ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0315 Accountantskamer Zwolle 12/645 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0315
Datum uitspraak: 12-10-2012
Datum publicatie: 12-10-2012
Zaaknummer(s): 12/645 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Falende klachtonderdelen die allen gericht zijn tegen advisering over inrichting aangiften inkomstenbelasting aan klagende startende onderneemster ondanks nadien gegeven oordeel belastingdienst dat van activiteiten van  klaagster redelijkerwijs binnen redelijke termijn geen voordeel valt te verwachten.  Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene klaagster niet heeft gewezen op  de kans  dat zij door de belastingdienst niet als  ondernemer zou worden  beschouwd. 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 12 oktober 2012 in de zaak met nummer 12/645 Wtra AK van

            X,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.C.J. Wouters

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 5 april 2012 ingekomen klaagschrift van 26 maart 2012 met bijlagen;

-    de op 17 april 2012 ingekomen brief van 15 april 2012 van klaagster met bijlagen;

-          het op 30 mei 2012 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 27 juli 2012, waar zijn verschenen klaagster in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C.J. Wouters en A RA, hoofd kwaliteit en vaktechniek bij de accountants belastingadviseurs1.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent bij  B adviseurs en accountants te [plaats]. Tot maart 2012 was betrokkene als openbaar accountant-administratieconsulent werkzaam bij de accountants belastingadviseurs1 te [plaats] (hierna: accountants belastingadviseurs1).

2.2 Klaagster heeft met ingang van 1 januari 2008 een eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel geregistreerd. Begin 2008 heeft klaagster haar onderneming bij de belastingdienst aangemeld. Eén van de activiteiten van de onderneming was het fokken en houden van huisdieren en kleinvee. Nadat de door de echtgenoot van klaagster in maart 2009 ingediende belastingaangifte over 2008 door de belastingdienst retour werd gezonden heeft klaagster bijstand verzocht van accountants belastingadviseurs1.

2.3 Accountants belastingadviseurs1 heeft de aangifte inkomstenbelasting van klaagster over 2008, gedateerd 6 november 2009, ingediend. Betrokkene heeft de aangifte namens drs. C FB (hierna: C) van accountants belastingadviseurs1 ondertekend. In de aangifte zijn de activiteiten van klaagster gekwalificeerd als (startende) onderneming in fiscale zin. Blijkens de definitieve belastingaanslag over 2008 van 20 maart 2010 is de aangifte over 2008 niet gevolgd. Betrokkene heeft daartegen namens klaagster op 22 maart 2010 bezwaar gemaakt.

2.4 De aangifte inkomstenbelasting van klaagster over 2009, gedateerd 11 juni 2010, werd door accountants belastingadviseurs1 ingediend. Ook daarin werd een verlies uit onderneming opgevoerd. Betrokkene heeft de aangifte namens C ondertekend.

2.5 Op 5 juli 2010 heeft de belastingdienst bij klaagster een boekenonderzoek gedaan. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 2 augustus 2010. Daarin wordt geoordeeld dat gezien de ontwikkeling van de fokactiviteiten van klaagster daarvan redelijkerwijs binnen redelijke termijn geen voordeel valt te verwachten.

2.6 Op 6 augustus 2011 heeft de belastingdienst klaagster een navorderingsaanslag over 2009 opgelegd. Ook tegen deze aanslag heeft C namens klaagster bezwaar gemaakt. De belastingdienst heeft de bezwaren betreffende zowel 2008 als 2009 niet gehonoreerd. Eerder opgelegde voorlopige aanslagen hebben geresulteerd in belastingteruggaven.

2.7 Bij brief van 20 februari 2012 heeft de heer A RA namens accountants belastingadviseurs1, naar aanleiding van de door klaagster bij het kantoor ingediende klacht over de handelwijze van betrokkene, aan klaagster toegezegd de gefactureerde werkzaamheden te crediteren en betaalde bedragen terug te betalen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, naar de Accountantskamer afleidt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft klaagster vanaf het begin fout geadviseerd;
  2. klaagster heeft op advies van betrokkene extra uitgaven gedaan ten behoeve van haar administratie;
  3. hoewel de aangifte over 2008 niet werd geaccepteerd door de belastingdienst heeft betrokkene de aangifte over 2009 exact hetzelfde ingediend;
  4. betrokkene heeft klaagster niet gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat de aangiften niet zouden worden geaccepteerd;
  5. betrokkene was moeilijk bereikbaar, belde niet terug en liet klaagster zijn fouten herstellen;
  6. betrokkene heeft verzuimd om de zaak van klaagster op te lossen of bij zijn vertrek bij accountants belastingadviseurs1 over te dragen;
  7. de adviezen van betrokkene aan klaagster werden in twijfel getrokken door zijn eigen collega’s;
  8. door de nalatigheid van betrokkene wordt klaagster vanaf 2012 financieel benadeeld;
  9. de belastingdienst weigert naar aanleiding van een nader bezwaar door klaagster persoonlijk, de aanslagen 2008 en 2009 opnieuw te bezien;
  10. betrokkene heeft de kans gehad klaagster te waarschuwen het naar aanleiding van de voorlopige belastingaanslag over 2009 van de belastingdienst ontvangen geld opzij te zetten.

3.2 Volgens klaagster heeft betrokkene aldus - zo begrijpt de Accountantskamer - gehandeld in strijd met voor hem geldende gedrags- en beroepsregels en in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 De Accountantskamer zal de onderdelen a., c., d. en j. van de klacht gezamenlijk bespreken. Hiertoe dient het volgende.

4.4.1 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift op dit onderdeel onder meer het navolgende gesteld:

“(…)

Betrokkene heeft samen met klaagster vastgesteld dat er serieuze ambities waren om huisdieren en kleinvee te fokken en te houden, zij het dat gekozen werd voor een ingehouden opstart. Naar het oordeel van betrokkene betekende dat dat de activiteiten van klaagster kwalificeerden als een (startende) onderneming in fiscale zin (…).

(…).

Het advies om zowel in de aangifte 2008 als in de aangifte 2009 de in verband met de onderneming gemaakte kosten als lasten op te voeren, is verantwoord geweest. Dat de fiscus later oordeelde dat er geen sprake was van een onderneming in fiscale zin, maakt dat niet anders. Ten tijde van de beide aangiften was het verwerken van de onderneming in de aangiften wel verantwoord en daar gaat het om. Vóór de indiening van de aangifte 2008 heeft betrokkene bij klaagster in toereikende mate onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden die de kwalificatie van de onderneming als een onderneming in fiscale zin rechtvaardigen. Bij het verzorgen van de aangifte 2009 heeft betrokkene vastgesteld dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen, waarbij het feit dat op het bezwaar met betrekking tot 2008 nog niet beslist was, natuurlijk noopte om de opstelling niet te veranderen.

(…)”.

4.4.2 Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd verklaard met klaagster uitgebreid stil te hebben gestaan bij de betekenis van de kwalificatie ‘startend ondernemer’, en hier in ieder geval nog voorafgaand aan de aangifte 2009 uitvoerig overleg met haar over te hebben gehad. Hoewel de onderneming in 2009 nog geen inkomsten had gegenereerd is afgesproken de aangifte over 2009 nog in lijn met de aangifte over 2008 te doen, nu klaagster het bedrijf heel rustig wilde opstarten, maar wel duidelijk blijk gaf van haar ambities. Betrokkene zag dan ook wel degelijk mogelijkheden voor de onderneming. Klaagster heeft in dit verband ter zitting verklaard dat zij van plan was in 2009 een tweede ren te bouwen en een kater te kopen.

4.4.3 Naar het oordeel van de Accountantskamer is het gezien de onmiskenbare ambities van klaagster alleszins verdedigbaar dat de aangiften over zowel 2008 als 2009 op de door klaagster achteraf bekritiseerde wijze zijn gedaan. Ook gezien het door betrokkene geschetste, en door klaagster als zodanig niet betwiste, herhaalde overleg tussen klaagster en betrokkene over de aard van haar activiteiten valt niet in te zien dat betrokkene tekort zou zijn geschoten in zijn advisering aan klaagster. Alleen de omstandigheid dat de belastingdienst anders tegen deze activiteiten aankeek dan klaagster zelf en betrokkene, is onvoldoende om daarover anders te oordelen. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene klaagster niet heeft gewezen op de kans dat zij door de belastingdienst niet als ondernemer zou worden beschouwd. Klaagster had daarop ook bedacht kunnen zijn na het boekenonderzoek in juli 2010 waarvan de “gevolgen” (zo blijkt uit het rapport van 2 augustus 2010) met haar zijn besproken. Deze onderdelen van de klacht zijn daarom ongegrond.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer dat klaagster niet nader heeft toegelicht op welke wijze betrokkene door het aanbevelen van de aanschaf van een boekhoudprogramma, hetgeen heeft geleid tot de in de klacht genoemde extra uitgaven door klaagster, tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel e. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.1 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift op dit onderdeel onder meer het navolgende gesteld:

“(…)

Nadat de belastingdienst de aangifte met betrekking tot 2009 niet gevolgd had heeft drs. C de bezwaarschriften daartegen ingediend. In die tijd had betrokkene wel telefonisch contact met klaagster. Hij heeft de informatie uit die telefoongesprekken telkens aan de heer D overgebracht. Dat was een ondergeschikte van drs. C. Dat bleek op enig moment niet helemaal goed te lopen. Betrokkene heeft dat echter met klaagster uitgepraat en daarvoor zelfs zijn excuses aangeboden. Daarmee was ook voor klaagster dat incident gesloten.

Betrokkene heeft klaagster, nadat het bezwaar tegen 2009 was afgewezen, aangeraden om zelf nog een gesprek met de belastingdienst aan te gaan. Zij was namelijk zo overtuigd van de juistheid van haar standpunt dat zij een onderneming dreef, die ook in fiscale zin als onderneming moest worden gekwalificeerd, dat betrokkene meende dat zij dat standpunt het beste zelf aan de belastinginspecteur duidelijk kon maken. (…)”.

4.6.2 Klaagster heeft het verweer van betrokkene niet betwist. Uit het verweer leidt de Accountantskamer af dat betrokkene heeft verzuimd te verifiëren of D met de belastingdienst had gebeld. Dit verzuim is echter zodanig gering dat het geen tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten oplevert. De Accountantskamer stelt vast dat klaagster er bij dit klachtonderdeel vanuit gaat dat betrokkene een fout heeft gemaakt bij zijn advisering aan klaagster. Nu hiervoor is geoordeeld dat daarvan geen sprake was kan ook niet gezegd worden dat betrokkene klaagster “zijn fouten” liet herstellen. De Accountantskamer vermag niet in te zien wat er schort(te) aan het advies om nogmaals met de belastingdienst te gaan praten. Dit klachtonderdeel is gezien het vorenstaande ongegrond.

4.7 Met betrekking tot klachtonderdeel f. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.7.1 Klaagster miskent dat blijkens de gedingstukken betrokkene, althans een medewerker van accountants belastingadviseurs1, bezwaar heeft gemaakt tegen de door de belastingdienst opgelegde aanslagen. Nadat deze bezwaren ongegrond waren verklaard heeft betrokkene klaagster geadviseerd zelf nog in contact te treden met de belastingdienst. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat, naar aanleiding van de nadien door klaagster bij  accountants belastingadviseurs1 tegen betrokkene ingediende klacht, aan klaagster de gefactureerde werkzaamheden zijn gecrediteerd. Het is dan ook alleszins begrijpelijk dat door accountants belastingadviseurs1 ‘de zaak’ als afgedaan werd beschouwd, zodat overdracht door betrokkene niet in de rede lag.

4.7.2 Nu klaagster niet nader heeft toegelicht wat zij met dit klachtonderdeel specifiek op het oog heeft naast het verwijt dat betrokkene haar onjuist heeft geadviseerd, is de Accountantskamer van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.8 Met betrekking tot klachtonderdeel g. overweegt de Accountantskamer dat hetgeen klaagster stelt op geen enkele wijze uit de gedingstukken is gebleken, dan wel anderszins door klaagster aannemelijk is gemaakt, zodat dit klachtonderdeel reeds hierom ongegrond is.

4.9 Met betrekking tot klachtonderdeel h. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.9.1 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel het volgende aangevoerd:

“Door al het gedoe is de belastingdienst in ons verleden gedoken en kwam erachter dat wij in 2002 een stuk grond hadden gekocht. Wij hebben de hypotheek hiervan steeds opgeteld bij de hypotheek van het huis omdat wij ervan overtuigd zijn dat het een verbetering en dus een waardevermeerdering van het huis is. De heer Y heeft dit wel gezien maar zei erover dat als dit al 10 jaar gedoogd wordt hij er niets aan wilde veranderen. Nu moeten wij 40.000 euro naar box 3 overhevelen met als gevolg dat wij minder terugkrijgen en dus onze maandelijkse teruggave moeten verlagen.”

4.9.2 Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft klaagster hiermee niet nader toegelicht op welke wijze betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster heeft na de aankoop van de grond zelf de keuze gemaakt de hypotheek hierop op de beschreven wijze in de aangiften inkomstenbelasting op te nemen. Dat deze hypotheek thans in een andere box geplaatst moet worden, is het gevolg van een correctie door de belastingdienst en is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet terug te voeren op enig handelen of nalaten van betrokkene. Ook gezien de oordelen van de Accountantskamer over andere verwijten die klaagster betrokkene maakt, kan niet worden gezegd dat de correctie een uitvloeisel is van het advies van betrokkene over de inrichting van de aangiften over 2008 en 2009. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

4.10 Met betrekking tot klachtonderdeel i. overweegt de Accountantskamer dat klaagster niet heeft toegelicht op welke wijze betrokkene voor de reactie van de belastingdienst op de door klaagster persoonlijk naar voren gebrachte bezwaren omtrent de kwalificatie van haar onderneming, enig tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt. Dit onderdeel van de klacht is daarom ook ongegrond.

4.11 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.  

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkene,dan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.