ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0297 Accountantskamer Zwolle 11/2482 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0297
Datum uitspraak: 20-07-2012
Datum publicatie: 23-07-2012
Zaaknummer(s): 11/2482 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Te laat ingediende klacht. Geen schending van objectiviteit door één van de echtelieden in een echtscheiding (marginaal) bij te staan. Geen verkeerde voorlichting rechter, omdat in een aan de rechter via de advocaat voorgelegd schriftelijk stuk van de accountant, duidelijk de aan het stuk klevende beperkingen waren opgenomen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 20 juli 2012 in de zaak met nummer 11/2482 Wtra AK van

            X,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,

gevolmachtigde: A,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 23 november 2011 ingekomen klaagschrift van 21 november 2011, met bijlagen;

-          de op 13 december 2011 ingekomen brief van 8 december 2011 van klaagster;

-          het op 31 januari 2012 ingekomen verweerschrift van 30 januari 2012, met bijlagen;

-          de op 25 april 2012 ingekomen brief van 24 april 2012 van klaagster, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 mei 2012 waar zijn verschenen: de heer A als gevolmachtigde van klaagster en betrokkene in persoon.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent bij Accountants1 te [plaats]. Betrokkene is een schoolvriend van de heer B (hierna: B), de ex-echtgenoot van klaagster. Tussen betrokkene, B en klaagster was sinds de jaren tachtig regelmatig privé-contact.

Betrokkene was sinds 1990 accountant voor de eenmanszaak van B en zijn kantoor verzorgde sindsdien de jaarrekening en de inkomstenbelastingaangiftes voor B en klaagster. Nadat B en klaagster in 2004 betrokkene mededeelden te gaan scheiden, heeft betrokkene getracht hen te helpen bij een goede afwikkeling van de scheiding en bijbehorende vermogensverdeling.

2.2 Klaagster heeft in december 2007 definitief besloten haar belangen te laten behartigen door Accountants2, te [plaats]. Betrokkene heeft per brief van 24 december 2007 aan C AA laten weten dat er geen vaktechnische bezwaren tegen de overdracht van de cliënte bestonden.

2.3 In de procedure over de vermogensverdeling tussen klaagster en B heeft betrokkene op verzoek van de advocaat van B bij brief van 25 augustus 2011 de relevante passages uit een door hem op 2 november 2007 aan B geschreven brief aan de advocaat van B doen toekomen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting en naar de Accountantskamer begrijpt, de volgende verwijten:

       I.      Betrokkene heeft sinds 2005 niet de noodzakelijke objectiviteit en integriteit betracht die cliënten mogen verwachten. Betrokkene had niet als partijdeskundige mogen optreden voor één van zijn cliënten tegenover de ander;

    II.      De door betrokkene opgestelde verklaring van 2 november 2007, die is geciteerd in de brief van 25 augustus 2011, geeft geen objectief beeld van de situatie van B Vastgoed eind 2006. Indien dit de daadwerkelijke situatie was had betrokkene dit aan klaagster moeten mededelen, omdat zij op dat moment nog zijn cliënte was;

 III.      Betrokkene heeft bij de door hem opgestelde en tot een te laag bedrijfsresultaat leidende rentabiliteitsberekening de principes van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid geschonden;

 IV.      Betrokkene had de brief van 2 november 2007, waarin een onjuist beeld van B’s onroerendgoedonderneming werd geschetst, niet aan B mogen presenteren. Betrokkene heeft daarmee de gedragsprincipes van integriteit, deskundigheid en zorgvuldigheid geschonden;

    V.      Betrokkene had in zijn verklaring aan de advocaat van B van 25 augustus 2011 zichzelf niet mogen citeren, maar hij had de gehele brief van 2 november 2007 waaruit hij citeerde moeten overleggen. Betrokkene heeft hiermee de principes integriteit en objectiviteit geschonden;

 VI.      Betrokkene heeft het integriteitsprincipe overtreden door in augustus 2011 aan het Gerechtshof cijfers te presenteren die afwijken van de in de aangifte inkomstenbelasting over 2006 vermelde werkelijke cijfers van B Vastgoed.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkene heeft zich in het verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat alle klachten van klaagster, voor zover deze betrekking hebben op gedragingen tot en met het jaar 2008, niet voor behandeling in aanmerking komen omdat deze zijn verjaard.

4.2.1 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.2.2 De klacht moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wat betreft de onderdelen, betrekking hebbende op handelen en/of nalaten van betrokkene dat meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht heeft plaatsgehad, dan wel meer dan drie jaren voor die datum door klaagster is geconstateerd. Indien en voor zover onderdelen van de klacht aan een of beide van deze criteria voldoen, zullen deze onderdelen van de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.3 Indien en voor zover hierna wordt vastgesteld dat een klachtonderdeel niet aan een of beide criteria voldoet en dit onderdeel aldus ontvankelijk is, geldt het volgende.

4.4 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaatshad vóór 17 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA), en, voor zover het plaatshad na 17 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.5 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 De Accountantskamer zal het eerste en tweede klachtonderdeel, hiervoor bij 3.1 onder I. en II. weergegeven, in onderlinge samenhang bespreken. Hiertoe dient het volgende.

4.6.1 Klaagster heeft - zo begrijpt de Accountantskamer - ter onderbouwing van haar verwijt aangevoerd dat betrokkene vanaf het moment dat de scheiding tussen haar en B aanstaande was een niet objectieve rol heeft gespeeld bij de discussie over de vermogensverdeling tussen haar en B en als gevolg van deze niet objectieve positie onjuiste financiële analyses heeft opgesteld.

4.6.2 Voor zover dit gedrag - wat daar verder ook van zij - meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht heeft plaatsgehad, moet de klacht, gelet op wat hiervoor in 4.2.1 en 4.2.2 is overwogen, niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.6.3 Ook voor zover dit gedrag meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht door klaagster is geconstateerd, moet de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit het dossier blijkt dat klaagster reeds na telefoongesprekken met betrokkene eind 2005 aanleiding zag de samenwerking met betrokkene “zeer onbetrouwbaar” te achten, waarna klaagster uiteindelijk “ernstig twijfelend aan de objectiviteit” van betrokkene in december 2007 definitief besloot haar belangen voortaan door Accountants2 te laten behartigen. Klaagster was derhalve meer dan drie jaar voor binnenkomst van de klacht bij de Accountantskamer op 23 november 2011 op de hoogte van het thans door haar aan betrokkene verweten handelen. Die conclusie brengt met zich dat klaagster deze klachtonderdelen, aldus begrepen, te laat heeft ingediend, zodat de klacht in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.6.4 Voor zover de klachtonderdelen I. en II. zien op de brief van 2 november 2007, waarvan klaagster pas door de brief van 25 augustus 2011 van betrokkene aan de advocaat van B op de hoogte is geraakt, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.4.1 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift op dit onderdeel het navolgende naar voren gebracht:

“(…)

De brief geeft inderdaad niet een objectief beeld van de situatie van B Vastgoed in 2006 omdat dit in het geheel niet de vraagstelling van cliënt is geweest. Naar mijn mening hoef ik, in dit geval, in het geheel niets aan mevrouw X mee te delen omdat de heer B mij een vraag stelt naar aanleiding van een aanbod dat mevrouw X aan hem heeft gedaan betreffende de koop van een aantal panden. In betreffende brief geef ik antwoord op een situatie die de heer B aangaat en niet mevrouw X. Juist als ik mijn antwoord aan mevrouw X zou hebben gestuurd zou dit een overtreding zijn van de regels. De heer B is hier immers uitdrukkelijk de opdrachtgever. Het was mevrouw X zelf die een bod deed op de panden van de heer B. Zij wist als geen ander [van, toevoeging Accountantskamer] de situatie van deze panden en daar komt bij dat ik nooit als accountant heb geadviseerd in het kader van de vermogensverdeling. Verder had mevrouw X al haar eigen adviseurs, waaronder haar advocaat en fiscalisten (Zantboer en Partners). Hieruit blijkt dat zij zich terdege heeft laten bijstaan door adviseurs. Daarnaast staat zoals gezegd niets suggestief in de brief over mevrouw X: Ik beantwoord uitsluitend een vraag die een cliënt aan mij heeft gesteld. De uitgangspunten in mijn brief zijn volstrekt helder aangegeven. De berekening is gebaseerd op het feitencomplex zoals daar verwoord. Mevrouw X heeft mij nooit gevraagd haar te adviseren over het al dan niet kopen van een aantal panden. Op het moment dat wellicht advisering van belang zou kunnen zijn in deze zaak heeft mevrouw X gekozen voor een andere extern adviseur. Mevrouw X laat hieruit dus ook blijken dat zij zeer goed weet wanneer zij zelf adviseurs moet raadplegen.

(…)”.

4.6.4.2 Ter zitting heeft betrokkene benadrukt dat hij ten tijde van het opstellen van de brief van 2 november 2007 aan B feitelijk al geen adviseur van klaagster meer was, hetgeen door klaagster niet is weersproken.

4.6.4.3 Nu betrokkene dit onderdeel van de klacht gemotiveerd heeft weersproken en klaagster geen concrete feitelijkheden heeft aangevoerd dan wel stukken heeft overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, wat gelet op wat hiervoor onder 4.5 is overwogen wel op haar weg had gelegen, kan tot een precieze en aannemelijke grondslag voor enig aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt ter zake dan ook niet worden geconcludeerd. De onderdelen I. en II. van de klacht zijn daarom in zoverre ongegrond.

4.7 De Accountantskamer zal het derde en vierde klachtonderdeel, hiervoor bij 3.1 onder III. en IV. weergegeven, in onderlinge samenhang bespreken. Hiertoe dient het volgende.

4.7.1 Klaagster heeft ter onderbouwing van deze klachtonderdelen aangevoerd dat in de door betrokkene in de brief van 2 november 2007 gemaakte opstelling van het rendement van B, zoals geciteerd in de brief van 25 augustus 2011, de inkomsten lager dan de werkelijke inkomsten en de kosten hoger dan de werkelijke kosten werden weergegeven, met als gevolg een gemanipuleerd laag bedrijfsresultaat. Een overzicht van de feitelijke financiële situatie van B ontbreekt, terwijl bij de opstelling is gerefereerd aan de winst- en verliesrekening over 2006.

4.7.2 Betrokkene heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd weersproken, onder meer stellende dat klaagster met de aan haar klacht ten grondslag gelegde verwijten voorbijgaat aan de vraagstelling die aan de brief van 2 november 2007 ten grondslag lag, te weten in hoeverre B, onder de - hypothetische - condities vermeld in die brief, van zijn bedrijf zou kunnen leven.

4.7.3 Nu klaagster geen concrete feitelijkheden heeft aangevoerd dan wel stukken heeft overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, wat gelet op wat hiervoor onder 4.5 is overwogen wel op haar weg had gelegen, kan tot een precieze en aannemelijke grondslag voor enig aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt ter zake dan ook niet worden geconcludeerd. Deze onderdelen van de klacht zijn daarom ongegrond.

4.8 De Accountantskamer zal het vijfde en zesde klachtonderdeel, hiervoor bij 3.1 onder V. en VI. weergegeven, in onderlinge samenhang bespreken. Hiertoe dient het volgende.

4.8.1 Klaagster heeft niet nader toegelicht hoe betrokkene door de wijze van opstellen van de brief van 25 augustus 2011 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de, in de brief van 25 augustus 2011 geciteerde, brief van 2 november 2007 blijkt duidelijk dat sprake is van een hypothetische opstelling van het rendement van B, waarbij de uitgangspunten en variabelen uitdrukkelijk zijn vermeld. Niet valt in te zien dat het gerechtshof door kennis te nemen van deze brief onjuist zou zijn geïnformeerd aangaande financiële positie van B. Klaagster heeft aldus onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem verweten gedrag. Ook deze onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

4.9 Op grond van al het hiervoor overwogene moet de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond worden verklaard, zodat als volgt dient te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht niet-ontvankelijk in de onderdelen I. en II., betrekking hebbende op handelen en/of nalaten van betrokkene dat meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht heeft plaatsgehad, dan wel meer drie jaar voor die datum door klaagster als is geconstateerd, een en ander zoals hiervoor omschreven;

·         verklaart de klacht voor het overige in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en W.M. de Vries (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster en/of betrokkene, danwel de voorzitter van de NOvAA en/of het NIVRAtegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.