ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2540 Raad van Discipline Amsterdam 11-194U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2540
Datum uitspraak: 20-03-2012
Datum publicatie: 20-03-2012
Zaaknummer(s): 11-194U
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Redelijke termijn waarbinnen klacht is ingediend is overschreden, nu sprake is van een tijdsverloop van negen jaar tussen klacht en het handelen van advocaat van de wederpartij en zwaarwegende redenen voor dit tijdsverloop ontbreken.

Beslissing van 20 maart 2012

in de zaak 11-194U     

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 juli 2011 op de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 21 juni 2011 met kenmerk RvT 1011-8947 LP/SD, door de raad ontvangen op 22 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 21 juli 2011heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 juli 2011is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 3 augustus 2011, diezelfde dag bezorgd bij de raad, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij wijze van uitzondering - in verband met vakantie van klager en diens advocaat - heeft de raad klager toestemming verleend de gronden voor het verzet later te formuleren en uiterlijk op 1 september 2011 in te dienen. Bij brief van 26 augustus 2011, door de raad ontvangen op 29 augustus 2011, heeft klager de gronden voor het verzet toegezonden.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2011 in aanwezigheid van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

-  de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-  het verzetschrift van klager d.d. 3 augustus 2011, aangevuld bij brief van 26 augustus 2011.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder trad in 2001 op voor de schoonzoon van klager (de heer X) en diens vennootschap, in een zakelijk geschil met de heer Y. Klager had eveneens een geschil met de heer Y met betrekking tot de levering van aandelen en liet zich ter zake vertegenwoordigen door een andere advocaat.

2.2 In 2001 heeft er op kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden met de heer X en klager over een mogelijke gezamenlijke oplossing van het geschil met de heer Y. Enige tijd voor dit gesprek heeft klager zijn contacten met zijn eigen advocaat beëindigd.

2.3 Bij brief van 19 oktober 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in 2001 contact heeft opgenomen met klager met het aanbod klager bij te staan en hij dat vervolgens niet heeft gedaan wegens een mogelijk tegenstrijdig belang met dat van de heer X c.q. diens vennootschap.

3.2 In zijn verzetschrift licht klager toe waarom hij tot 2010 heeft gewacht met het indienen van zijn klacht. Zakelijk weergegeven heeft klager aangevoerd dat hij in 2001 zijn actie uitsluitend richtte tegen de heer Y, omdat de heer X "en famille" was en klager zijn echtgenote een verdere ontwrichting van de familieband wilde besparen. In februari 2008 kwam klager er door een gesprek met de heer X achter dat deze de aandelen had gekocht, die aan klager toekwamen. In 2010 raakte klager bekend met een uitspraak van de raad van discipline in Amsterdam, waarin een handelwijze werd bestraft waarbij twee tot eenzelfde maatschap behorende advocaten de belangen dienden van de twee partijen bij een geschil.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt dat hij niet als advocaat van klager heeft opgetreden. Volgens verweerder stond zijn cliënt het hem uitdrukkelijk niet toe om voor klager op treden, omdat er tussen hen sprake was van een slechte verstandhouding en van tegenstrijdige belangen. Verweerder heeft klager nooit een aanbieding gedaan om voor hem op te treden. Hij heeft klager nimmer een opdrachtbevestiging of declaraties gestuurd.

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft zich in oktober 2010 beklaagd over de wijze waarop verweerder in 2001 jegens hem heeft gehandeld. De plaatsvervangend voorzitter heeft dan ook met juistheid vastgesteld dat klager zijn klacht eerst negen jaar na het gewraakte handelen door verweerder heeft ingediend.

5.2 Voor de beoordeling van de vraag of de klacht te laat is ingediend moeten twee belangen worden afgewogen. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Deze maatstaf heeft de plaatsvervangend voorzitter eveneens toegepast.

5.3 Klager heeft in zijn verzetschrift nader toegelicht dat en waarom hij zijn klacht, anders dan de plaatsvervangend voorzitter heeft geoordeeld, niet te laat heeft ingediend.

5.4 Deze toelichting geeft de raad geen aanleiding om de afweging van de hiervoor in 5.2 genoemde belangen alsnog in het voordeel van klager te laten uitvallen. Dat klager vanwege precaire familieverhoudingen heeft gewacht met het indienen van de klacht, ligt in de persoonlijke risicosfeer van klager en kan niet afdoen aan het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Het gesprek, dat klager naar eigen zeggen in 2008 met de heer X had over de kwestie, is niet relevant voor de beoordeling van het tijdsverloop. Op dat moment was klager immers al bekend met het handelen van verweerder, waarop deze klacht betrekking heeft, zodat de redelijke termijn als bedoeld in 5.2 reeds liep. Tot slot levert het kennisnemen van een tuchtrechtelijke uitspraak over de behartiging van tegenstrijdige belangen evenmin een rechtvaardiging op voor de tijd die is verstreken tussen de indiening van klacht en het handelen waarop deze klacht ziet.

5.5 Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad van oordeel dat klager niet begrijpelijk heeft gemaakt waarom hij negen jaar heeft gewacht met het indienen van deze klacht en voorts dat er voor dit tijdsverloop geen redenen zijn gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid.

5.6 Dit alles in aanmerking nemende is de raad met de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat in dit geval de redelijke termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend is overschreden, hetgeen leidt tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht. De raad merkt nog op dat in de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter abusievelijk is vermeld dat de klachten als kennelijk ongegrond dienen te worden afgewezen. Gelet op de daaraan voorafgaande overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter, waarin hij oordeelt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klachten (en deze, ware deze ontvankelijk, kennelijk ongegrond zijn), berust die vermelding op een kennelijke verschrijving.

5.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.