ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2586 Raad van Discipline Amsterdam 11-203A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2586
Datum uitspraak: 04-04-2012
Datum publicatie: 10-04-2012
Zaaknummer(s): 11-203A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat inzake no cure no pay. No cure no pay is in strijd met de voor advocaten geldende regels. Ook eigen client heeft daar belang bij. Klager is dus ontvankelijk. Klacht gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.

Beslissing van 4 april 2012

in de zaak 11-203A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer drs.

klager

tegen:

De heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 juni 2011 met kenmerk 1011-087, door de raad ontvangen op 24 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de in die brief genoemde stukken, genummerd 1 t/m 14.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft klager in augustus 2008 bijgestaan in een geschil tegen twee personen (vader en zoon) die klager hebben weten over te halen een bedrag van in totaal EUR 520.000 uit te lenen. Klager heeft een overeenkomst van geldlening gesloten met de zoon maar omdat op voorhand al duidelijk was dat de zoon geen verhaal zou bieden heeft de vader zich borg gesteld met zijn landgoed als onderpand. De borgtocht bleek echter ongeldig te zijn omdat de toestemming van de echtgenote van de vader ontbrak. Toen bleek dat het geld niet zou worden terugbetaald heeft klager verweerder de opdracht gegeven om zijn vordering te incasseren. Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging een “no cure no pay” betalingsafspraak met klager vastgelegd.

2.2 Verweerder heeft namens klager de zoon en de vader in rechte betrokken. De zoon is door de rechtbank bij verstek tot betaling veroordeeld, doch bleek geen verhaal te bieden. Ten aanzien van de vader vond de rechtbank onvoldoende gronden aanwezig om hem tot betaling te veroordelen nu de afgegeven borg niet geldig bleek te zijn wegens het ontbreken van de toestemming van de echtgenote en er onvoldoende bewijs was om een onrechtmatige daad vast te stellen.

2.3 Na deze voor klager onbevredigende uitkomst heeft klager zijn zaak overgedragen aan een andere advocaat. Omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat klager hierdoor zijn deel van de gemaakte no cure no pay afspraak niet nakomt heeft hij klager kosten (€ 7.750 exclusief BTW) voor het beëindigen van de opdracht  in rekening gebracht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

(a) hij in strijd met de gedragsregels een no cure no pay afspraak heeft gemaakt; en

(b) in strijd met de no cure no pay afspraak kosten bij klager in rekening heeft gebracht voor het beëindigen van de opdracht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent een no cure no pay afspraak te hebben gemaakt. Hij heeft, nadat hij zijn kantoor was gestart, een beperkte tijd werkzaamheden op basis van no cure no pay verricht totdat hij daar door de deken op is aangesproken. In navolging daarop heeft hij zijn beleid aangepast en verricht hij geen werkzaamheden meer op no cure no pay basis. De betalingsafspraak met klager heeft hij echter in stand gelaten omdat hij het niet netjes vond om deze afspraak met klager te wijzigen nu klager daar ook voordeel van had. Klager heeft volgens verweerder geen belang bij dit klachtonderdeel omdat hij alleen maar voordeel heeft gehad van de no cure no pay afspraak.

4.2 Verweerder stelt dat het tweede klachtonderdeel een puur zakelijk meningsverschil tussen partijen betreft over de vraag of verweerder gerechtigd was klager, na het intrekken van de opdracht, een (gematigd) honorarium in rekening te brengen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij daartoe onder de gegeven omstandigheden gerechtigd was.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel (a)

5.1 De raad begrijpt het verweer van verweerder dat klager geen belang heeft bij zijn klacht aldus dat hij meent dat klager niet ontvankelijk is. Dit verweer moet worden verworpen.

5.2 Voor de advocatuur geldt immers een verbod voor het maken van een no cure no pay afspraak. Met andere woorden: de advocaat mag de honorering van zijn werkzaamheden niet afhankelijk stellen van het resultaat van de zaak c.q. de afloop van een procedure. Deze regel, die is neergelegd in gedragsregel 25 tweede lid, dient er toe te bevorderen dat de advocaat zijn werkzaamheden in onafhankelijkheid kan blijven verrichten, hetgeen de kwaliteit van de rechtspleging ten goede komt. Daarmee is gegeven dat dit ook in het belang is van klager. Klager is dus ontvankelijk.

5.3 Nu onbetwist is en vast staat dat verweerder met klager een regeling is overeengekomen op grond van “no cure no pay” en deze regeling niet is toegestaan, heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel (b)

5.4 De raad is het met verweerder eens dat klachtonderdeel (b) betrekking heeft op een zakelijk meningsverschil tussen partijen over de vraag of verweerder gerechtigd was klager, na het intrekken van de opdracht, een (gematigd) honorarium in rekening te brengen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Dit geschil zal door de civiele rechter moeten worden beoordeeld. Zulks neemt echter niet weg dat de raad zich kan uitlaten over de vraag of klager door zijn handelen een tuchtrechtelijke norm heeft geschonden. De raad meent dat dit wel het geval is. Daartoe geldt het volgende.

5.5 Hoewel verweerder door de deken er op gewezen was dat de door hem gemaakte no cure no pay afspraken in strijd waren met de voor de advocatuur geldende regels, heeft verweerder de afspraak met klager in stand gelaten. Verweerder had echter met klager in overleg moeten treden over een nieuwe betalingsafspraak die niet strijdig was met het verbod op no cure no pay. De door verweerder ingenomen stelling dat hij dit in het belang van klager niet heeft gedaan, maakt dit niet anders. Ten eerste geldt daartoe dat verweerder zelf ook een aanzienlijk belang had bij het in stand laten van de no cure no pay afspraak met klager, doordat hij namelijk aanspraak zou maken op een forse betaling bij een eventuele positieve uitkomst van de zaak in eerste aanleg.

5.6 Ten tweede heeft het verbod op no cure no pay, zoals gezegd, nu juist mede ten doel om de onafhankelijkheid van de advocaat ten opzichte van de (belangen van de) cliënt te waarborgen. De advocaat mag voor de betaling van zijn werkzaamheden dus niet afhankelijk zijn van de beslissing van de cliënt om al dan niet van zijn diensten gebruik te blijven maken. Uiteraard is dit laatste ook in het belang van de cliënt. Zo moet de cliënt de vrijheid hebben om van advocaat te wisselen indien hij - om welke reden dan ook - geen vertrouwen meer heeft in zijn huidige advocaat. Het opleggen van de verplichting aan de cliënt om alsdan alsnog een betaling te verrichten aan de advocaat, dan wel het versturen van een factuur omdat de cliënt kenbaar heeft gemaakt van advocaat te zullen wisselen/hebben gewisseld, kan ertoe leiden dat de cliënt zich belemmerd voelt in die vrijheid. Kortom, klager had ook belang bij wijziging van de no cure no pay afspraak.

5.7 Bij dit alles is in de onderhavige kwestie van belang dat verweerder in de door hem vastgelegde no cure no pay afspraak naar het oordeel van de raad onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag in hoeverre de no cure no pay afspraak alleen gold voor een procedure bij de rechtbank en of deze ook had te gelden voor een procedure in hoger beroep. Verweerder heeft in dit verband ter zitting verklaard dat destijds niet is besproken wat er na een eventueel verlies in eerste aanleg zou gebeuren. Deze onduidelijkheid heeft er mede toe geleid dat klager meende dat hij na een verloren procedure voor de rechtbank de zaak aan een andere advocaat kon overdragen en dat er ten onrechte kosten bij hem in rekening zijn gebracht voor het beëindigen van de opdracht. Indien verweerder met klager in overleg was getreden over een wijziging van de afspraken, zou dit zijn voorkomen. In zoverre treft verweerder dan ook een tuchtrechtelijk verwijt.

5.8 In het licht van het voorgaande acht de raad klachtonderdeel b gegrond. Voor de goede orde zij overigens herhaald dat de raad hiermee geen uitspraak doet over de vraag of klager een, en zo ja welk, bedrag aan verweerder verschuldigd is.

6 MAATREGEL

6.1 De raad legt de maatregel van enkele waarschuwing op.

 BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond en legt de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, R. Lonterman, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr.       W.A. Westenbroek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl