ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0310 Accountantskamer Zwolle 12/37 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0310
Datum uitspraak: 17-09-2012
Datum publicatie: 17-09-2012
Zaaknummer(s): 12/37 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Ondeskundige en in hoge mate onzorgvuldige taakuitoefening bij verzorgen samenstelling jaarrekeningen en aangiften IB/VPB. Rekening houdend met eerdere doorhaling van 2 jaar, thans doorhaling van 8 jaar, nu feiten uit een zelfde periode stammen

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 17 september 2012 in de zaak met nummer 12/37 Wtra AK van

            X ,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

voorheen registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 6 januari 2012 ingekomen klaagschrift van 16 december 2011, met bijlagen, en

-          de op 27 januari 2012 ingekomen brief van 25 januari 2012 met enige aanvullende informatie van klaagster.

Door of namens betrokkene is geen verweerschrift ingediend.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 juli 2012 waar klaagster en betrokkene beiden, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet zijn verschenen.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster is directeur/grootaandeelhouder (DGA) van Holding B.V.1 te [plaats], die op haar beurt 100% van de aandelen van Kinderdagverblijf1 te [plaats] houdt.

2.2 Betrokkene heeft als openbaar accountant in 2011 voor klaagster de jaarrekeningen 2009 en 2010 van beide genoemde vennootschappen samengesteld en de aangiften vennootschapsbelasting over die jaren verzorgd. Ook heeft hij in 2011 klaagsters persoonlijke aangiften inkomstenbelasting over 2009 en 2010 verzorgd.

2.3 Per brief van 13 oktober 2011 heeft de Belastingdienst [streek]/kantoor [plaats] klaagster enige vragen gesteld over de aangifte vennootschapsbelasting 2009 van Holding B.V.1 gesteld.  Klaagster heeft naar aanleiding hiervan een fiscaal adviseur haar belastingaangiften en die van haar vennootschappen over 2009 en 2010 laten doornemen. Deze heeft betrokkene per e-mail vragen gesteld, waarop door betrokkene per e-mail van 25 november 2011 is gereageerd. Naar aanleiding van de bevindingen van deze financieel adviseur is klaagster overgegaan tot indiening van de onderhavige klacht.

3. De klacht

3.1 Aan de door klaagster ingediende klacht liggen blijkens het klaagschrift en de daarbij gevoegde producties de volgende verwijten ten grondslag:

A. Ten aanzien van de jaarrekening Holding B.V.1 2009

             I.      Betrokkene schrijft de goodwill in 5 jaar af, terwijl al sinds 2007 (en feitelijk voordien ook al) de termijn 10 jaar is.

          II.      De rekening-courant is onverklaarbaar met € 38.970 gestegen. Onduidelijk is of er zekerheden zijn gesteld en of er een rekening-courantovereenkomst is.

       III.      Er is door betrokkene € 25.000 gedoteerd aan de voorziening groot onderhoud. Hierover heeft klaagster nooit afspraken gemaakt met betrokkene. Dit heeft hij op eigen houtje in de jaarrekening opgenomen en dus ook in de VPB-aangifte.

       IV.      Klaagster blijkt een pensioenvoorziening van exact € 22.000 te hebben. Zij heeft nooit een pensioenbrief gezien en klaagsters financieel adviseur heeft ook geconstateerd dat elke actuariële berekening van deze voorziening ontbreekt. Kennelijk heeft betrokkene lukraak een bedrag opgenomen in de jaarrekening. Dit is des te vreemder omdat de aangifte 2006 op dat punt gecorrigeerd is door de Belastingdienst. Betrokkene heeft ook naar aanleiding daarvan niet de moeite genomen zich aan de regels te houden.

          V.      De post schuld vennootschapsbelasting staat al twee achtereenvolgende jaren op € 25.924, terwijl volgens de jaarrekening in 2009 een verlies van € 36.060 is geleden. De terug te verwachten VPB is hierop blijkbaar niet gecorrigeerd.

       VI.      Betrokkene heeft in de Holding B.V.1 huurbaten opgenomen vanuit Kinderdagverblijf1, terwijl er nooit huur is betaald; de Holding BV1 heeft niet eens een bankrekening. Bovendien is het pand waarin het kinderdagverblijf is gevestigd privé-eigendom van klaagster.

B. Ten aanzien van de jaarrekening Holding B.V.1 2010 :

             I.      De rekening-courant is verder met € 50.805 gestegen. Hiervoor bij A. is onder II. al toegelicht waarom ook dit niet in orde is.

          II.      De pensioendotatie is exact € 9.000, hetgeen fiscaal ook onaanvaardbaar zal blijken. Hiervoor bij A. is onder IV. al toegelicht waarom ook dit niet in orde is.

       III.      De voorziening groot onderhoud stijgt verder met nog eens € 25.000. Klaagster heeft geen plannen voor groot onderhoud, noch zijn de B.V.'s in staat om hier geld aan uit te geven en klaagster heeft betrokkene nooit gevraagd deze voorziening op te bouwen.

       IV.      De vennootschapsbelastingschuld loopt ineens op naar € 31.091 terwijl onduidelijk is waarop dit is gebaseerd.

C. Ten aanzien van de jaarrekening Kinderdagverblijf1 2009 :

De Holding BV1 heeft geen eigen bankrekening. Betrokkene heeft echter een managementfee in Kinderdagverblijf1 als kostenpost van € 75.000 opgevoerd. In de Holding is evenwel slechts € 60.000 verantwoord als omzet. Ook hier liggen de naheffingen in het verschiet, zowel VPB als BTW.

D. Ten aanzien van de jaarrekening Kinderdagverblijf1 2010 :

Betrokkene heeft zonder overleg met klaagster de managementfee verhoogd naar € 90.000.

E. Ten aanzien van de aangiften IB van X over 2009 en 2010 :

             I.      Betrokkene heeft exact € 6.000 opgegeven als premie lijfrente 2010, waarvan         € 5.515 aftrekbaar volgens de jaarruimte. In de berekening van de jaarruimte is de vraag of elders pensioen wordt opgebouwd met ‘nee’ beantwoord, terwijl betrokkene zelf een pensioenvoorziening heeft opgevoerd in klaagsters Holding B.V.1, zodat ten onrechte twee maal fiscale aftrek wordt genoten.

          II.      In box 2 heeft betrokkene aangegeven dat klaagster geen aanmerkelijk belang heeft, terwijl dit al sinds 2005 wel het geval is.

       III.      Het bedrag van de giften (600) is niet betaald. Box 3 bezit effecten (19.500 / 22.500) komen klaagster onbekend voor.

       IV.      In de aangifte 2009 staat geen effectenbezit in box 3 en in de IB 2010 wel op 1-1-2010.

          V.      Het pand waarin het kinderdagverblijf gevestigd is, is klaagsters eigendom. Hierop had de terbeschikkingstelling in box 1 toegepast moeten worden.

3.2 Betrokkene heeft zodoende uit eigen beweging aftrekposten, managementfees en huur opgevoerd en voorzieningen gevormd, waarvan hij wist dat ze fiscaal niet aanvaardbaar zijn en hij heeft de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor de financiële verslaggeving volstrekt genegeerd.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 van de Wet op de Registeraccountants (Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 De Accountantskamer stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Op de per e-mail van 22 november 2011 door de financieel adviseur van klaagster aan betrokkene gestelde vragen is door betrokkene per e-mail van 25 november 2011 geantwoord met het bij de gestelde vragen plaatsen van zijn commentaar. De vragen (na de opsommingstekens) en het door betrokkene daarbij geplaatste commentaar (met inspringen en cursief weergegeven) luiden:

                     Holding BV1 2009:

- U schrijft de goodwill in 5 jaar af, terwijl sinds 2007 (en feitelijk daarvoor ook al) de termijn 10 jaar is. Kunt u verklaren waarom u gekozen heeft voor snellere afschrijving?

Ik heb ten tijde van de inbreng met X besproken de goodwill in vijf jaren af te schrijven. Dit is echter niet van belang voor de fiscale positie en ook commercieel niet belastend, aangezien de post goodwill zowel fiscaal als "bancair" wordt geëlimineerd.

- De rekening-courant stijgt met € 38.970. Hoe verklaart u dit? Zijn er zekerheden gesteld, is er een overeenkomst RC?

De RC met de DGA is al eerder onderwerp van discussie geweest bij de belastingdienst. Door mij zijn RC overeenkomsten opgesteld, die door de fiscus zijn beoordeeld, waarbij geen rente en aflossing is opgenomen. Zie opmerking hieronder over spaarrekening X.

- Er wordt € 25.000 gedoteerd aan de voorziening groot onderhoud. Gaat dit onderhoud ook daadwerkelijk plaatsvinden in de nabije toekomst?

Dit betreft de noodzakelijke aanpassingen aan de buitenruimte, brandwerende maatregelen en aanpassing KDV / privéwoning ivm met mogelijke verkoop KDV.

- Ik zie dat de pensioenvoorziening met € 6.000 is verhoogd. Hoe komt u aan dit bedrag? Gezien de ronde bedragen, gaat dat ook op voor voorgaande jaren. Is er een pensioenbrief?

De pensioenvoorziening is eerder onderwerp van gesprek geweest met de belastingdienst. Deze was in eerste instantie verworpen. De belastingdienst heeft toen zelf een berekening gemaakt welke wij diende te volgen.

De pensioenbrief is door mij opgesteld en toegezonden aan de belastingdienst, die deze heeft beoordeeld.

- De post schuld vennootschapsbelasting staat al twee jaar op rij op € 25.924, terwijl volgens uw jaarrekening in 2009 een verlies geleden is van € 36.060. Waarom is dan de VPB schuld niet verlaagd?

Omissie mijnerzijds.

- Waarom ontvangt de Holding BV1 huur van KDV1 Is het pand wel eigendom van de Holding BV1?

Bij de inbreng van de eenmanszaak is door de belastingdienst bedongen dat het bedrijfsgedeelte van de [adres] verplicht ondernemingsvermogen is. Ik heb dit aan de holding gelinkt. Daarom betaalt het KDV huur aan de Holding, als vergoeding voor het gebruik.

- Heeft de BV geen bankrekening? Zowel actief als passief kom ik die niet tegen.

Voor zover mij bekend heeft de holding geen bankrekening.

Bij de inbreng van de eenmanszaak in de BV's is de spaarrekening van X (die al privé was) niet meegegaan. De rekening courant met de DGA betreft dan ook ondermeer de mutaties naar de spaarrekening

Holding BV1 2010:

- Rekening courant stijgt verder met € 50.805. Kunt u dit verklaren?

Zie boven.

- Dit jaar is € 9.000 toegevoegd aan pensioen DGA. Hoe heeft u dit berekend?

Zie boven.

- Voorziening groot onderhoud stijgt verder met nog eens € 25.000. Ik constateer dat de BV de middelen niet heeft die benodigd zijn voor dit onderhoud. Hoe verklaart u dat de BV binnen afzienbare tijd volgens u wel het groot onderhoud kan plegen waarvoor u de voorziening hebt opgebouwd?

Zie boven.

- Vennootschapsbelastingschuld loopt ineens op naar € 31.091. Waarom is hier het verlies uit 2009 niet in verwerkt?

Omissie A (Een accountantskantoor waarmee betrokkene destijds samenwerkte, weet de Accountantskamer ambtshalve)

X IB 2009 en 2010:

- U geeft exact € 6.000 op als premie lijfrente 2010, waarvan € 5.515 aftrekbaar volgens de jaarruimte. X bouwt volgens u ook pensioen op in haar Holding BV1. Waarom beantwoordt u de vraag of zij pensioen opbouwt bij haar werkgever met 'nee'?

Omissie mijnerzijds.

- Bent u in bezit van de polis en betalingsbewijzen van deze premie?

Dit betreft de opbouw van het pensioen in de holding.

- Waarom geeft u in box 2 aan dat zij geen aanmerkelijk belang heeft, terwijl dit al sinds 2005 zo is?

Omissie mijnerzijds.

- Verder zet ik vraagtekens bij alle ronde bedragen die u in de aangifte heeft opgenomen, zoals giften (600), box 3 bezit effecten (19.500/22.500). Kunt u verklaren hoe u aan deze bedragen komt?

Dit betreft geraamde bedragen. Ik had geen beschikking over de werkelijke bedragen.

- Waarom staat in de aangifte 2009 geen effectenbezit in box 3 en in de IB 2010 wel op 1-1-2010?

Dit betreft geraamde bedragen. Ik had geen beschikking over de werkelijke bedragen.

- En tot slot, boven de aangifte 2010 staat "Let op! Deze aangifte is niet helemaal ingevuld". Wat is dan wel de door u verzonden aangifte IB 2010? Graag een afschrift daarvan.

Dit betreft wel de ingezonden aangifte. Eea is Z bekend.

4.5 Voor zover betrokkene in de hiervoor weergegeven e-mail de klachtonderdelen onder A., B. en E. heeft weersproken, beoordeelt de Accountantskamer die weerspreking als onvoldoende, omdat de stellingen van betrokkene in deze e-mail - mede gezien de buitengewone aard ervan - niet kunnen worden aangenomen zonder nadere staving ervan met bescheiden dan wel bewijsvoering anderszins van de zijde van betrokkene.

4.6 Voor het overige heeft betrokkene geen verweer gevoerd, hoewel hij door de Accountantskamer was uitgenodigd a) tot het indienen van een verweerschrift en b) ter zitting te verschijnen. De klachtonderdelen onder C. en D. zijn daarmee geheel onweersproken gebleven.

4.7 Nu klaagster de aan haar klachtonderdelen ten grondslag gelegde feiten naar het oordeel van de Accountantskamer voldoende aannemelijk heeft gemaakt, moet worden geconcludeerd dat betrokkene bij het verlenen van zijn professionele diensten in de onderhavige zaak in hoge mate onzorgvuldig is geweest en in strijd heeft gehandeld met de van toepassing zijnde vaktechnische voorschriften (zoals NVCOS 4410 bij de jaarrekeningen in kwestie) én zich niet heeft gehouden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving, een en ander op zodanige wijze, dat het accountantsberoep in diskrediet is gebracht. Aldus heeft betrokkene de fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en e. van de VGC geschonden. De klacht dient daarom in alle onderdelen gegrond te worden verklaard.

4.8.1 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schendingen van genoemde fundamentele beginselen, alsmede de omstandigheid dat betrokkene recentelijk door de Accountantskamer bij onherroepelijke beslissingen van 16 mei 2011 (zaak 11/26 Wtra) en 5 september 2011 (zaak 11/14Wtra) de maatregelen van berisping respectievelijk doorhaling van de inschrijving in het register zijn opgelegd ter zake van schendingen van - onder meer - de zelfde fundamentele beginselen als die, welke in de onderhavige zaak zijn geschonden. De Accountantskamer kan niet anders oordelen dan dat betrokkene ook in deze zaak weer in ernstige mate zijn beroepsverplichtingen heeft verzaakt en dat, mede gezien de uitkomsten van de hiervoor genoemde eerdere klachtzaken tegen betrokkene, ook thans oplegging van de maatregel van doorhaling van betrokkenes inschrijving in het register passend en geboden is.

4.8.2 De feiten in de in kracht van gewijsde gegane zaak 11/14 Wtra deden zich voor in de zelfde periode als die, waarin de onderhavige zaak zich heeft afgespeeld. Indien die zaak gelijktijdig met de onderhavige zou zijn behandeld, zou de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, op tien jaren zijn bepaald. Omdat deze termijn in de zaak 11/14 Wtra op twee jaren is bepaald, zal de Accountantskamer thans in de onderhavige zaak die termijn bepalen op acht jaren, ingaande aansluitend aan de termijn die volgt uit de beslissing in de zaak 11/14 Wtra.

4.9 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dient/dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, welke doorhaling ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·         bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 8 (acht) jaren, ingaande aansluitend aan de termijn van 2 (twee) jaren, volgend uit de beslissing in de zaak 11/14 Wtra ;

·         verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én het uitvaardigen van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgt/zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.A. Maan (rechterlijk lid) en A.M.H. Homminga AA (accountantslid), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster en/of betrokkene en de voorzitter van het NIVRA en/of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.