ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2465 Raad van Discipline Amsterdam 10-368A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2465
Datum uitspraak: 14-02-2012
Datum publicatie: 14-02-2012
Zaaknummer(s): 10-368A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Confraternele correspondentie en weergave overleg advocaten, klacht gegrond: waarschuwing.  Rechtstreeks benaderen echtgenoot van tegenpartij in dit geval toegestaan. Welwillendheid.

Beslissing  van 14 februari 2012

in de zaak 10-368 A

naar aanleiding van de klacht van :

1. mevrouw

2. mevrouw

3. mevrouw

4. de heer

5. mevrouw mr

k l a g e r s

tegen:

de heer mr

v e r w e e r d e r 

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 oktober 2010, door de raad ontvangen op 8 oktober 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op  6 december 2011. Aanwezig waren klaagsters 2, 3 en 5. Verweerder is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr R.V.H. Jonker. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 12 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. FEITEN

2.1 Voor  de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan. 

2.2 Verweerder heeft de heer X bijgestaan in een geschil met klaagsters 1 tot en met 3, de zussen van X, over de afwikkeling van een nalatenschap. Klaagster 5 stond klaagster 1 tot en met 3 als advocaat bij in dat geschil. Klager 4 is de echtgenoot van klaagster 3. Hij was (informeel) belast met de afwikkeling van de boedel en beschikte daartoe over een beperkte volmacht van alle erfgenamen, die zag op het innen van vorderingen, het opheffen van rekeningen, het verkopen van effecten, het doen van belastingaangiften en het onderhandelen over de verkoop van een registergoed dat tot de nalatenschap behoorde. Klaagsters 1 tot en met 3 hebben geprocedeerd tegen X; bij de zitting waren onder meer verweerder en klager 4 aanwezig, alhoewel deze laatste geen procespartij was.

2.3 In de conclusie van antwoord d.d. 26 augustus 2009 die verweerder ten behoeve van die procedure heeft opgesteld, is de volgende passage opgenomen:

 3.1

“Na de dagvaarding te hebben bestudeerd nam [verweerder] contact op met [klaagster 5]. In een telefoongesprek als op dezelfde dag gevoerd, werd van de zijde van [X] voorgesteld om bij de rechtbank de procedure niet aanhangig te maken. Onder meer werd namens [X] het volgende kenbaar gemaakt:

* de juistheid van de opgave van activa en passiva als verwoord in de dagvaarding werd erkend

 * ook [X] is de mening toegedaan dat in onderling overleg de volledige verdeling van inboedelgoederen heeft plaatsgevonden

 * de opdracht aan de NVM-makelaar om te komen tot verkoop van het registergoed (…) was door [X] getekend.

 Voorts werd meegedeeld dat [X] zijn raadsman de opdracht had gegeven om voor hem daar waar verder nog nodig de verdere verdeling van de nalatenschap af te wikkelen.

 3.2

Om hen moverende redenen hebben [klagers 1 tot en met 3] na ampel beraad ervoor gekozen de bodemgeschilprocedure toch doorgang te laten vinden.”In alinea 5 van dezelfde conclusie citeert verweerder uit een faxbericht van 23 juni 2009 van klaagster 5 aan hem als volgt:

“[Klager 4] heeft de zaak al dusdanig in beeld gebracht dat de afwikkeling van de nalatenschap na verkoop en levering van de onroerende zaak kan plaatsvinden.”

Hierop laat verweerder in alinea 6 van de conclusie volgen dat een stelling uit de dagvaarding haaks staat op deze passage uit de fax van klaagster 5.

2.4 Klager 4 heeft X op 15 en 18 december 2009 brieven gestuurd over een eerste uitkering uit de nalatenschap. Naar aanleiding van deze brieven heeft verweerder op 29 december 2009 gebeld naar het huisadres van klager 4. Hij heeft vervolgens gesproken met klager 4; omdat de telefoon op de luidspreker is gezet, kon klaagster 3 (de echtgenote van klager 4)

 meeluisteren. Bij dit gesprek heeft verweerder rechtsmaatregelen in kort geding aangezegd, nadat klager 4 stelde dat hij een door verweerder van hem geëiste betaling pas zou verrichten als verweerder hem een toereikende volmacht zou toezenden.

2.5. Bij brief van 4 januari 2010 heeft verweerder zich vervolgens (rechtstreeks) gewend tot klager 4. De brief bevat onder meer de sommatie om X toekomende gelden op de derdenrekening van verweerder te voldoen. Verweerder heeft van deze brief geen afschrift gestuurd aan klaagster 5; de advocaat van klagers.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet  door:

a. in een conclusie van antwoord verslag te hebben gedaan van overleg tussen de raadslieden, en geciteerd te hebben uit confraternele correspondentie;

b. telefonisch contact te hebben gelegd met klaagster 3 en klager 4;

c. zich bij voornoemd telefoongesprek intimiderend uit te laten;

d. een rechtstreekse brief te schrijven aan klager sub 4, waarmee de advocaat is gepasseerd.

4. BEOORDELING

4.1 Ad klachtonderdeel a:

 Verweerder heeft in een processtuk letterlijk geciteerd uit een confraternele fax van klaagster 5 aan hem. Het gaat hier om een doelbewust opgenomen citaat, dat kennelijk dient om de strijdigheid van een in de dagvaarding opgenomen standpunt van de wederpartijen van verweerder met een eerder namens die wederpartijen ingenomen standpunt aan te tonen. Dit is niet toegestaan. Met alinea 3 van zijn conclusie van antwoord heeft verweerder eveneens een tuchtrechtelijke grens overschreden nu in directe bewoordingen de inhoud van confraterneel overleg wordt weergegeven, met het doel de rechter te laten zien dat de wederpartij niet tot dagvaarding had behoeven over te gaan. Dat in die alinea geen standpunt van de wederpartij wordt verwoord, doet daaraan niet af. Klachtonderdeel a zal derhalve gegrond worden verklaard.

4.2 Ad klachtonderdeel b en d:

 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad acht de stelling van verweerder dat hij zich niet realiseerde dat klager 4 de echtgenoot van één van de procespartijen was, niet aannemelijk, nu klager 4 en verweerder beiden aanwezig waren op een zitting en omdat één van de klagers onweersproken met de naam van haar echtgenoot op de dagvaarding vermeld staat. Gelet daarop gaat de raad er van uit dat verweerder zich gerealiseerd moet hebben dat klager 4 geen buitenstaander, maar de echtgenoot van klager sub 3 was. De raad acht in de gegeven omstandigheden het rechtstreeks telefonisch en schriftelijk contact leggen met klager 4 tuchtrechtelijk toelaatbaar, en de raad volgt niet het standpunt van klagers dat daarmee gedragsregel 18 geschonden is.

4.3 Het staat immers vast dat klager 4 zich niet door een advocaat liet bijstaan en meer in het bijzonder niet behoorde tot de cliënten van klaagster 5. De omstandigheid dat hij nauw bij het geschil tussen X en diens zussen betrokken was (als echtgenoot van één van die zussen), is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat verweerder hem niet rechtstreeks mocht benaderen. Klager 4 had zich (informeel) belast met de afwikkeling van de nalatenschap en had als uitvloeisel daarvan met X gecorrespondeerd over het doen van een eerste uitkering uit de nalatenschao. Daarbij had klager 4 een zelfstandig standpunt ingenomen over de mogelijkheid van het doen van een eerste uitkering. Dit brengt mee dat het verweerder vrij stond namens X rechtstreeks contact zoeken met klager 4. De raad voegt hieraan nog toe dat niet is gebleken dat de rechtstreekse contacten tussen verweerder en klager 4 dezelfde inzet hadden als de procedure die is gevoerd tussen klaagsters 1 tot en met 3 enerzijds en X anderzijds. Verder is gesteld noch gebleken dat verweerder uit was op rechtstreeks contact met de echtgenote van klager 4, al heeft zij het telefoongesprek kunnen volgen doordat haar man de luidspreker inschakelde. Klachtonderdelen b en d zullen ongegrond worden verklaard. Het bevreemdt de raad overigens wel dat verweerder geen afschrift van de brief voor klager 4 aan klaagster 5 heeft gestuurd; dat zou verstandig zijn geweest om te voorkomen dat de verhouding tussen de raadslieden onderling verstoord zou kunnen raken.

4.4 Ad klachtonderdeel c:

 Klagers stellen dat verweerder zich in het telefoongesprek van 29 december 2009 intimiderend heeft uitgelaten. Verweerder stelt zonder meer aan te nemen dat klager 4 het gesprek als onplezierig heeft ervaren en dat de mededeling dat bij non-betaling tegen klager 4 een kort gedingprocedure aanhangig zou worden gemaakt, als intimiderend kan worden ervaren.

4.5 De raad oordeelt als volgt. Verweerder heeft de weergave van het bewuste telefoongesprek door klagers slechts op detailpunten bestreden, zodat de raad ervan uitgaat dat die weergave op hooflijnen juist is. De raad acht de gekozen bewoordingen echter niet ontoelaatbaar. Hier heeft immers te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Al is de toon van verweerder in dat gesprek stevig geweest, van onnodig grievende uitlatingen of het onnodig of onevenredig schaden van de belangen van klager 4 zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend, is naar het oordeel van de raad geen sprake geweest.

5 MAATREGEL:

5.1 De raad acht in verband met het gegrond verklaarde klachtonderdeel het opleggen van de maatregel van waarschuwing gepast en geboden, waarbij in aanmerking is genomen dat verweerder er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.

 BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, R. Lonterman, G. Kaaij en J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2012.

 griffier          voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na  verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

     a. Per post:

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is :

Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl