 2008 heeft verweerster een e-mailbericht gestuurd aan de heer M. X als volgt:

"Please find enclosed a copy of the outstanding invoices that I paid from the third party account conform our agreement today. I did not charge any late payment rent or incassokosten. I transferred the remaining amount to your account today."

  Het bijgaande overzicht vermeldt onder andere:

   "6000 betaald via derdenrekening op 7/11/2008

   15062,19 betaald via derdenrekening op 19/11/2008"

Dezelfde dag verstuurde verweerster het volgende e-mailbericht aan de heer M. X:

"Please find enclosed for your information a copy of the document that I drafted to describe the transfer from the third party account (this is not a third party account obligation)"

  Hierop antwoordde de heer M. X:

"Thank you very much. Its very nice of you to do all those things in a short time. I wish you a great evening! See you soon;)"

Op 20 november 2008 heeft verweerster een e-mailbericht gestuurd aan de heer M. X als volgt:

"Naar aanleiding van het telefoongesprek met je broer zojuist verzoek ik je vriendelijk om bijgevoegd aan te treffen een kopie van het overzicht van mijn nota's die zijn voldaan via de derdengeldrekening. […]"

2.5 Op 21 en 26 november 2008 heeft verweerster in totaal EUR 10.000,-, naar klaagster overgemaakt.

2.6 In december 2008 ontving verweerster van de Belastingdienst EUR 11.270,- op haar derdenrekening in verschillende overboekingen, waarbij als kenmerk steeds de naam van vennootschap A vermeld stond. Verweerster heeft klaagster in september 2010 geïnformeerd dat zij dit bedrag ontvangen had. Klaagster heeft verweerster gesommeerd het bedrag aan haar over te maken. Ten tijde van de zitting van de raad op 4 april 2012 stond dit bedrag nog op de derdenrekening van verweerster.

2.7 Verweerster heeft een door haar ondertekende pandakte d.d. 30 augustus 2010 verstrekt aan klaagster waarin klaagster als pandgever beschreven wordt en het advocatenkantoor van verweerster als pandnemer. Deze pandakte bevat de volgende inleidende overwegingen:

"I. Pandnemer heeft aan pandgever een bedrag aan openstaande facturen dat op 30 augustus 2009 in totaal meer dan EUR 20.000,- bedroeg en dat is vermeerderd met de sindsdien verschenen facturen, die partijen genoegzaam bekend is.

II. Pandnemer wenst ter meerdere zekerheid voor de nakoming door Pandgever van de verplichting tot afbetaling, dat Pandgever haar huidige en toekomstige kantoorinventaris bedrijfsinventaris, vervoermiddelen en goederenvoorraad stil zal verpanden aan Pandnemer."

Hierop volgt een beschrijving van de goederen waarop het pandrecht zal rusten, in lijn met voornoemde overwegingen.

Voorts heeft verweerster een machtiging aan klaagster voorgelegd tot het overboeken van het van de Belastingdienst ontvangen bedrag van EUR 11.270,- van haar derdenrekening naar de rekening van haar advocatenkantoor.

Verweerster heeft klaagster bij brief van 9 september 2010 verzocht zowel de pandakte als de machtiging getekend aan haar te retourneren. Klaagster heeft geen van beide ondertekend. Verweerster heeft geen overleg gevoerd met de deken over de pandakte.

2.8 Op 20 september 2010 heeft verweerster een faxbericht gestuurd aan klaagster, met daarbij een overzicht van vorderingen van haar advocatenkantoor op klaagster per 22 juni 2010.

In dit overzicht staat onder het kopje 'Totaal aan vorderingen' vermeld:

"Leningen [advocatenkantoor van verweerster] aan [klaagster] 

10.000.00"

  Onder het kopje 'Totaal aan betalingen' staat vermeld:

   "Kasbetalingen

   3.570.00'

2.9 Verweerster heeft in de procedure tegen B op 21 mei 2010 een appeldagvaarding doen uitbrengen. Verweerster heeft de dagvaarding niet aangebracht bij het hof. Verweerster heeft op 30 december 2009 een herstelexploot uitgebracht en een afschrift daarvan naar klaagster gestuurd. Het herstelexploot is door de huidige advocaat van klaagster aangebracht bij het hof.

2.10 Verweerster heeft in de zaak tegen vennootschap C een conclusie van antwoord genomen op 28 januari 2009. Zij heeft in dezelfde zaak op 11 mei 2010 een memorie van grieven genomen.

In deze zaak vond op 8 mei 2009 een comparitie plaats. Het proces-verbaal van comparitie bevat de volgende passage:

"Mijn cliënt, de heer [X], is er niet, waarschijnlijk wegens ziekte."

Voorafgaand aan de comparitie, op 12 februari 2009, heeft verweerster een brief gestuurd aan klaagster, met als bijlage het vonnis van 11 februari 2009 waarin de comparitie bepaald werd. Deze brief luidt als volgt:

 "Geachte heer [X],

In opgemelde zaak zend ik een kopie ter informatie van de rechtbank Amsterdam.

Met vriendelijke groet,

[verweerster]"

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster zonder toestemming van klaagster door haar ten behoeve van klaagster ontvangen gelden verrekend heeft met openstaande declaraties.

b) verweerster in het overzicht bij haar faxbericht van 20 september 2010 bedragen heeft opgevoerd die klaagster verschuldigd zou zijn uit hoofde van lening waar geen overeenkomst van geldlening is gesloten.

c) verweerster ten behoeve van klaagster van de Belastingdienst een hoger bedrag heeft ontvangen dan waarvan zij tegenover klaagster melding heeft gemaakt.

d) verweerster het van de Belastingdienst ontvangen bedrag in 2008 heeft ontvangen maar daarvan pas in september 2010 melding heeft gemaakt aan klaagster.

e) verweerster in het overzicht bij haar faxbericht van 20 september 2010 van de door haar van klaagster ontvangen bedragen niet de per kas van klaagster ontvangen gelden heeft opgenomen.

f) verweerster heeft nagelaten hoger beroep in te stellen in de procedure tegen vennootschap B.

g) verweerster klaagster heeft gevraagd een pandrecht te vestigen tot zekerheid voor de betaling van openstaande declaraties.

h) verweerster zich niet behoorlijk van haar taak heeft gekweten in de procedure tegen vennootschap C.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a

4.1 Een advocaat mag zijn declaratie slechts verrekenen met gelden die hij in depot houdt voor de cliënt voor zover die gelden zonder belemmering aan de cliënt kunnen worden uitbetaald en voor zover de cliënt daarmee instemt. (vergelijk Gedragsregel 28 lid 2). Voorts geldt dat een advocaat gelden die zich bevinden onder een Stichting Derdengelden slechts mag aanwenden voor betaling van een eigen declaratie indien de rechthebbende daarmee ondubbelzinnig instemt en de advocaat dit onverwijld schriftelijk vastlegt met verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag (artikel 5 lid 6 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit).

4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster toestemming heeft gegeven voor verrekening van zowel het bedrag van EUR 6.000,- als voor het bedrag van EUR 15.062,19. Daartoe heeft zij gewezen op e-mailcorrespondentie tussen haar en de heer M. X op 6, 9, 19 en 20 november 2008. Volgens verweerster is toestemming voor verrekening van het bedrag van EUR 15.062,19 mondeling verleend.

4.3 Klaagster heeft erkend dat toestemming is gegeven voor verrekening van het bedrag van EUR 6.000,- en de raad vindt steun hiervoor in de e-mail-correspondentie tussen klaagster en verweerster van 6 november 2008. In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond. Voor wat betreft het bedrag van EUR 15.062,19 betwist klaagster dat zij toestemming heeft gegeven voor verrekening.

4.4 Naar het oordeel van de raad blijkt toestemming voor verrekening van het bedrag van EUR 15.062,19 niet uit de overgelegde e-mailcorrespondentie. Weliswaar staat in het e-mailbericht van verweerster van 19 november 2008 dat zij conform afspraak haar declaraties heeft verrekend, en bedankt de heer M. X in zijn e-mailbericht van dezelfde dag verweerster voor "all those things", maar onduidelijk is of de heer M. X daarmee ook doelt op de verrekening. Nu aan de mogelijkheid van verrekening van de declaratie van een advocaat met voor zijn cliënt op een derdenrekening gehouden gelden de in nr. 4.1. genoemde strikte eisen zijn verbonden, waaronder de eis van ondubbelzinnige instemming van de cliënt als rechthebbende, had het op de weg van verweerster gelegen om klaagster te vragen haar toestemming schriftelijk te bevestigen. Dit heeft zij niet gedaan.

4.5 Het klachtonderdeel is gegrond voor zover het betrekking heeft op verrekening van het bedrag van EUR 15.062,19.

Ad klachtonderdeel b

4.6 In haar overzicht van 20 september 2010 omschrijft verweerster het bedrag van EUR 10.000,- als een lening aan klaagster. Zo dit bedrag niet als lening gekarakteriseerd kan worden, dan is het bedrag onverschuldigd betaald, aldus verweerster, omdat het dan beschouwd zou moeten worden als een terugstorting van reeds betaalde declaraties, waardoor een gedeelte van de declaraties opnieuw betaald moet worden.

4.7 Naar het oordeel van de raad kan in het midden blijven hoe het bedrag van EUR 10.000,- gekarakteriseerd dient te worden, nu niet in geschil is dat verweerster onweersproken heeft gesteld dat zij dit bedrag aan klaagster heeft overgemaakt en dat dit op verzoek van klaagster geschiedde. Aldus heeft verweerster naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.8 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c

4.9 Klaagster heeft gesteld dat navraag bij de Belastingdienst heeft uitgewezen dat de Belastingdienst EUR 12.300,- heeft gestort op de derdenrekening van klaagster, in plaats van EUR 11.270,-. Klaagster heeft hier geen bewijs van overgelegd, terwijl verweerster een bankafschrift heeft overgelegd waarop een bedrag van in totaal EUR 11.270,- aan overboekingen van de Belastingdienst vermeld staat. Aldus is niet komen vast te staan dat verweerster een hoger bedrag van de Belastingdienst heeft ontvangen.

4.10 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d

4.11 Bij zijn beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad tot uitgangspunt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken, en dat hij waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen (vergelijk Gedragsregel 8).

4.12 Verweerster heeft aangevoerd dat vennootschap A, waarvan de naam vermeld stond als kenmerk bij de van de Belastingdienst ontvangen overboekingen, failliet verklaard was, en dat voor verweerster daarmee onduidelijk was wie de rechthebbende van de ontvangen gelden was. Dit kon mogelijk de curator kon zijn. Op grond van artikel 3 van bijlage B van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit dient de stichting derdengelden van een advocaat te betalen aan de rechthebbende, aldus verweerster. Gelet op de onduidelijkheid over wie de rechthebbende was, en de mogelijkheid dat de rechthebbende de curator zou zijn, heeft verweerster zich terughoudend opgesteld en gewacht tot een verzoek om betaling zou komen. Dat is nooit gebeurd, aldus verweerster. Voorts zou de betaling door de Belastingdienst aan haar het gevolg zijn geweest van een belastingaangifte door klaagster, waardoor klaagster op de hoogte moet zijn geweest van de belastingteruggave.

4.13 Naar het oordeel van de raad is de door verweerster geschetste gang van zaken onaannemelijk nu uit de machtiging die verweerster aan klaagster ter ondertekening heeft voorgelegd blijkt dat verweerster voornemens was het van de Belastingdienst ontvangen bedrag met haar declaraties aan klaagster te verrekenen, en daarmee dat verweerster klaagster – in ieder geval in september 2010 – als rechthebbende tot dit bedrag beschouwde. De raad overweegt hierbij voorts dat verweerster ook hierin geen aanleiding heeft gezien de overboekingen van de Belastingdienst aan klaagster over te maken, ook niet na sommatie, en dat zij ter zitting heeft erkend dat het totale bedrag van EUR 11.270,- nog steeds op haar derdenrekening stond (zie nr. 2.6).

4.14 Wat hier ook van zij, het verweer kan er niet aan afdoen dat ontvangst van het bedrag van de Belastingdienst op derdenrekening belangrijke informatie was voor klaagster. Dit was voor verweerster kenbaar, nu de naam van vennootschap A, een aan klaagster gelieerde vennootschap, vermeld stond bij de overboekingen. Nu verweerster niet eigener beweging aan klaagster heeft medegedeeld dat zij het bedrag had ontvangen, maar daarentegen gedurende een periode van ruim anderhalf jaar deze informatie aan haar cliënt heeft onthouden, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.15 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel e

4.16 Bij zijn beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad tot uitgangspunt dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (vergelijk Gedragsregel 23 lid 1). Daarbij geldt voorts dat een advocaat verplicht is ten aanzien van zijn praktijk de administratie op zodanige wijze te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden vastgesteld. De advocaat mag betalingen in het kader van zijn praktijkuitoefening alleen dan in contanten verrichten of aanvaarden, indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen (artikel 2 resp. 10 lid 2 Verordening op de administratie en de financiële registratie).

4.17 In het overzicht bij het faxbericht van 20 september 2010 zijn kasbetalingen voor een bedrag van in totaal EUR 3570,- opgenomen. Klaagster heeft een drietal kwitanties overgelegd van betalingen op 2 november 2009, 22 december 2009 en 2 februari 2010 ten bedrage van in totaal EUR 3050,- die niet op dit overzicht voorkomen.

4.18 Daartegen heeft verweerster aangevoerd dat deze drie betalingen inderdaad niet voorkomen in het voornoemde overzicht, maar dat twee van deze betalingen wel voorkomen in een overzicht dat zij aan de deken heeft verstrekt bij brief van 7 februari 2011 in het kader van een beroep dat zij gedaan heeft op haar retentierecht. Voorts stelt verweerster dat zij op 18 april 2009 een overzicht met klaagster heeft besproken en klaagster verzocht heeft om te reageren op eventuele onjuistheden.

4.19 Getoetst aan de maatstaven beschreven in nr. 4.16 diende verweerster nauwgezet bij te houden welke contante betalingen zij van klaagster ontving, in het bijzonder nu het ontvangen van contante betalingen eerder als uitzondering dan regel beschouwd moet worden. Gebleken is dat verweerster ten aanzien van in ieder geval de door klaagster beschreven drie contante betalingen niet met de vereiste nauwgezetheid heeft gehandeld, in ieder geval niet in haar communicatie met klaagster in haar overzicht van 20 september 2010. Daar doet niet aan af dat verweerster stelt dat zij klaagster heeft gevraagd op eventuele onjuistheden te reageren, nu verweerster een eigen verantwoordelijkheid had om de betalingen juist te registreren.

4.20 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel f

4.21 Bij zijn beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.22 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de appeldagvaarding niet heeft aangebracht, omdat klaagster achterstallig was met betaling van haar declaraties, en zij niet het risico wilde lopen op een hoge griffierecht nota die zij zelf zou moeten betalen.

4.23 In dit licht is de raad van oordeel dat verweerster, getoetst aan de in nr. 4.21 beschreven maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het niet aanbrengen van de appeldagvaarding. Het staat een advocaat immers vrij zijn werkzaamheden op te schorten als zijn cliënt vervallen declaraties niet voldoet. Daarbij heeft verweerster er door uitbrenging van het herstelexploot ook zorg voor gedragen dat geen procedurele schade is geleden door klaagster.

4.24 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g

4.25 Bij zijn beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad tot uitgangspunt dat het een advocaat niet geoorloofd is voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken (vergelijk Gedragsregel 28 lid 1).

4.26 Niet is komen vast te staan dat sprake was van een bijzonder geval, en vast staat dat verweerster geen overleg heeft gevoerd met de deken voordat zij de pandakte ter ondertekening aan klaagster voorlegde. Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerster heeft nog gesteld dat een advocaat geen zekerheid mag aanvaarden dan na overleg met de deken, en dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld nu de pandakte niet tot stand is gekomen. De raad verwerpt dit verweer. Uit de omstandigheid dat verweerster de pandakte reeds had ondertekend toen zij hem aan klaagster voorlegde, en het feit dat klaagster verweerster verzocht om de pandakte te ondertekenen, blijkt dat klaagster de bedoeling had de zekerheid te aanvaarden.

4.27 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel h

4.28 Klaagster voert aan dat de inhoudelijke bijstand van verweerster in de procedure tegen vennootschap C beneden de maat was en dat dit blijkt uit de in die procedure genomen conclusie van antwoord en memorie van grieven. Voorts zou verweerster een aantal stukken niet in het geding hebben gebracht en geen getuigen hebben opgeroepen. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist. Zonder nadere informatie is niet gebleken dat verweerster, getoetst aan de maatstaf beschreven in nr. 4.21, kennelijk onjuist is opgetreden of kennelijk onjuist heeft geadviseerd. In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.

4.29 Klaagster heeft voorts aangevoerd dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster niet tijdig te informeren over de comparitiezitting op 8 mei 2009. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat zij dit wel heeft gedaan door middel van haar brief van 12 februari 2009. Zoals onder nr. 4.11 is overwogen dient een advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Naar het oordeel van de raad is de (datum van de) comparitiezitting als zodanig aan te merken. Verweerster heeft klaagster met haar voornoemde brief weliswaar een afschrift van het vonnis waarin de comparitie werd bepaald gestuurd, maar zij heeft dit slechts "ter informatie" gedaan zonder klaagster uitdrukkelijk erop te wijzen dat en wanneer de comparitiezitting plaats zou vinden. In deze omstandigheden heeft verweerster naar het oordeel van de raad onvoldoende gecommuniceerd met klaagster. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Bij het opleggen van de hierna te noemen maatregel voor de (ten dele) gegrond verklaarde klachtonderdelen houdt de raad rekening met het volgende.

5.2 Verweerster heeft tuchtrechtelijke antecedenten. Voorts heeft zij er geen blijk van gegeven de onjuistheid van haar handelen ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen in te zien. Daarbij acht de raad voorts relevant dat verweerster blijkens de gegrond bevonden klachtonderdelen stelselmatig onzorgvuldig heeft gehandeld in haar financiële aangelegenheden. In het bijzonder acht de raad het zeer ernstig dat klaagster ruim anderhalf jaar een aan klaagster toebehorend, althans voor klaagster relevant, bedrag op haar derdenrekening heeft gehouden zonder klaagster hierover te informeren.

Gelet hierop acht de raad, alle omstandigheden afwegend, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, waarvan één voorwaardelijk passend en geboden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart onderdelen (d), (e) en (g) gegrond;

- verklaart onderdelen (a) en (h) gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond;

- verklaart onderdelen (b), (c), en (f) ongegrond;

- legt de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat één maand van deze opgelegde schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerster binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk is geworden met vermelding van de naam van verweerster zal worden openbaar gemaakt door:

• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het Paleis van Justitie te  Amsterdam en door

• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van twee jaar.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.M. van de Laar, P. van Lingen, A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl