ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2390 Raad van Discipline Amsterdam 12-024H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2390
Datum uitspraak: 06-02-2012
Datum publicatie: 06-02-2012
Zaaknummer(s): 12-024H
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Tuchtrechter heeft niet tot taak te oordelen over een reeds op grond van Wtbz begrote en vastgestelde declaratie. Onnodig grievende uitlatingen in procedure ex artikel 33 Wtbz zijn niet vastgesteld. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 6 februari 2012

in de zaak 12-024H

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

verweerder

1.     VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem van 17 januari 2012 met kenmerk 1011-434, door de raad ontvangen op 19 januari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2.     FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op voornoemde stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

Klaagster heeft op 5 augustus 2009 telefonisch contact opgenomen met verweerder met de vraag of zij recht zou hebben op nabestaandenpensioen terwijl zij niet op hetzelfde adres als haar echtgenoot stond ingeschreven. Dit betrof een prangende vraag van klaagster, omdat haar echtgenoot op dat moment in coma lag en mogelijk die dag zou kunnen overlijden.

Verweerder kon op die vraag niet direct antwoord geven en kondigde aan klaagster terug te zullen bellen. Toen verweerder die dag niet terugbelde, heeft klaagster een andere advocaat gebeld die haar direct antwoord op haar vraag heeft gegeven.

Verweerder heeft klaagster een dag later, op 6 augustus 2009 per mail bericht en daarin antwoord gegeven op haar vraag (nadat hij haar telefonisch niet kon bereiken).

Verweerder heeft klaagster terzake van dit advies een declaratie gezonden van EUR 422,20.

De raad van toezicht in het arrondissement Amsterdam heeft de declaratie van verweerder begroot, conform het bedrag van de declaratie. Verweerder heeft de voorzieningenrechter op grond van artikel 33 Wtbz verzocht om afgifte van een bevelschrift. Na een mondelinge behandeling van dat verzoek, waarbij ook klaagster aanwezig was, is het bevelschrift afgegeven. Klaagster heeft daartegen geen rechtsmiddel ingesteld. 

Bij brief van 3 januari 2011 heeft klaagster zich bij de deken in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder. Vanaf 9 juni 2011 is verweerder ingeschreven als advocaat in het arrondissement Haarlem.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. hij haar een declaratie heeft gezonden van EUR 422,20;

b. hij zich tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter op badinerende wijze heeft uitgelaten over de kinderen van klaagster, door te stellen dat een van hen crimineel zou zijn, hetgeen klaagster als onnodig grievend heeft ervaren.

4 VERWEER

Verweerder stelt dat hij klaagster, gelet op de situatie waarin zij verkeerde, zo goed als mogelijk en zo snel als mogelijk van dienst is geweest en derhalve haar een declaratie mocht zenden terzake van de werkzaamheden die hij in opdracht van haar heeft uitgevoerd.

Verweerder ontkent uitlatingen te hebben gedaan die klaagster als onnodig grievend kan hebben ervaren. Hij wijst er op dat niet hij, maar klaagster heeft geventileerd dat sprake zou zijn van een crimineel familielid. De hinder die zij van dit familielid had ondervonden, was de reden voor haar inschrijving op een ander adres dan haar echtgenoot. Navraag bij de rechtbank waar de zitting heeft plaatsgevonden leerde dat uit de aantekeningen van de griffier niet blijkt dat verweerder ter zitting van de voorzieningenrechter klaagster ervan heeft beschuldigd dat een van haar kinderen crimineel zou zijn.

5 BEOORDELING

Bij de beoordeling van klachtonderdeel a stelt de voorzitter vast dat de vraag of verweerder terecht gedeclareerd heeft voor zijn werkzaamheden reeds door de raad van toezicht en vervolgens ook door de burgerlijke rechter is beantwoord. De declaratie van verweerder is immers begroot door de raad van toezicht en vervolgens, na het horen van partijen, door de voorzieningenrechter beoordeeld en van een bevelschrift voorzien. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van het tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter openstaande rechtsmiddel. Daarmee staat tussen klaagster en verweerder rechtens vast dat verweerder terecht en correct heeft gedeclareerd. Voor de tuchtrechter is bij deze stand van zaken geen taak meer weggelegd om te oordelen over de vraag of verweerder voor zijn advisering mocht declareren en in hoeverre de hoogte van die declaratie redelijk was. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b moet eveneens kennelijk ongegrond worden verklaard, omdat het geen steun vindt in de feiten. De stelling van klaagster dat verweerder zich ter zitting van de voorzieningenrechter badinerend zou hebben uitgelaten over haar kinderen wordt door verweerder gemotiveerd betwist. Deze betwisting wordt ondersteund door de brief van de griffier van de voorzieningenrechter, die vermeldt dat zijn aantekeningen van de zitting geen gewag maken van de volgens klaagster genoemde badinerende uitlatingen. De feitelijke grondslag van klachtonderdeel b, en daarmee het mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder, is zodoende niet komen vast te staan.

Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.

6 BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend-voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 6 februari 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

Op dezelfde datum is deze beslissing in afschrift verzonden, per gewone post, aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.