ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0290 Accountantskamer Zwolle 11/2126 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0290
Datum uitspraak: 20-07-2012
Datum publicatie: 24-07-2012
Zaaknummer(s): 11/2126 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Bij het innemen van een civielrechtelijk standpunt in rechte is  niet aannemelijk geworden dat betrokkene in dit geval tegenover het gerechtshof bewust en te kwader trouw een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen c.q. heeft doen innemen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 20 juli 2012 in de zaak met nummer 11/2126 Wtra AK van

X ,

wonende te [plaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer verwijst naar haar tussenbeslissing in deze zaak van 27 februari 2012.

1.2 Bij deze tussenbeslissing is de behandeling van de klacht heropend, zijn partijen in de gelegenheid gesteld (bewijs)stukken over te leggen en is betrokkene voorts in de gelegenheid gesteld zich nader te verweren tegen het klachtonderdeel waarmee de klacht in de brief van klaagster van 5 december 2011 werd aangevuld.

1.3 Vervolgens heeft de Accountantskamer kennisgenomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken:

-         de op 7 maart 2012 ingekomen brief van de raadsman van betrokkene van 6 maart 2012, met als bijlagen de stukken, tot overlegging waarvan betrokkene door de Accountantskamer bij genoemde tussenbeslissing in de gelegenheid werd gesteld;

-         de op 12 maart 2012 ingekomen brief van klaagster van 8 maart 2012, met als bijlagen stukken, tot overlegging waarvan klaagster door de Accountantskamer bij genoemde tussenbeslissing in de gelegenheid werd gesteld;

-         een op 6 april 2012 ingekomen aanvullend verweerschrift van betrokkene;

-         een op 11 april 2012 ingekomen brief van klaagster van 7 april 2012, met bijlage.

1.4 De behandeling van de klacht is voortgezet ter zitting van de Accountantskamer van 29 juni 2012, waar - wederom - zijn verschenen: klaagster X en betrokkene Y RA, tot bijstand vergezeld van diens raadsman mr. J.A. Venema, advocaat te Emmen.

1.5 Partijen hebben op die zitting hun standpunten (nader) toegelicht, onderscheidenlijk doen toelichten en geantwoord op (nadere) vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zittingen van 10 februari 2012 en 29 juni 2012 heeft de Accountantskamer vastgesteld hetgeen staat vermeld onder 2.1 tot en met 2.10 in haar tussenbeslissing in deze zaak van 27 februari 2012, en wat als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

3. De klacht

3.1 De Accountantskamer roept in herinnering dat klaagster in haar klaagschrift betrokkene diens handelen en nalaten met betrekking tot de advisering van haar vroegere echtgenoot, de G. in het kader van de overname van diens onderneming en bij de opstelling van de (mede) daartoe strekkende (in de tussenbeslissing onder 2.4 vermelde) overeenkomst (hierna: de overeenkomst) heeft verweten.

3.2 In de op 7 december 2011 ingekomen brief van klaagster van 5 december 2011, met bijlagen, heeft klaagster gesteld dat aan de voorwaarden vermeld in artikel 5 van de overeenkomst wel was voldaan en heeft zij erover geklaagd dat betrokkene dienaangaande voor het gerechtshof Leeuwarden een valse voorstelling van zaken heeft gegeven en niet de waarheid heeft verteld en, zo begrijpt de Accountantskamer, aldus heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkene heeft in het verweerschrift van 30 november 2011 een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd op de grond dat de gebeurtenissen en gedragingen van betrokkene waarover in het klaagschrift wordt geklaagd zich hebben afgespeeld in de periode van 2000 tot en met 2003, zijnde meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht (op 30 september 2011), zodat de klacht op grond van het bepaalde in artikel 22 lid 1 onder c. van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) niet in behandeling dient te worden genomen.

4.3 De Accountantskamer heeft bij haar eerdervermelde tussenbeslissing reeds geoordeeld dat dit verweer doel treft wat betreft de onderdelen van de klacht als hiervoor onder 3.1 omschreven, zodat de klacht wat die onderdelen betreft niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.4 Het hiervoor onder 3.2 weergegeven klachtonderdeel betreft echter handelen van betrokkene op of omstreeks 4 oktober 2006 (de datum waarop de memorie van grieven werd genomen), waarvan vaststaat dat het binnen de termijn van drie jaar voor 7 december 2011 aan  klaagster bekend is geworden. Dit deel van de klacht is daarom ontvankelijk en moet worden getoetst aan de vóór 1 januari 2007 geldende Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR-1994), en in casu met name aan artikel 5 waarin bepaald is dat de registeraccountant zich onthoudt van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand der registeraccountants.

4.5 De Accountantskamer stelt bij haar beoordeling voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 A ls u itgangspunt bij de beoordeling van het onder 3.2 weergegeven klachtonderdeel heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend blijkt te zijn of naar haar aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de eer van de stand der registeraccountants.

4.7 In het onderhavige geval is namens (de toenmalige maatschap van) betrokkene voor het gerechtshof Leeuwarden bij memorie van grieven betoogd dat de overeenkomst tussen De G en P nimmer definitief tot stand is gekomen, daarbij onder meer verwijzend naar vonnissen van de kantonrechter te Emmen van 4 februari 2004 en de rechtbank Assen van 13 april 2005. Klaagster heeft gesteld dat betrokkene daarmee een valse voorstelling van zaken heeft gegeven en niet de waarheid heeft verteld, omdat hij wist dat de voorwaarde (voor het tot stand komen van de overeenkomst) opgenomen in artikel 5 van die overeenkomst wel was vervuld, zij het met als financier de SNS-bank in plaats van de Rabobank. Betrokkene had, volgens klaagster, het gerechtshof te Leeuwarden daarvan niet onkundig mogen laten althans voor dat hof niet een daarmee strijdig standpunt mogen innemen.

4.8 De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat betrokkene, die (anders dan hij zelf meent) wel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het namens zijn toenmalige maatschap voor het gerechtshof te Leeuwarden bij memorie van grieven betoogde, maar geen jurist is, zodat het voor hem niet aanstonds duidelijk hoefde te zijn of en in hoeverre het vervullen van de financieringsvoorwaarde in artikel 5 van de overeenkomst doorslaggevend was voor de vraag of de overeenkomst nu wel of niet definitief tot stand was gekomen. Bovendien hadden twee rechters zich al over deze kwestie uitgesproken in de zin dat dit niet het geval was. Onder die omstandigheden acht de Accountantskamer niet aannemelijk geworden dat betrokkene in dit geval tegenover het gerechtshof Leeuwarden bewust en te kwader trouw een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen c.q. heeft doen innemen. Het hiervoor onder 3.2 weergegeven klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.9 Op grond van al het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk in de onderdelen als hiervoor onder 3.1 omschreven ;
  • verklaart de klacht wat betreft het hiervoor onder 3.2 weergegeven onderdeel ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en prof. dr. G.C.M. Majoor RA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2012.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagster en/of betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.