ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0332 Accountantskamer Zwolle 12/482 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0332
Datum uitspraak: 10-12-2012
Datum publicatie: 10-12-2012
Zaaknummer(s): 12/482 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Accountant verricht werkzaamheden die onder meer bestaan uit inrichting en voeren van financiële administratie. De geldende gedrags- en beroepsregels brengen niet mee dat betrokkene, alvorens de gegevens die hem door opdrachtgever werden verstekt in de administratie te verwerken, had moeten onderzoeken of ze juist en volledig waren. Aan afgeven verklaring met het oog op verkrijgen vergunning voor beroepsgoederenvervoer over minimaal aanwezig risicodragend vermogen ligt onvoldoende eigen onderzoek ten grondslag. Het moet er daarom voor worden gehouden dat verklaring niet correct is. Betrokkene is tekortgeschoten in de van hem te verlangen deskundigheid en zorgvuldigheid en heeft gehandeld in strijd met vereisten in NVCOS 2400.   

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 7 december 2012 in de zaak met nummer 12/482 Wtra  AK van

            X B.V.,

gevestigd te [plaats],

vertegenwoordigd door ir. drs. X,

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouwe: mr. N.E.N. de Louwere.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 13 maart 2012 ingekomen klaagschrift van 12 maart 2012, met bijlagen;

-          het op 10 april 2012 ingekomen verweerschrift van 6 april 2012, met bijlagen;

-          de op 22 juni 2012 ingekomen aanvullende stukken ingestuurd door klaagster;

-          de op 30 juli 2012 ingekomen brief van 26 juli 2012 van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van

13 augustus 2012 waar zijn verschenen: namens klaagster, ir. drs. X en betrokkene in persoon bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. N.E.N. de Louwere.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 In januari 2010 is B.V.1 onder de handelsnaam A een bezorgservice voor bouwmarkten gestart (hierna: A).

2.2 Betrokkene is openbaar accountant en heeft in die hoedanigheid in opdracht van de directeur van A, B (hierna: B), vanaf februari 2010 werkzaamheden verricht voor A. Deze werkzaamheden hebben bestaan uit het inrichten en voeren van de financiële administratie met behulp van een boekhoudpakket, het verwerken van salarismutaties, het indienen van aangiften loonheffing en omzetbelasting, het ontwikkelen van een format voor rapportages om begroting en resultaat te kunnen vergelijken en het omvormen van een aan betrokkene verstrekte begroting tot een begroting waarin onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte kosten. Betrokkene heeft zijn werkzaamheden ten behoeve van A feitelijk in juli 2010 beëindigd.

2.3 Klaagster is  door B in de arm genomen om A te adviseren over factoring. In april 2010 heeft B klaagster gevraagd om als investeerder op te treden op basis van een pandrecht op de debiteuren van A. Klaagster heeft zich daartoe bereid verklaard en zich daarbij verlaten op door A aan haar ter beschikking gestelde informatie over de financiële gang van zaken vanaf de oprichting van A. Deze informatie bestond onder meer uit twee kolommenbalansen, waarvan de ene is gedateerd op 9 maart 2010 en de tweede op 19 maart 2010 (hierna: de kolommenbalansen). Klaagster, vertegenwoordigd door de heer ir. drs. X (hierna: X) is op 14 april 2010 een overeenkomst van geldlening aangegaan met A. Voorafgaand aan de ondertekening van deze overeenkomst heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen B, X en betrokkene (hierna: de bespreking op 14 april 2010). Ter uitvoering van de afspraken over de geldlening zijn op vier data in diezelfde maand diverse bedragen aan A betaald. In juni 2010 is nog € 95.000,00 overgemaakt. In verband met deze lening is ten behoeve van klaagster op 23 april 2010 een pandrecht gevestigd op vorderingen van A vermeld op een pandlijst d.d. 14 april 2010. Ook (onder meer) in juni en in augustus 2010 zijn met het oog op dit pandrecht pandlijsten vervaardigd en aan X verstrekt.

2.4 Op [datum] heeft betrokkene in opdracht van A, met het oog op de aanvraag van A bij de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie voor een vergunning voor beroepsgoederenvervoer voor 19 vrachtauto’s, op basis van de door hem samengestelde vermogensopstelling in de vorm van een balans per [datum], aan A een “Verklaring inzake minimaal aanwezig risicodragend vermogen” afgegeven (hierna:  de vermogensverklaring). In deze verklaring is als oordeel opgenomen: “Op grond van onze werkzaamheden is ons niets gebleken op basis waarvan wij zouden moeten concluderen dat per [datum] in A niet ten minste een risicodragend kapitaal van € 99.000,00 aanwezig is.”

2.5 Op 12 augustus 2010 is A gefailleerd.

2.6 Klaagster heeft in september 2010 C RA (hierna: C) opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de informatievoorziening rond A. Op 29 september 2011 heeft C omtrent zijn onderzoek een rapport van bevindingen uitgebracht (hierna: de bevindingen van C). Op basis van dit rapport heeft klaagster betrokkene op 22 november 2011 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Namens (de verzekeraar van) betrokkene is deze aansprakelijkheid in januari 2012 van de hand gewezen.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt betrokkene, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, dat hij zeer ondeskundig en zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. Klaagster legt hieraan meer specifiek de volgende verwijten ten grondslag:

  1. betrokkene heeft wetend dat klaagster was gevraagd om tijdelijk op te treden als externe financier van A, tijdens de bespreking op 14 april 2010, bedoeld onder 2.3, de inhoud van de vermogensverklaring met X besproken en hem medegedeeld dat A gedurende de eerste drie maanden van 2010 een eigen vermogen had opgebouwd van ongeveer € 100.000,00 en daarmee X misleid, terwijl dit eigen vermogen volgens de bevindingen van C niet aanwezig was;
  2. tijdens diezelfde bespreking op 14 april 2010 heeft betrokkene de resultaten zoals weergegeven in de kolommenbalansen bevestigd, terwijl deze resultaten volgens de bevindingen van C niet juist zijn;
  3. de door betrokkene gepresenteerde tussentijdse cijfers tot en met april 2010 en tot en met mei 2010, waarvan betrokkene wist dat deze gebruikt zouden worden voor het onderbouwen van een aanvraag om financiering bij ING, zijn gelet op de bevindingen van C onjuist;
  4. op de pandlijsten van juni en augustus 2010 zijn volgens de bevindingen van C vorderingen respectievelijk een vordering opgenomen welke al vóór de datum van de pandlijsten (gedeeltelijk) waren (respectievelijk was) voldaan.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu het plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de diverse stukken, waarop de klachtonderdelen zien, kennelijk zonder zijn toestemming aan klaagster ter beschikking zijn gesteld. Dat is volgens betrokkene onrechtmatig en daarom moet klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus betrokkene. De Accountantskamer kan betrokkene hierin niet volgen. Er is geen regel van accountantstuchtprocesrecht die inhoudt of waaruit volgt dat het klagen over de inhoud van stukken die zijn vervaardigd door betrokkene en die zonder diens toestemming zijn afgegeven, een beletsel vormt voor de ontvankelijkheid van de klacht.

4.5.1 Ten tijde van het afgeven van de vermogensverklaring had betrokkene, naar hij stelt in zijn verweerschrift, geen reden om aan te nemen dat (kort gezegd) de door A verstrekte informatie onjuist en onvolledig zou kunnen zijn. Hij heeft erkend dat A hem onder enige druk heeft gezet om tot deze verklaring te komen. Zonder de verklaring zouden de vrachtwagens niet meer mogen rijden en dat zou tot het faillissement van A hebben geleid. Betrokkene wist toen hij de verklaring afgaf niet dat klaagster een overeenkomst van geldlening was aangegaan. De verklaring kan dan ook geen rol hebben gespeeld bij het sluiten van deze overeenkomst. In de geaccepteerde offerte voor de door A aan hem verstrekte opdracht is vermeld dat A verantwoordelijk is voor de aan betrokkene ter beschikking gestelde en door hem samengestelde informatie, aldus betrokkene. Ter zitting is namens betrokkene erkend dat hij veel kritischer had moeten zijn, alvorens de verklaring af te geven en dat hij ook onvoldoende onderzoek heeft verricht, maar dat hij op het verkeerde been was gezet door X die een te rooskleurige toekomst schetste, dat hij vreesde voor banenverlies en dat hij onder tijdsdruk stond. Daaraan is toegevoegd dat tijdens de bespreking op 14 april 2010 vooral X aan het woord is geweest en dat betrokkene in het geheel niet over de nog af te geven vermogensverklaring heeft gesproken noch over de actuele financiële situatie van het bedrijf.

4.5.2 De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene de vele bevindingen van C met betrekking tot de aan de vermogensverklaring ten grondslag liggende balans(posten) in het geheel niet heeft weersproken. Daarvan uitgaande moet het ervoor worden gehouden dat de verklaring van betrokkene over de aanwezigheid van een risicodragend kapitaal in A per 19 april 2010 van ten minste € 99.000,00 niet correct is en dat zulks na voldoende (kritisch) eigen onderzoek ook zou zijn gebleken. De Accountantskamer  is gezien deze bevindingen dan ook van oordeel dat  betrokkene, zoals hij ook heeft erkend, is tekortgeschoten in de van hem bij het verrichten van werkzaamheden met het oog op het afgeven van een op assurance gerichte verklaring als de onderhavige te verlangen deskundigheid en zorgvuldigheid, in overeenstemming met de vereisten zoals omschreven in standaard NVCOS 2400: Opdrachten tot het beoordelen van financiële informatie. Gezien het vorenstaande moet het klachtonderdeel omschreven bij 3.1.a. in zoverre gegrond worden verklaard. Voor het overige is dit klachtonderdeel ongegrond nu niet aannemelijk is geworden dat de inhoud van de vermogensverklaring tijdens  de bespreking op 14 april 2010 door betrokkene met X is besproken en evenmin dat hij toen tegen X heeft verklaard dat A in de eerste drie maanden van 2010 een eigen vermogen van ongeveer € 100.000,00 had opgebouwd.

4.6. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift gesteld en ter zitting herhaald dat hij de kolommenbalansen niet heeft opgesteld. Klaagster heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor de (door betrokkene weersproken) stelling dat betrokkene tijdens de bespreking op 14 april 2010 de resultaten weergegeven in de kolommenbalansen heeft bevestigd. Daarmee is aan het klachtonderdeel omschreven onder 3.1.b. de feitelijke grondslag geheel komen te ontvallen en dat is reden om het ongegrond te achten.

4.7 Betrokkene heeft bij wijze van verweer tegen klachtonderdeel 3.1.c. aangevoerd dat hij bij het opstellen van de tussentijdse cijfers waarop dit klachtonderdeel ziet, is afgegaan op bescheiden die A hem had verstrekt waarvan pas achteraf is gebleken dat ze onvolledig waren. Betrokkene heeft daarvan in zijn verweerschrift diverse voorbeelden gegeven. Naar zijn zeggen heeft hij in de periode dat hij voor A  werkzaamheden heeft verricht (vergeefs) om opheldering gevraagd over onduidelijkheden. Hij heeft ook in dit verband erop gewezen dat A ingevolge de eerder vermelde offerte verantwoordelijk is voor de juistheid en de volledigheid van de door haar aan betrokkene ter beschikking gestelde informatie. Een deel van de cijfers die hij heeft verwerkt in het format en in de omgevormde begroting bedoeld onder 2.2, is ook uit de financiële administratie van A afkomstig. De Accountantskamer is van oordeel dat de geldende gedrags- en beroepsregels niet meebrengen dat betrokkene bij de uitvoering van de opdracht tot het inrichten en voeren van de financiële administratie van A had moeten onderzoeken of de gegevens die hem met het oog daarop door A werden verstrekt, alvorens deze gegevens in de administratie te verwerken, juist en volledig waren. Van de (mogelijke) onjuistheid van de tussentijdse cijfers waarop klaagster het oog heeft, kan betrokkene dan ook geen verwijt worden gemaakt. Of betrokkene wist dat die cijfers werden gebruikt ter onderbouwing van een aanvraag voor financiering bij de ING Bank, kan dan ook in het midden blijven. Gezien het vorenstaande moet klachtonderdeel 3.1.c. ongegrond worden geacht.

4.8 Betrokkene heeft aangevoerd dat de pandlijsten waarop klaagster in klachtonderdeel 3.1.d. doelt, niet door hem zijn vervaardigd en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de juistheid en volledigheid van de informatie die is verwerkt in de financiële administratie van A. Door klaagster is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de opsteller is van deze pandlijsten. Daarvan uitgaande en verder gelet op wat hiervoor is geoordeeld over de reikwijdte van de verplichtingen van betrokkene bij de uitvoering van de opdracht tot het inrichten en voeren van de financiële administratie van A moet ook klachtonderdeel 3.1.d. ongegrond worden geacht.

4.9 Bij de beslissing over het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer naast de omstandigheid dat niet gebleken is dat er enig nadeel is voortgevloeid uit de door betrokkene afgegeven vermogensverklaring in aanmerking genomen dat aan betrokkene nog niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.10 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.11 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht gegrond in de hiervoor vermelde zin;

2.      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.      legt ter zake de maatregel op van waarschuwing ;

4.      verstaat dat de AFM, de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, als bedoeld in artikel 1, sub j, Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en W.M. de Vries (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en drs E.J.F.A. de Haas RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagsters betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.