ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0329 Accountantskamer Zwolle 12/1214 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0329
Datum uitspraak: 30-11-2012
Datum publicatie: 30-11-2012
Zaaknummer(s): 12/1214 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie: PE, 47,75 punten tekort.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

v an 30 november 2012 in de zaak met nummer 12/1214 Wtra AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

-         het op 18 juli 2012 ingekomen klaagschrift van 15 juni 2012, met bijlagen;

-         het op 22 juni 2012 ingekomen verweerschrift van 21 juni 2012.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 31 augustus 2012, waar aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw mr. R.L. Herregodts, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer A. Werring, hoofd toezicht en kwaliteit bij de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants, tevens vertegenwoordiger van de voorzitter en plaatsvervangend secretaris van de Raad van Toezicht beroepsuitoefening accountants-administratieconsulenten (de Raad) en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben op de zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2 Op 11 november 2011 heeft een toetsing als bedoeld in artikel 3 van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (VPPT) plaatsgevonden van de accountantspraktijk van betrokkene. De toetsers hebben daarbij geconstateerd dat betrokkene over de periode 2007-2009 niet aan zijn verplichtingen betreffende permanente educatie heeft voldaan. Het toetsingsdossier is bij brief van 16 december 2011 aan betrokkene gezonden.

2.3 Bij brief van 29 december 2011 heeft betrokkene een reactie op het toetsingsdossier aan de Raad toegezonden. Op verzoek van de Raad hebben de toetsers per mailbericht van 2 februari 2012 gereageerd op de brief van betrokkene.

2.4 Bij brief van 29 februari 2012 heeft de Raad het eindoordeel over de toetsing aan betrokkene toegezonden. In dit eindoordeel staat dat het interne stelsel van de accountantspraktijk voldoet aan de gestelde eisen, maar dat de NOvAA aanleiding ziet zijn bevindingen ten aanzien van de permanente educatie in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter voor te leggen.

2.5 Bij brief van 2 maart 2012 heef betrokkene de gemachtigde van klager verzocht geen negatieve gevolgen aan de uitkomst van de toetsing te verbinden, omdat hij de PE-verplichting niet moedwillig had overtreden, maar dat het niet nakomen daarvan in privéomstandigheden was gelegen, dat de accountantspraktijk voor het overige op orde was en dat hij bezig was met een inhaalslag. Daarnaast heeft betrokkene laten weten dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot het vragen van dispensatie. De gemachtigde van klager heeft bij brief van 22 maart 2012 aan betrokkene laten weten dat de aangehaalde omstandigheden niet aan de PE-verplichting kunnen afdoen. Daarnaast heeft zij betrokkene verzocht een overzicht van de behaalde PE-punten toe te zenden.

2.6 Bij brief van 3 april 2012 heeft betrokkene een lijst van de behaalde PE-punten aan de gemachtigde van klager toegezonden. In deze brief heeft betrokkene ook de eerder genoemde privéomstandigheden toegelicht en nogmaals verzocht van een klacht af te zien.

3. De klacht

3.1 De klacht omvat twee onderdelen, te weten dat betrokkene:

-         niet heeft voldaan aan de verplichting in een periode van drie kalenderjaren, van 2007 tot 2009, minimaal 120 PE-punten te behalen en

-         niet heeft voldaan aan de verplichting in elk kalenderjaar minimaal 20 PE-punten te behalen.

zulks telkens in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Nadere voorschriften permanente educatie (AA’s) (hierna: NVPE).

3.2 Betrokkene heeft zich volgens klager aldus niet gehouden aan het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4. Beoordeling

4.1 Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten wat betreft de PE-verplichting over het de jaren 2007, 2008 en 2009 en wat betreft de PE-verplichtingen over de periode 2007 tot en met 2009 op 11 november 2011 is vastgesteld bij de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene. Dit dient daarom te worden getoetst aan onder meer de sinds 17 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot wat betrokkene in beide klachtonderdelen wordt verweten, te weten het niet voldoen aan PE-verplichtingen, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.1 Het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid is neergelegd in artikel A-l00.4, onder c., en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. De accountant-administratieconsulent handelt bij het verlenen van een professionele dienst zorgvuldig en in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van permanente educatie; op grond van deze bepaling zijn de NVPE uitgevaardigd. In artikel 3, eerste lid, NVPE is bepaald dat de accountant-administratieconsulent minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. PE‑punten kunnen worden behaald met gestructureerde vormen van educatie, waarvan in artikel 4 NVPE een opsomming wordt gegeven. Artikel 7, eerste lid NVPE verplicht de accountant-administratieconsulent tot het voeren van een registratie van de door hem behaalde PE-punten ter voldoening aan de verplichting van artikel 3 NVPE.

4.4.2 Uit het op 3 april 2012 door betrokkene aan de gemachtigde van klager gezonden puntenoverzicht blijkt dat de volgende aantallen kwalificeerbare PE-punten heeft behaald:

-         over het jaar 2007: 10,5 punten;

-         over het jaar 2008: 10 punten;

-         over het jaar 2009: 11,75 punten.

Betrokkene heeft aldus in de periode 2007-2009 in totaal geen 120, maar 32,25 PE-punten behaald. Bovendien heeft hij in 2007, 2008 en 2009 niet voldaan aan het vereiste dat elk jaar minimaal 20 punten moeten worden behaald.

4.4.3 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift en ter zitting betoogd dat er geen sprake was van moedwillige overtreding van regels inzake de PE-verplichting, maar dat hij door privéomstandigheden waarin hij kwam te verkeren niet aan zijn PE-verplichtingen heeft kunnen voldoen en dat hij vanaf begin 2010 met een forse inhaalslag bezig is. Voorts was hij niet bekend met de mogelijkheid dispensatie aan te vragen, anders had hij hier zeker gebruik van gemaakt, aldus betrokkene. De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat het, gelet op de door betrokkene geschetste privéproblematiek, niet onaannemelijk is dat betrokkene een ontheffing voor 40 punten zou hebben gekregen indien hij daarom had verzocht. Bij die stand van zaken moet niettemin worden geconcludeerd dat betrokkene over de driejaarscyclus 2007-2009 en over de jaren 2007, 2008 en 2009 niet geheel heeft voldaan aan het bepaalde in artikel A-130.7 juncto artikel 3, tweede lid NVPE, te weten het behalen van minimaal 120 PE-punten per drie aaneengesloten kalenderjaren, respectievelijk 20 PE-punten per kalenderjaar. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Gelet op het voorgaande staat vast dat betrokkene nalatig is geweest, zulks in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA. De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.5 Bij de beslissing tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene. Een van de essentiële vereisten voor een goede beroepsuitoefening is het voortdurend op peil houden van de deskundigheid. Ervan uitgaande dat betrokkene over de jaren 2007-2009 voor 40 PE-punten een ontheffing zou hebben kunnen krijgen, laat dat onverlet dat hij over de driejaarscyclus 2007-2009 nog 47,75 PE-punten tekort komt. Het vastgestelde verzuim duidt erop dat bij betrokkene onvoldoende besef aanwezig was van het belang dat het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft voor een adequate beroepsuitoefening van elke accountant en voor het publieke vertrouwen in een goede uitoefening van het accountantsberoep. Redenen om betrokkene dit verzuim niet aan te rekenen, zijn niet gebleken. Anderzijds is ter zitting in voldoende mate gebleken dat betrokkene inmiddels wel van voormeld besef doordrongen is geraakt en dat hij bezig is met een inhaalslag in permanente educatie.

4.6 Alles in aanmerking nemende is de Accountantskamer van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een geldboete. Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten – het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen – hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte bij betrokkene niet het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van zijn bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 50,- per niet behaald PE-punt.

Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.7 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·        legt ter zake aan betrokkene op een geldboete van € 2.387,50 (tweeduizend driehonderdzevenentachtig euro en 50 cent) , welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ’s-Gravenhage, onder vermelding van het zaaksnummer 12/1214 Wtra AK;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. H. de Hek (rechterlijke leden), J. Maan AA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klager en/of betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.