ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0301 Accountantskamer Zwolle 11/1617 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0301
Datum uitspraak: 27-07-2012
Datum publicatie: 30-07-2012
Zaaknummer(s): 11/1617 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Bekend zijnde met omissies in de rapportage van een collega  en daartegen niet corrigerend optreden wordt aangemerkt als onvoldoende tegemoetkomen aan de verantwoordelijkheid van de accountant op te treden in overeenstemming met de eisen die gelden voor de uitvoering van een opdracht, te weten toewijding en voldoende diepgang, als bedoeld in artikel A-130.4 van de VGC en aldus als strijdig met het fundamentele beginsel “deskundigheid en zorgvuldigheid”.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 27 juli 2012 in de zaak met nummer 11/1617 Wtra AK van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BV X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

raadsman mr. W.M.J. Saes,

t e g e n

Y ,

accountant-adminis tratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 2 augustus 2011 binnengekomen klaagschrift van 25 juli 2011, met bijlagen;

-          het op 17 oktober 2011 binnengekomen ongedateerde verweerschrift, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 januari 2012, waar aanwezig waren - aan de zijde van klaagster - haar bestuurder V, tot bijstand vergezeld zijn raadsman mr. W.M.J. Saes, advocaat te Roermond, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.

1.3 Partijen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten (klaagster aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitnotities) en geantwoord en doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als intern auditor verbonden aan de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (“nVWA”, voorheen Algemene Inspectiedienst, “AID”) met als taak het onderzoeken van de interne beheersing van de organisatie en het signaleren van verbeterpunten voor effectiviteit en efficiency. De nVWA is in verband met de Europese regeling inzake de superheffing aangewezen als de controlerende instantie voor de lidstaat Nederland. De verificaties en controles van de nVWA worden uitgevoerd door medewerkers van de buitendienst. Van die verificaties en controles worden de bevindingen gerapporteerd aan het Productschap Zuivel, dat op basis hiervan al dan niet overgaat tot het nemen van maatregelen. Volgens een managementafspraak wonen de interne auditors van - onder meer - het auditbureau van de Algemene Inspectiedienst een aantal fysieke controles bij “om een zelfstandig beeld te vormen over aspecten van kwaliteitsbeheersing”. Zo heeft betrokkene in het afgelopen decennium tientallen fysieke controlebezoeken bijgewoond.

2.2 De heer V drijft via klaagster een handel in zuivelproducten. Binnen de Europese Unie is ter voorkoming van overproductie van melk een melkquotum afgesproken, inhoudende dat elke melkproducent slechts tot een bepaalde hoeveelheid melk kan vermarkten. Over de hoeveelheid melk die boven het melkquotum wordt vermarkt, dient een boete, de zogenaamde superheffing, te worden betaald. De koper van zuivelproducten - in het onderhavige geval klaagster - is op grond van Europese regelgeving verantwoordelijk voor de inning en afdracht van die superheffing. Klaagster heeft over het superheffingsjaar 2008/2009 uitsluitend melk ontvangen van de op het zelfde adres als klaagster gevestigde melkproducent BV 1, een onderneming die eveneens door de heer V wordt gedreven.

2.3.1 In opdracht van het Productschap Zuivel is op 4 februari 2010 op de bedrijfslocatie van klaagster een zogenaamde verificatie (controle) gehouden voor het superheffingsjaar 2008/2009. Deze controle werd uitgevoerd door de heer C van de nVWA/AID, die daarbij werd vergezeld van betrokkene in diens functie als hiervoor onder 2.1 omschreven.

2.3.2 Deze controle werd voorafgegaan van correspondentie (over en weer) tussen de AID en de heer V, waaronder een brief van 11 januari 2010 met de volgende inhoud:

“Geachte heer V,

In antwoord op uw schrijven van 6 januari 2010, kan ik u het volgende mededelen.

De Algemene Inspectiedienst is aangewezen als de controlerende Instantie voor deze regeling. Op grond van de Vo.(EG) nr. 485/2008, die onder overweging nr. 10 zegt: "Elke lidstaat moet over een specifieke dienst beschikken die belast is met de voortgangscontrole op de uitvoering van deze verordening en met de coördinatie van de in het kader van deze verordening verrichte controles. De functionarissen van deze dienst kunnen op grond van deze verordening bij ondernemingen controles uitvoeren." De AID is deze specifieke dienst. De functionarissen zijn de ambtenaren van de AID. Andere functionarissen zijn niet aangewezen om deze controles te kunnen verrichten. Verder zijn op grond van de Landbouwwet de ambtenaren AID de aangewezen toezichthouders op de Regeling superheffing 2008.

Op grond van bovenstaande kan ik uw verzoek om een andere instantie de controle te laten verrichten niet inwilligen. De aangekondigde controle is overigens niet op eigen initiatief van mijn medewerkers, maar een geprogrammeerde controle. Dergelijke controles worden in beginsel uitgevoerd door één van mijn medewerkers. Uw bedrijf is toegewezen aan de heer O. Mede onder invloed van uw klacht zou deze controle nu niet door hem alleen uitgevoerd worden, maar in het kader van intercollegiale toetsing, samen met de heer C. Aangezien u op 14 januari 2010 in het buitenland verblijft, zal de heer C u op korte termijn benaderen voor het maken van een afspraak met betrekking tot de door hem uit te voeren controle op een later tijdstip. Indien u van mening bent dat uw ingediende klacht niet of nog niet als afgerond beschouwd kan worden, zal de aangekondigde controle niet worden uitgevoerd door de bij de klacht betrokken ambtenaar, maar door een andere ambtenaar. Ik ben dan voornemens om de heer C tijdens deze controle te laten vergezellen door een auditor, werkzaam in een ander dienstonderdeel van de AID.

Met vriendelijke groet,

Hoofdinspecteur van de

Algemene Inspectiedienst Zuid-Nederland,

K MPM”.  

2.3.3 Van de controle werd door de verantwoordelijk controleur C een “verificatieverslag koperscontrole” opgemaakt, genummerd 1758/10.0010, gedateerd 04-03-2010 en - onder meer en zakelijk weergegeven - inhoudende:

“B: Controleresultaten”:

Algemeen

Controle aangekondigd:                   12-01-2010

Contactpersoon / Functie: V

Controledatum :                                 04-02-2010

Aantal bijlagen:                                  2

Bevindingen

De aangifte is juist ten aanzien van de totale hoeveelheid geleverde melk en

het gemiddelde vetgehalte.                                                                     Niet Akkoord

Zie opmerkingen controleur

Het is geloofwaardig (aannemelijk) dat uit de productboekhouding en de

administratie van de leveringen, in het licht van de handels- en andere

documenten, blijkt hoe de opgehaalde melk gebruikt is.                         Niet akkoord

Zie opmerkingen controleur

De koper heeft de (totale) heffing opgelegd aan de producenten die

verantwoordelijk zijn voor de overschrijding.                                           Niet Akkoord

Zie opmerkingen controleur

De koper heeft de opgelegde heffingen daadwerkelijk geïnd.                  Niet akkoord

Zie opmerkingen controleur

De koper voldoet nog aan de erkenningvoorwaarden.                            Niet akkoord

Zie opmerkingen controleur

De koper voldoet aan de administratieve verplichtingen.                        Niet akkoord

Zie opmerkingen controleur

C: Opmerkingen Controleur/Gecontroleerde

1. De juistheid van de aangeleverde melk en het gemiddelde vetgehalte.

• Op basis van de geregistreerde hoeveelheid melk in de administratie kan worden vastgesteld dat de maandelijks opgegeven hoeveelheid melk aan PZ niet juist zijn.

Volgens de administratie van BV X bedraagt de geleverde hoeveelheid melk van BV1 2.142.020 kg.

Aan de hand van de opgemaakte CMR's bedraagt de geleverde hoeveelheid melk van BV1 aan BV X  2.141.960 kg.

Op basis van de gegevens van CRV Delta is berekend dat de geproduceerde hoeveelheid melk door BV1 2.320.175 kg bedraagt.(zie bijlage 1) Ten aanzien van het vetpercentage kan worden verklaard dat er een significant verschil zit in het vetpercentage dat is bepaald door Qlip(melkcontrolestation), zijnde gemiddeld 3,951 %, en CRV Delta (melkcontrolegegevens), zijnde 4,55%. (Dit op basis van het rollend jaargemiddelde)

Op basis van het verschil in de vetpercentage is een gecorrigeerde hoeveelheid melk bepaald van 309.513 kg. (zie bijlage 2)

2. De geloofwaardigheid van de productboekhouding en de administratie van leveringen afgezet tegen de verkoop van de opgehaalde melk.

• Conform de binnen Nederland standaard gegevens ten aanzien van de melkinname kan ten aanzien van de productboekhouding gezegd worden dat deze niet geloofwaardig is. Er zijn geen aansluitingen te maken tussen de door BV X ingenomen hoeveelheid melk en de door ons bepaalde geproduceerde hoeveelheid melk door BV1.

3. De koper van melk de omslag heeft uitgevoerd m.b.t. de heffingen. De koper dient een heffing op te leggen aan de producenten die voor overschrijding verantwoordelijk zijn en of daadwerkelijke inning heeft plaatsgevonden door de koper

• Op basis van de eerder genoemde gegevens kan worden vastgesteld dat BV1 overschrijder is. Hiervoor is BV1 heffing verschuldigd. Deze heffing werd niet door BV X opgelegd c.q. geïnd.

4. Voldoet de koper aan de erkenningvoorwaarden.

• Door BV X wordt op een onvoldoende wijze de ontvangen hoeveelheden geadministreerd. Er is vastgesteld dat er een significant verschil is tussen de geproduceerde hoeveelheid melk door BV1 op grond van de gegevens van CRV Delta (melkcontrole) en de hoeveelheid die volgens BV X is ingenomen.

Verder is er geen controle op de wijze waarop door de koper monsters genomen worden t.b.v. de bepaling van het vet en eiwitpercentage. Er is t.a.v. van dit item ook een significant verschil tussen de uitslagen van Qlip (melkcontrolestattion) en CRV Delta(melkcontrole).

5. Voldoet de koper aan de administratieve (bewaar-)verplichtingen

• Door de V worden de kaarten, welke hangen aan de deur van de productieruimte van BV X., vernietigd nadat deze zijn verwerkt in de administratie van BV X

Volgens de administratie van BV X, waaronder facturen en grootboekadmini-stratie, wordt alle melk ingenomen door BV X. De overige (financiële) administratieve bescheiden zijn ter inzage beschikbaar gesteld door gecontroleerde.”

2.3.4 Naar aanleiding van een brief van de heer V werd door de verantwoordelijk controleur C een “AID 13E Bedrijfscontrolerapport PZ” opgemaakt, genummerd 1758/10/0061, gedateerd 23-12-2010 en - onder meer en zakelijk weergegeven - inhoudende:

Naar aanleiding van de brief, gedateerd 8-12-2010, van de heer V, directeur van BV X te [plaats], binnen de gemeente [gemeente], kan ik het volgende verklaren:

Op 04-02-2010 hebben wij, Y AA IAA en ondergetekende, een controle uitgevoerd in het kader van de Regeling Superheffing 2008. De controleperiode omvatte het superheffingsjaar 2008/2009.

De naam van Y AA IAA is vanwege het geautomatiseerde systeem van registreren en rapporteren onbewust niet vermeld in de rapporten 1758/10/0010 en 1758/10/0038. De heer Y AA IAA Is ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst en tevens toezichthouder als bedoeld in de Landbouwwet. Op een verzoek van de heer V van 6 januari 2010 is de heer V in een brief van 11 januari 2010 toegezegd dat de heren Y en C werden belast met de controle op de Regeling superheffing 2008, op zijn bedrijf BV X.

Alvorens met de administratieve controle te beginnen, hebben wij van de heer V een rondleiding gekregen op de bedrijven BV X en BV 1.

Op 04-02-2010, in de namiddag, bevonden wij, Y AA IAA en ondergetekende, ons in een loods gelegen nabij het adres [adres] te [plaats], binnen de gemeente [gemeente]. In deze loods lag een grote hoeveelheid melkproducten opgeslagen. Deze hoeveelheid was afgezet met een lint.

Verder was op diverse plaatsen een A4-tje opgehangen. Hierop stond het navolgende vermeld: "Geblokkeerde opslag BV 1".

Volgens de heer V zouden in deze loods 34 pallets boterolie, 40 pallets room en 5 pallets roompoeder zijn opgeslagen.

Verder zouden er volgens de heer V circa 152.000 kg magere melkpoeder opgeslagen zijn in opslag bij het bedrijf 2 te [plaats], België.

Tijdens het bezoek aan de loods gelegen nabij [adres] te [plaats], binnen de gemeente [gemeente] hebben wij geen telling uitgevoerd. Noch hebben wij de loods bezocht alwaar de circa 152.000 kg magere melkpoeder zou zijn opgeslagen.

De heer V vermeldt in zijn brief van 08-12-2010 dat wij de balans over het jaar 2008 van het bedrijf BV1 hebben ingezien en dat de opgenomen voorraden akkoord waren.

Dit is echter maar deels juist. Weliswaar hebben wij de eindbalans van Vokar 2008 ingezien, wij hebben echter niet verklaard dat de aanwezige voorraad melkproducten akkoord zouden zijn. Zouden wij al uitsluitsel kunnen geven over deze voorraad, had er door ons een exacte telling uitgevoerd dienen te worden. Dit was immers voor onze controle niet noodzakelijk en niet relevant, daar wij van mening zijn dat de aanwezige voorraad melkproducten in eigendom zijn van BV X.

Wij hebben de voorraad bezocht om een algemeen beeld te vormen van de bedrijven BV X en BV1.

Een kopie van dit controlerapport wordt verzonden naar Productschap Zuivel.

2.3.5 Naar aanleiding van een namens klaagster gedane aangifte van meineed en/of valsheid in geschrift heeft C voornoemd een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, genummerd 63887 en gedateerd 22 maart 2011. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - in:

Hierbij verklaar ik, verbalisant C, BOA-aktenummer [nummer],

ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar met bij

de naam vermelde akte van beëdiging en werkzaam binnen de Inspectie Zuid Nederland, het volgende:

Op 04 maart 2010 heb ik, verbalisant C, vergezeld door Y, intern auditor bij de AID, een verificatie uitgevoerd in het kader van de Regeling superheffing 2008 op het bedrijf BV X te [plaats], binnen de gemeente [gemeente]. De verificatie had betrekking op het tijdvak 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009. Bovengenoemde verificaties worden door de Algemene Inspectiedienst uitgevoerd op verzoek van Productschap Zuivel. De verificatie was in eerste instantie toegewezen aan mijn collega O. Vanwege de reactie, van de heer V, op de aankondiging van de verificatie, werd de verificatie aan mij, verbalisant C toegewezen. Tijdens deze verificatie werd ik op verzoek van de hoofdinspecteur inspectie Zuid-Nederland vergezeld door de heer Y, intern auditor bij de Algemene Inspectiedienst.

De heer C was door middel van een brief op de hoogte gesteld dat ik de verificatie zou uitvoeren en dat ik vergezeld zou worden door de heer Y. Aangezien de heer Y normaal gesproken geen verificaties doet in het kader van de Regeling superheffing 2008, komt hij ook niet voor in het geautomatiseerde systeem van registreren en rapporteren. Onbewust is de naam van de heer Y niet vermeld in de rapporten 1758/10/0010 en 1758/10/0038.

Op een verzoek van de heer V, gedateerd 8 december 2010, is de naam van de heer Y alsnog vermeld in een aanvullende rapportage 1758/10/0061, gedateerd 23 december 2010.

Rapport 1758/10/0010 werd opgemaakt op 04-03-2010 en verzonden naar het Productschap Zuivel. Op verzoek van de heer V, werd het rapport, op 23 maart 2010, ook verstuurd aan BV X.

Verificaties in de zin van de Regeling superheffing 2008, worden verricht in opdracht van het Productschap Zuivel. In deze was de opdracht van het Productschap Zuivel, een verificatie uit te voeren bij BV X, koper van melk in de zin van Regeling superheffing 2008, een zogenaamde "koperscontrole". Betreffende de wijze van verifiëren en rapporteren worden van te voren afspraken gemaakt met het Productschap Zuivel, deze afspraken worden vastgelegd in een verificatiememorandum en in een controleafspraak. In overeenstemming met deze afspraken heb ik de verificatie uitgevoerd en gerapporteerd in een "verificatieverslag koperscontrole" nummer 1758/10/0010. In het verificatieverslag heb ik de toetsingsvragen beantwoord met niet akkoord en vervolgens aangegeven waarom het niet akkoord was. Ik, verbalisant C, merk op dat indien een toetsingsaspect in het rapport niet juist is, dit nader door ons wordt beantwoord. Alle items die akkoord zijn bevonden en/of niet relevant zijn, worden door ons niet nader beantwoord.

Op verzoek van de heer V hebben wij, op een andere locatie, een voorraad melkproducten aanschouwd. Volgens de heer V was dit een geblokkeerde opslag van BV 1. Wij hebben deze voorraad melkproducten niet geteld of gewogen, maar aanschouwd om een algemeen beeld te krijgen van de bedrijven BV X en BV 1, die beide op hetzelfde terrein zijn gelegen. De voorraad melkproducten was geen toetsingsaspect en in deze was de voorraad niet relevant voor onze verificatie. Ondanks dat het geen verschil zou maken in onze bevindingen is op verzoek van de heer V, gedateerd 8 december 2010, alsnog de voorraad melkproducten vermeld in een aanvullende rapportage 1758/10/0061, gedateerd 23 december 2010. Een kopie van rapport 1758/10/0061 is ook verzonden naar het Productschap Zuivel.

In het verificatieverslag, opgemaakt door mij, verbalisant C, rapporteer ik door beantwoording van toetsingsaspecten mijn bevindingen met akkoord of niet akkoord. Wanneer het niet akkoord is rapporteer ik waarom het niet akkoord is. Het verificatieverslag wordt vervolgens aan het Productschap Zuivel gezonden. Het Productschap Zuivel beoordeelt het verificatieverslag en stelt eventueel nog aanvullende vragen. Aanvullende vragen van het Productschap Zuivel heb ik op 13 oktober 2010 in bedrijfscontrolerapport 1758/10/0038 beantwoord. De aanvullende vragen van het Productschap Zuivel hadden betrekking op onderliggende stukken, niet op de voorraad melkproducten. Uit het verificatiedossier, dat ik heb ontvangen van het Productschap Zuivel, bleek ook dat het Productschap Zuivel reeds op de hoogte was van de voorraad melkproducten. Hiervan had de heer V het Productschap Zuivel reeds zelf op de hoogte gebracht op 9 mei 2009.

Dit proces-verbaal van bevindingen is bestemd voor de officier van justitie te Roermond.

Hiervan heb ik, verbalisant C, op ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt, gedagtekend en

ondertekend op 28 maart 2011 te [plaats].

verbalisant,

(handtekening)

C

2.4 Intussen had klaagster op 10 januari 2011 een klacht bij de AID doen indienen. Deze hield in a) dat de controle op 4 februari 2010 niet volledig in het verificatieverslag 1758/10/0010 was verwoord en b) dat niet was voldaan aan het verzoek van de heer V om binnen 7 dagen een aanvulling op dat verslag te mogen ontvangen. Deze klacht werd, blijkens een brief van 25 maart 2011 van de voorzitter van de klachtencommissie aan de hoofdinspecteur van de AID Zuid Nederland, ongegrond geacht.

2.5 Naar aanleiding van - onder meer - de op 4 februari 2010 gehouden verificatie en het daarvan opgemaakt verificatieverslag heeft het Productschap Zuivel zich bij besluit van 5 november 2010 op het standpunt gesteld dat klaagster over het superheffingsjaar 2008/2009 ongeveer 1,8 miljoen kilogram melk meer heeft ontvangen van melkproducent BV1 dan door klaagster is verantwoord in het kader van de superheffingsregeling. Aan klaagster werd als verantwoordelijke voor de superheffing daarbij een superheffingaanslag van € 500.263,73 opgelegd, te vermeerderen met 1,74 % rente vanaf 30 september 2009, welke rente op 5 november 2010 was opgelopen tot een bedrag van € 9.578,06. Klaagster heeft bezwaar tegen dit besluit ingesteld. Zij stelt zich op het standpunt dat die ongeveer 1,8 miljoen kilogram melk nimmer door BV1 is vermarkt en nimmer door klaagster is ontvangen, nu deze zich bevond in geblokkeerde opslag van BV1, die bij de op 4 februari 2010 gehouden verificatie (controle) door de verantwoordelijk controleur C en betrokkene is aanschouwd.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt betrokkene dat hij met zijn handelen en/of nalaten in de onderhavige zaak de voor hem als accountant-administratieconsulent geldende gedrags- en beroepsregels heeft geschonden.

3.2 Betrokkene heeft, aldus klaagster, in het verificatieverslag van de controle van 4 februari 2010 geen melding gemaakt, althans - naar de Accountantskamer begrijpt - er niet op toegezien dat daarin melding werd gemaakt van:

-          zijn aanwezigheid bij die controle,

-          het feit dat bij gelegenheid van die controle de geblokkeerde opslag van BV1 werd aanschouwd en

-          het feit dat bij gelegenheid van die controle de geadministreerde hoeveelheid van ongeveer 1,8 miljoen kilogram melk in die geblokkeerde opslag werd ingezien,

zodat bij het Productschap Zuivel de indruk werd gewekt dat de hoeveelheid melk in die geblokkeerde opslag door BV1 aan klaagster was vermarkt.

4. De gronden van de beslissing

De Accountantskamer overweegt omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer het volgende.

4.1 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden ná 17 januari 2007 zodat het moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening Gedragscode, hierna VGC, in het bijzonder de delen A (de gedragscode voor iedere accountant-administratieconsulent) en B2 (de gedragscode voor de intern accountant of overheidsaccountant) daarvan.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Vast is komen te staan dat in het verificatieverslag van de controle van 4 februari 2010 geen melding is gemaakt van betrokkenes aanwezigheid bij die controle, van het aanschouwen van een geblokkeerde opslag van BV1, noch van het in enige administratie aantreffen van stukken betreffende ongeveer 1,8 miljoen kilogram melk (althans daarvan afgeleide hoeveelheden producten zoals boterolie, room, roompoeder en melkpoeder) die zich in die geblokkeerde opslag zou (zouden) bevinden. In het geding is daarom of de drie in de klacht genoemde feiten zich wel hebben voorgedaan en, zo ja, of het niet vermelden daarvan in het verificatieverslag van de controle van 4 februari 2010 aan betrokkene tuchtrechtelijk kan worden tegengeworpen.

4.4.1 Betrokkene heeft zijn aanwezigheid bij die controle niet betwist. Voorts heeft hij ter zake in zijn verweerschrift gesteld: “Tijdens het controlebezoek hebben wij de voorraadlocatie bezocht, maar er heeft geen telling, weging of monstername plaatsgevonden. Ook is er niet gesproken over een geblokkeerde opslag.” Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij bij gelegenheid van die controle weliswaar de voorraden heeft aanschouwd, maar dat hem daarbij niet is gezegd dat hij er goede nota van moest nemen dat een afgebakende voorraad niet van BV X maar van BV1 was, alsmede dat hij de balansen van zowel BV X als BV1 aangereikt heeft gekregen en ingezien.

4.4.2 De bestuurder van klaagster, V, heeft ter zitting gesteld dat hij bij het tonen van de - duidelijk met lint en A4-tjes gemarkeerde - geblokkeerde voorraden aan betrokkene en diens collega op 4 februari 2010 uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat die voorraden van BV1 waren en dat zij dit bij de controle moesten betrekken en voorts, dat betrokkene hem destijds ook om de balansen van BV X en BV1 heeft gevraagd, waarop hij die toen aan betrokkene ter beschikking heeft gesteld.

4.4.3 Bovendien staat in het hiervoor onder 2.3.4 vermelde bedrijfscontrolerapport als relaas van controleur C - zakelijk weergegeven - vermeld dat betrokkene en genoemde controleur op 4-2-2010 bij klaagster een controle hebben uitgevoerd in het kader van de Regeling Superheffing 2008, waarbij zij in een loods een grote hoeveelheid melkproducten zagen, die was afgezet met een lint en waarbij op diverse plaatsen A4-tjes waren opgehangen met daarop vermeld: “Geblokkeerde opslag BV1.”

4.4.4 De Accountantskamer acht daarom aannemelijk geworden dat betrokkene aanwezig is geweest bij de controle bij klaagster op 4 februari 2010, dat hij bij gelegenheid van die controle de geblokkeerde opslag van BV1 heeft aanschouwd en dat hij bij gelegenheid van die controle ook boekhoudkundige stukken van BV X en BV1 heeft ingezien.

4.5 Thans staat ter beoordeling de vraag of het niet vermelden van de onder 4.4.4 genoemde feiten in het verificatieverslag van de controle van 4 februari 2010 een gegrond tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene oplevert.

4.6 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift vermeld dat het door hem als intern auditor bijwonen van die controle was bedoeld “om een zelfstandig beeld te vormen over aspecten van kwaliteitsbeheersing”. Ter zitting heeft hij die rol beperkt door zich op het standpunt te stellen dat zijn aanwezigheid bij controles als de onderwerpelijke bij klaagster slechts was bedoeld om erop toe te zien of de controleurs zich houden aan de voor die controles geldende richtlijnen en voorschriften. Voorts heeft hij ter zitting verklaard dat in normale gevallen door de teamleiders wordt bepaald dat een auditor meegaat op controle, maar dat in dit geval de heer K (de Hoofdinspecteur van de AID Zuid-Nederland) hem had gevraagd mee te gaan naar de controle en wel in zijn reguliere rol van auditor bij zulke controles.

4.7 Namens klaagster is gesteld dat betrokkene zich bij de controle actiever heeft opgesteld dan hij later en ook thans nog heeft willen doen voorkomen. Daarbij is gewezen op het bij gelegenheid van de controle door betrokkene vragen naar boekhoudkundige stukken van BV X en BV1 omdat hij deze wilde inzien. Door betrokkene is overigens niet betwist dat hij deze stukken destijds aangereikt heeft gekregen en ook heeft ingezien.

4.8 De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, als accountant, in zijn rol als intern auditor bij controles als de onderhavige, te weten het zich daarbij vormen van een zelfstandig beeld over aspecten van kwaliteitbeheersing, niet heeft kunnen volstaan met het slechts erop toezien of de controleurs zich houden aan de voor die controles geldende richtlijnen en voorschriften. Dit zou immers neerkomen op het bij een dergelijke controle slechts “afvinken” van een lijstje met voor de controleur geldende richtlijnen en voorschriften en het komt de Accountantskamer voor dat men daarvoor geen accountantsopleiding hoeft te hebben genoten.

4.9 Wat daarvan verder ook zij in casu moet, gelet op de bijzondere wijze waarop betrokkene de opdracht kreeg om de onderwerpelijke controle als auditor bij te wonen (van de Hoofdinspecteur AID Zuid-Nederland in plaats van - zoals gewoonlijk - van een teamleider), het ook voor betrokkene duidelijk zijn geweest dat hij hier te maken had met een specifieke opdracht bij een controle die grote gevolgen voor klaagster kon hebben. Van hem mocht dan ook extra alertheid worden verwacht toen hij kennisnam van de inhoud van het verificatierapport inzake de desbetreffende controle en het ontbreken daarin van de feiten als bedoeld in de klacht en ook hiervoor onder 4.4.4 weergegeven. Dat betrokkene ook zelf ervan is uitgegaan dat zijn taak in casu meer omvatte dan het enkel afvinken van het door C voldoen van voor deze geldende controlevoorschriften, blijkt onder meer ook wel uit het feit dat betrokkene om inzage heeft gevraagd in de boekhoudkundige stukken van BV1 en BV X.

4.10 Betrokkene heeft ter zitting aanvankelijk verklaard dat hij dit verificatierapport ter inzage heeft gekregen voordat het naar het Productschap Zuivel werd ingezonden, maar later heeft hij gesteld dat het rapport, toen hij het ter inzage kreeg, reeds was ingezonden. De Accountantskamer betwijfelt dit laatste, maar acht het voor haar beslissing in deze zaak niet van belang omdat zij van oordeel is dat betrokkene, ook indien hij het rapport eerst na de inzending ervan naar het Productschap Zuivel ter inzage kreeg, iets had moeten ondernemen (bijvoorbeeld in de vorm van een brief aan het PZ) ter correctie van de omissies in het rapport, te weten het niet vermelden van de feiten a) dat hij aanwezig is geweest bij de controle bij klaagster op 4 februari 2010, b) dat bij gelegenheid van die controle de geblokkeerde opslag van BV1 werd aanschouwd en c) dat hij bij gelegenheid van die controle ook boekhoudkundige stukken van BV X en BV1 heeft ingezien. In het bijzonder ook de conclusie die daarin onder 2 staat vermeld, waarvoor toch de omvang van de voorraad bij BV1. van belang was en waarvan hij wist dat deze bij de onderwerpelijke controle niet was vastgesteld, zou betrokkene als accountant de wenkbrauwen hebben moeten doen fronsen, te meer nu hij kon weten dat die conclusie voor klaagster tot gevolg kon hebben dat zij van het Productschap Zuivel een aanzienlijke superheffing zou krijgen opgelegd.

4.11 In artikel A-110.2 van de VGC is bepaald dat de accountant-administratieconsulent vermijdt dat hij in verband wordt gebracht met rapportages en andere informatie die naar zijn oordeel een bewering bevat die:

a.       materieel onjuist of misleidend is;

b.      op onzorgvuldige wijze is verstrekt; of

c.       niet volledig is of een verkeerde indruk wekt als gevolg waarvan de bewering als misleidend kan worden ervaren.

Weliswaar stond de aanwezigheid van betrokkene niet vermeld in het verificatieverslag van de controle bij klaagster op 4 februari 2010 zodat hij niet met die rapportage in verband kon worden gebracht, maar door niet corrigerend op te treden tegen de omissies in die rapportage is hij onvoldoende tegemoetgekomen aan zijn verantwoordelijkheid op te treden in overeenstemming met de eisen die gelden voor de uitvoering van een opdracht, te weten toewijding en voldoende diepgang, een en ander als bedoeld in artikel A-130.4 van de VGC. Betrokkenes nalaten moet daarom worden gekwalificeerd als strijdig met het fundamentele beginsel “deskundigheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. De klacht moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.12 Ten overvloede merkt de accountantskamer op dat ook aannemelijk is geworden dat betrokkene eveneens zonder enig ingrijpen heeft laten passeren het bedrijfscontrolerapport dat hiervoor onder 2.3.4 is weergegeven en waarin onder meer staat vermeld:

“ Zouden wij al uitsluitsel kunnen geven over deze voorraad, had er door ons een exacte telling uitgevoerd dienen te worden. Dit was immers voor onze controle niet noodzakelijk en niet relevant, daar wij van mening zijn dat de aanwezige voorraad melkproducten in eigendom zijn van BV X”,

zulks terwijl betrokkene ter zitting heeft verklaard dat de controleur, C, nooit met hem heeft gesproken over het feit dat zij samen van mening waren dat die voorraad van klaagster was en dat hij, betrokkene zelf, de conclusie dat die voorraad van klaagster was in elk geval nooit heeft getrokken. Dit brengt met zich dat óf dit bedrijfscontrolerapport een onjuistheid bevat, óf dat betrokkene hierover niet de waarheid heeft verklaard. Nu dit verwijt geen onderdeel uitmaakt van de klacht, zal de Accountantskamer bij het bepalen van de op te leggen maatregel hier verder geen rekening mee (kunnen) houden.

4.13 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het beantwoorden van de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel worden in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schending van genoemd fundamenteel beginsel. Alles in aanmerking nemende acht de Accountantskamer oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

4.14 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.15 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;
  • legt ter zake aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op;
  • verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries, rechterlijke leden, drs. R.G. Bosman RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2012.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagster en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA en/of de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage, door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten.