ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2579 Raad van Discipline Amsterdam 10-437U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2579
Datum uitspraak: 04-04-2012
Datum publicatie: 10-04-2012
Zaaknummer(s): 10-437U
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klacht tegen oud-deken over de wijze waarop hij het dekenonderzoek naar de klacht van klaagster gericht tegen de advocaat van haar wederpartij heeft ingericht. Art. 46g Termijn waarbinnen voorzittersbeslissing kan worden gewezen. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat de wijze waarop de oud-deken de klacht heeft onderzocht valt binnen de grenzen van de hem toekomende beleidsvrijheid. Verzet is ongegrond.

Beslissing van 4 april 2012

in de zaak 10-437U    

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 januari 2011 op de klacht van:

mevrouw mr.

klaagster

tegen:

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 december 2010 met kenmerk RvT 0910-8809LP/SD, door de raad ontvangen op 9 december 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 10 januari 2011 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 januari 2011 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij faxbrief van 22 januari 2011 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Nadat klaagster ter zitting van 2 mei 2011 één van de leden had gewraakt en zij ter zitting van 18 juli 2011 de plaatsvervangend voorzitter van de raad had gewraakt, is het verzet behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2012 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder. Klaagster zelf is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het op 22 januari 2011 door de raad ontvangen verzetschrift (met bijlagen) van klaagster.

   .

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder was in de periode 2003-2007 deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam. In die hoedanigheid heeft hij enkele tuchtklachten van klaagster tegen de advocaat mr. W. onderzocht.

2.2 Mr. W. trad op voor klaagsters moeder, klaagsters wederpartij in geschillen betreffende de nalatenschap van wijlen klaagsters vader. Geen van de door klaagster tegen mr. W. ingediende tuchtklachten is gegrond bevonden.

2.3 Klaagster heeft een klacht tegen verweerder ingediend over o.a. de wijze waarop verweerder is opgetreden bij zijn onderzoek naar de door klaagster tegen mr. W. ingediende klachten. De raad van discipline heeft deze klacht met kenmerk 08-086U bij beslissing van 10 november 2009 ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is behandeld ter zitting van het Hof van Discipline van 14 juni 2010.

2.4 Tijdens de zitting van het Hof van 14 juni 2010 heeft verweerder naar voren gebracht dat hij in het kader van zijn dekenonderzoek naar (één van) de klacht(en) van klaagster tegen mr. W. een bespreking met mr. W. heeft gevoerd. Klaagster was niet op de hoogte van deze bespreking. In de klachtdossiers bevond zich geen verslag van deze bespreking. Ook overigens heeft klaagster geen verslag van deze bespreking ontvangen.

2.5 Het Hof heeft bij beslissing van 10 januari 2011 (zaaknummer 5636) de grieven van klaagster verworpen en de beslissing van de raad van 10 november 2009 bekrachtigd.

2.6 Bij faxbrieven van 14 en 15 juni 2010 aan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam heeft klaagster zich beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de bespreking die hij in het kader van zijn dekenonderzoek met mr. W. heeft gevoerd, noch van de inhoud van die bespreking en dat hij geen gespreksverslag heeft opgenomen in het klachtdossier. Volgens klaagster heeft verweerder door deze handelwijze artikel 6 EVRM en het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat

a. de Voorzittersbeslissing niet binnen de door art. 46g Advocatenwet voorgeschreven termijn van dertig dagen na ontvangst van de klacht door de raad is gegeven;

b. de Voorzitter zich niet van de inhoud van de bespreking tussen verweerder en mr. W. heeft vergewist, meer in het bijzonder of de cliënte van mr. W. wilde dat de Zwitserse nummerrekening van wijlen haar echtgenoot werd witgewassen en of mr. W. zijn cliënte ervan op de hoogte had gesteld dat met het inkeren van de Zwitserse nummerrekening een betaling van (slechts) EUR 20.000 aan de Belastingdienst had moeten worden gedaan.

4 BEOORDELING

ad a

4.1 Artikel 46g Advocatenwet bepaalt dat de voorzitter van de raad van discipline kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten, alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, binnen dertig dagen nadat zij ter kennis van de raad zijn gebracht, bij met redenen omklede beslissing schriftelijk kan afwijzen.

4.2 Het dossier is door raad ontvangen op 9 december 2010. De voorzittersbeslissing dateert van 10 januari 2011 en is dus niet binnen de in artikel 46g Advocatenwet bepaalde termijn van dertig dagen gegeven. Ingevolge artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. De dertig dagen termijn liep op zaterdag 8 januari 2011 af en is op grond van artikel 1 lid 1 Algemene Termijnenwet verlengd tot en met maandag 10 januari 2011. De beslissing is dus wel binnen de door artikel 1 lid 1 Algemene Termijnenwet verlengde termijn van artikel 46g Advocatenwet gegeven.

4.3 Onderdeel a is ongegrond.

ad b

4.4 De raad stelt vast dat de klacht en het verzet zich richten op het handelen dan wel nalaten van verweerder in de hoedanigheid van deken. De raad stelt voorop dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.5 De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan – zoals hierboven uiteengezet – het optreden van een Deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding. Dit brengt met zich dat de raad de klacht van klaagster slechts marginaal toetst. 

4.6 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld. De deken komt een grote vrijheid toe in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. In het kader van dat onderzoek staat het de deken vrij te overleggen met één of meer bij de klacht betrokken personen en/of instanties. In hoeverre de deken aan andere bij de klacht betrokken personen en/of instanties verslag doet van een overleg met een andere betrokkene staat in de onderzoeksfase te zijner beoordeling, waarbij hij informatie die valt onder het beroepsgeheim van een advocaat-betrokkene niet openbaar kan maken. De vraag of verweerder als deken in het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht tegen mr. W zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, beantwoordt de raad ontkennend.

4.7 Klaagster heeft zich in haar pleitnota beroepen op artikel 6 EVRM. Dat artikel is inderdaad ook van toepassing op tuchtrechtelijke procedures. Ook de tuchtrechter dient het beginsel van hoor en wederhoor in acht te nemen. De bespreking, die verweerder in het kader van zijn dekenonderzoek met mr. W. heeft gevoerd, levert echter geen schending op van artikel 6 EVRM. Artikel 6 EVRM en het beginsel van hoor en wederhoor hebben betrekking op de gehele procedure en niet op de individuele stappen, zoals een in het kader van het vooronderzoek door de deken met een bij de klacht betrokkene gevoerde bespreking. Klaagster heeft in het vooronderzoek, in de procedure en ter zitting toereikend gelegenheid gekregen haar standpunt kenbaar te maken en toe te lichten.

4.8 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat het door klaagster ingestelde verzet niet kan slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman, G. Kaaij, J.M. van de Laar, A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.