ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0312 Accountantskamer Zwolle 12/426 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0312
Datum uitspraak: 17-09-2012
Datum publicatie: 17-09-2012
Zaaknummer(s): 12/426 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Bewust meewerken door accountant aan het doen van een onjuiste aangifte IB is in strijd met de beginselen van integriteit, professioneel gedrag en deskundigheid en zorgvuldigheid. Doorhaling.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 17 september 2012 in de zaak met nummer 12/426 Wtra AK van

            X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. A.E. Krispijn.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 6 maart 2012 ingekomen klaagschrift van 2 maart 2012, met bijlagen;

-          het op 24 april 2012 ingekomen verweerschrift van 19 april 2012, met bijlagen;

-          de op 26 juni 2012 ingekomen - kennelijk abusievelijk op 21 maart 2012 gedateerde ‑ brief van klager, met als bijlagen een aantal aanvullende producties.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 juli 2012 waar klager en betrokkene beiden in persoon zijn verschenen en betrokkene werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.E. Krispijn, advocaat te Amsterdam.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten toegelicht onderscheidenlijk doen toelichten (beide aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord onderscheidenlijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager dreef onder de naam “X Bewindvoering” te [plaats] een eenmansonderneming voor begeleiding van personen bij het financieel orde op zaken stellen alvorens te worden opgenomen in de schuldsanering.

2.2 Betrokkene heeft een accountantspraktijk onder de naam “Accountantskantoor Y B.V.” te [plaats]. Hij heeft vanaf januari 2007 tot eind juli 2009 werkzaamheden voor de onderneming van klager verricht. In het begin van deze periode stond betrokkene geregistreerd als openbaar accountant, maar in de loop van het jaar 2008 heeft hij zich als accountant in business laten registreren.

2.3 De werkzaamheden van betrokkene bestonden aanvankelijk uit het bijstaan van klager bij het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van diens relaties, bestaande uit fiscale werkzaamheden, het opstellen van boedelbeschrijvingen en het samenstellen van de rekening en verantwoording ten behoeve van de rechtbank. Door middel van een overeenkomst van 1 februari 2008 tussen klager en “B.V.1” (een vennootschap van de zoon van betrokkene) is betrokkene van 1 februari 2008 tot 1 augustus 2008 (tevens) aangesteld als “uitvoerder van opdrachten op het vlak van interim-management”, met als werkzaamheden het fungeren als kantoormanager en adviseur bij klager, hetgeen erop neerkwam dat, terwijl klager de “frontoffice” van zijn onderneming voor zijn rekening zou nemen,  betrokkene de “backoffice” daarvan zou beheren. In 2008 heeft betrokkene voor de onderneming van klager een personeels-salarisadministratie opgezet die de aangiften loonheffing genereerde. Voorts heeft betrokkene in april 2009 de aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 voor klager verzorgd. De werkzaamheden van betrokkene voor klager werden aanvankelijk door Accountantskantoor Y B.V. en later door B.V.1 gefactureerd.

2.4 Betrokkene was in verband met zijn voornoemde werkzaamheden verscheidene uren per week aanwezig op het kantoor van betrokkene. Eind juli 2009 heeft betrokkene “het mes in het varken laten steken” (de Accountantskamer begrijpt: zijn werkzaamheden voor klager plotseling gestaakt om deze niet meer op te vatten) en op 3 augustus 2009 verzond B.V.1 de laatste factuur aan klager (voor de werkzaamheden van betrokkene in de maanden juni en juli 2009).

2.5 Per brief van 4 september 2009 heeft klager betrokkene verzocht afspraken na te komen en hem van bepaalde stukken te voorzien. Betrokkene heeft hierop gereageerd per brief van 8 september 2009, inhoudende onder meer:

“Op de inhoud van je brief dd 4 september j.l. wil ik nu niet ingaan, behoudens de opmerking, dat de meeste afspraken m.b.t. de werkzaamheden alsnog nagekomen kunnen worden, doch dat daaraan wel een prijskaartje hangt.

Echter ik ben het vertrouwen in jouw kantoor kwijtgeraakt doordat er steeds maar weer herinnerd moest worden aan het feit, dat de 15e van de afgelopen maanden was verstreken zonder dat er een betaling had plaatsgevonden op de nota’s. Tevens bleek naderhand dat de antwoorden, waarom er geen betaling had plaatsgevonden, niet juist konden zijn. Het feit, dat er niet uit eigen beweging werd betaald, deed mij besluiten (voorlopig?) de werkzaamheden te beëindigen.

Om ons beider wens alles zonder tussenkomst van derden af te wikkelen een kans te geven, verzoek ik je dan ook om de termijn van 15 augustus jl. ad € 1.500,- per omgaande te voldoen. Daarna zal ik 15 september as afwachten en tot die datum geen verdere incassomaatregelen (laten) treffen.

Dit lijkt mij voor jou een laatste mogelijkheid om in de toekomst weer samen te werken en veel narigheid te voorkomen.

Met vriendelijke groet,

(handtekening)

Y AA”

2.6 Hierop heeft klager een advocaat ingeschakeld en deze op 13 september 2009 een brief naar betrokkene laten schrijven, waarin werd verzocht om opheldering te geven over de verrekening met facturen van teruggaven van de Belastingdienst aan klager, die op de rekening van betrokkene waren overgemaakt, alsmede om het alsnog opleveren van de stukken, om welke klager in diens brief van 4 september 2009 ook al had verzocht.

2.7 Eind 2009 is klager door de rechtbank, wegens het in gebreke blijven daarbij, van zijn taken ontheven en op 1 mei 2010 heeft klager zijn bedrijfsactiviteiten gestaakt.

2.8 De Belastingdienst [provincie/kantoor [plaats] heeft op 13 oktober 2010 een boekenonderzoek bij klager aangekondigd inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2006 tot en met 2009. Klager is in het kader van dit onderzoek op 27 oktober 2010 voor de eerste maal bezocht en het rapport van dit onderzoek is uitgebracht op 6 december 2011. Uitkomst van het onderzoek was onder meer dat klager over de jaren 2006 tot en met 2009 forse naheffingen (met heffingsrente) en een vergrijpboete werden opgelegd.

3. De klacht

3.1 Aan de door klager ingediende klacht ligt/liggen, zoals de Accountantskamer uit het klaagschrift heeft begrepen, ten grondslag:

  1. het verwijt dat betrokkene niet tijdig is begonnen met aan een bepaalde termijn gebonden werkzaamheden, zoals boedelbeschrijvingen en rekeningen en verantwoordingen ten behoeve van de rechtbank,

alsmede de verwijten, gebaseerd op het rapport d.d. 6 december 2011 van de Belastingdienst over het bij klager gehouden boekenonderzoek inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2006 tot en met 2009, te weten dat betrokkene:

  1. geen betrouwbare jaarrekeningen heeft opgemaakt;
  2. aangiften inkomstenbelasting niet tijdig en niet juist heeft gedaan en geen goede ondersteuning heeft verleend bij de aangiften omzetbelasting;
  3. de opbrengsten en bedrijfsresultaten onvoldoende uit de boekhouding heeft doen blijken;

en ten slotte het verwijt dat betrokkene:

  1. zijn facturen bovenmatig heeft laten oplopen en deze buiten de kantoorboek-houding van klager heeft gehouden.

3.2 Volgens klager heeft betrokkene aldus - zo begrijpt de Accountantskamer - gehandeld in strijd met de gedrags- en beroepsregels en in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1. Betrokkene heeft zich weliswaar in de loop van het jaar 2008 als accountant in business laten registreren, maar naar eigen zeggen geeft hij nog steeds samenstellingsverklaringen af en daarom moet hij als openbaar accountant worden aangemerkt.

4.3.1 De Accountantskamer stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.2 De Accountantskamer moet contstateren dat de klacht op diverse punten onduidelijk is en tot aan de zitting niet met feiten onderbouwd. Over enkele onderdelen heeft klager ter zitting enige duidelijkheid verschaft, maar dat is - gelet op de belangen van een behoorlijke procesorde, waaronder het verdedigingsbelang van betrokkene - te laat, zodat die klachtonderdelen niet (meer) voor behandeling in aanmerking komen. Het namens betrokkene gedane verzoek tot aanhouding van de zaak om hiertegen nader verweer te kunnen voeren, kan daarom onbesproken blijven.

4.4.1 Namens betrokkene is ter zitting voorts een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht voor zover deze betrekking heeft op handelen of nalaten van betrokkene dat zich meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan.

4.4.2 De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, Wtra kan bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51, eerste lid Wet AA een klacht worden ingediend binnen drie jaar na de constatering van het handelen of nalaten van de accountant-administratieconsulent en neemt de Accountantskamer de klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Indien één van beide termijnen is overschreden, dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.4.3 Betrokkene heeft vanaf januari 2007 tot eind juli 2009 voor de onderneming van betrokkene gewerkt. Het klaagschrift daarover is op 6 maart 2012 ingekomen. Dat betekent dat de delen van de klacht die betrekking hebben op vóór 6 maart 2009 door klager geconstateerde werkzaamheden van betrokkene, of juist het achterwege laten daarvan, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Hiertoe behoort in elk geval klachtonderdeel a., omdat het daar bedoelde nalaten van betrokkene reeds in 2007 en 2008 door klager kon worden geconstateerd, maar ook de andere klachtonderdelen zijn niet-ontvankelijk voor zover zij betrekking hebben op handelen en of nalaten van betrokkene dat door klager meer dan drie jaren voor het indienen van het onderhavige klaagschrift is geconstateerd.

4.5.1 Met betrekking tot - onder meer - de klachtonderdelen b. (dat betrokkene geen betrouwbare jaarrekeningen voor klager heeft opgemaakt), d. (dat betrokkene de opbrengsten en bedrijfsresultaten onvoldoende uit de boekhouding heeft doen blijken) en e. (voor zover inhoudende dat betrokkene zijn eigen facturen buiten de kantoorboekhouding van klager heeft gehouden), heeft betrokkene aangevoerd en doen aanvoeren:

-          dat de werkzaamheden die hij voor X Bewindvoering verrichtte veel beperkter waren dan klager doet voorkomen,

-          dat hij, anders dan klager in het klaagschrift doet voorkomen, niet de accountant van X Bewindvoering was en

-          dat hij daar evenmin de boekhouding deed en geen algemeen administratieve taken had.

Volgens betrokkene deed klager de financiële administratie van X Bewindvoering zelf ook al voordat betrokkene in opdracht van X Bewindvoering ging werken, hetgeen ook moge blijken uit de aanschaf van het boekhoudprogramma ‘Reeleezee’ dat bedoeld is voor de ondernemer die zijn eigen administratie bijhoudt, alsmede uit de omstandigheid dat klager ook zelf de aangiftes omzetbelasting deed.

4.5.2 Hiertegenover heeft klager gesteld dat hij dacht dat betrokkene genoemd boekhoudprogramma zou gaan gebruiken. Wat hiervan ook zij, de Accountantskamer is van oordeel dat klager hiermee en ook overigens de weerspreking van de onderhavige klachtonderdelen door of namens betrokkene niet, althans onvoldoende heeft betwist. Mede gelet op het hiervoor onder 4.3.1 vooropgestelde moeten de klachtonderdelen b., d. en e. (dit laatste voor zover inhoudende dat betrokkene zijn eigen facturen buiten de kantoorboekhouding van klager heeft gehouden) ongegrond worden verklaard.

4.6 Aangaande klachtonderdeel e. (voor zover inhoudende dat betrokkene zijn facturen bovenmatig heeft laten oplopen) stelt de Accountantskamer voorop dat zij in beginsel niet oordeelt over declaratiegeschillen, tenzij het gaat om zodanig buitensporige declaraties van de accountant dat sprake zou zijn van het in diskrediet brengen van het accountantsberoep (en aldus van een schending van het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. van de VGC). Dit laatste is gesteld noch gebleken en  evenmin anderszins aannemelijk geworden, zodat klachtonderdeel e. voor het overige ook ongegrond moet worden verklaard. 

4.7 In verband met klachtonderdeel c. (dat betrokkene aangiften inkomstenbelasting niet tijdig en juist heeft gedaan en geen goede ondersteuning heeft verleend bij de aangiften omzetbelasting) heeft klager ter zitting verklaard dat hij de aangiften omzetbelasting in 2007 en 2008 zelf onjuist heeft gedaan en dat hij in de onderhavige klacht betrokkene dienaangaande niets verwijt. De Accountantskamer beschouwt klachtonderdeel c., voor zover inhoudende dat betrokkene geen goede ondersteuning heeft verleend bij de aangiften omzetbelasting, dan ook als ingetrokken en laat verdere bespreking daarvan achterwege.

4.8.1 Met betrekking tot klachtonderdeel c., voor zover inhoudende dat betrokkene aangiften inkomstenbelasting niet tijdig en niet juist heeft gedaan is, mede gelet op de hiervoor bij 4.5.1 vermelde weerspreking van de klacht, door klager niets, althans onvoldoende, gesteld om aannemelijk te maken dat het aan betrokkene te wijten was dat klagers aangiften inkomstenbelasting niet tijdig werden gedaan. In zoverre is dit klachtonderdeel daarom ongegrond te achten.

4.8.2 Betrokkene heeft evenwel ook verklaard dat hij ‑ om klager voor boetes wegens termijnoverschrijding te behoeden ‑ in april 2009 klager heeft geholpen door het verzorgen diens aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2006 en 2007 en dat hij, omdat daarbij niet over alle benodigde stukken kon beschikken, bewust onvolledig aangifte heeft gedaan. Bij die stand van zaken moet worden geconcludeerd dat betrokkene de hier bedoelde aangiften inkomstenbelasting niet juist heeft gedaan. Betrokkene heeft weliswaar verklaard dat hij dit met instemming van klager heeft gedaan, maar een accountant kan zich in een geval als dit niet verschuilen achter zijn cliënt, die mogelijk niet ten volle de consequenties van dergelijk handelen overziet. Betrokkene heeft aldus zijn zorgplicht jegens klager veronachtzaamd, hetgeen een schending oplevert van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. Ook heeft betrokkene met het opzettelijk doen van deze onjuiste aangiften inkomstenbelasting zich in ernstige mate niet gehouden aan de (ook) voor hem relevante wet- en regelgeving, zodat dit handelen tevens een schending oplevert van de fundamentele beginselen ‘integriteit’ en ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en e. van de VGC. Klachtonderdeel c. moet daarom in zoverre gegrond worden verklaard.

4.9 De klacht moet op grond van het voorgaande wat betreft klachtonderdeel c. deels gegrond worden verklaard en is wat alle overige onderdelen betreft niet-ontvankelijk dan wel ongegrond.

4.10 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en grote ernst van de hiervoor omschreven schending van de fundamentele beginselen ‘integriteit’, ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a., c. en e. van de VGC, alsmede de omstandigheid dat betrokkene ter zitting onvoldoende blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Een accountant mag nimmer betrokken zijn bij het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Deze schending is naar het oordeel van de Accountantskamer zodanig ernstig dat, alles in aanmerking nemende, het passend en geboden is de doorhaling van betrokkenes inschrijving in het register te gelasten en daarbij de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, op twee maanden te bepalen.

4.11 Op grond van de uitingen van betrokkene ter zitting, waaronder die dat hij zijn permanente educatie niet voldoende bijhoudt en zelfs de VGC-cursus niet heeft gevolgd, maakt de Accountantskamer zich ernstig zorgen over de mate van deskundigheid en vakbekwaamheid waarover betrokkene beschikt. Zij gaat er dan ook van uit dat de beroepsorganisatie, alvorens betrokkene opnieuw in te schrijven, zich ervan vergewist dat deze zijn vakkennis op een aanvaardbaar niveau heeft gebracht.

4.12 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dient/dienen de AFM, de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.13 Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht niet-ontvankelijk in onderdeel a. en in de overige onderdelen voor zover deze betrekking hebben op handelen of nalaten van betrokkene dat door klager meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht is geconstateerd ;

·         verklaart de klacht wat betreft het onderdeel c. gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

·         verklaart de klacht voor al het overige ongegrond;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, welke doorhaling ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·         bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 2 (twee) maanden;

·         verstaat dat de AFM, de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én het uitvaardigen van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgt/zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.A. Maan (rechterlijk lid) en A.M.H. Homminga AA (accountantslid), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of betrokkene en de voorzitter van de NOvAA en/of het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.