ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0280 Accountantskamer Zwolle 11/372 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0280
Datum uitspraak: 29-07-2012
Datum publicatie: 03-07-2012
Zaaknummer(s): 11/372 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding 6-jaarstermijn. Klacht over gebrek aan objectiviteit onvoldoende aannemelijk gemaakt.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 11/372 Wtra AK van 29 juni 2012 van

 X,

kantoorhoudende te [plaats],

K L A G E R ,

raadsman: mr. Th.H.P. van den Kieboom,

t e g e n

Y,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. H.L. Duijm.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 17 februari 2011 ingekomen klaagschrift van die datum met bijlagen;

-          de op 12 mei 2011 ingekomen faxbrief van die datum van klager inhoudende een toelichting op de klacht;

-          het op 8 juli 2011 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 19 december 2011 op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - X in persoon, diens raadsman mr. Th.H.P. van den Kieboom, advocaat te Utrecht, en de heer A als adviseur en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon en diens raadsman mr. H.L. Duijm, advocaat te Alphen aan den Rijn.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De Accountantskamer heeft op deze zitting beslist dat een op 14 december 2011 ingekomen brief (met bijlagen) van die datum van klager niet tot de gedingstukken zal worden toegelaten, nu niet is gebleken dat klager niet eerder in de gelegenheid is geweest deze stukken in het geding te brengen.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant en kantoorhoudende te [plaats] onder de naam Y Accountants-Adviseurs.

2.2 Klager heeft via zijn holding BV1 aandelen in verschillende vennootschappen, waaronder BV2, BV3, en BV4. De heer B heeft via zijn holding BV5 eveneens aandelen in genoemde vennootschappen.

2.3 Betrokkene treedt op als accountant voor BV5 (aandeelhouder B); zijn kantoorgenoot treedt op als accountant voor BV2. De boekhouding van de andere hiervoor aangeduide vennootschappen wordt gevoerd door de heer A. Betrokkene noch zijn kantoorgenoot treden sedert 2010 op als de accountant van deze laatste vennootschappen.

2.4 In de periode 2003 - 2004 hebben onderhandelingen plaatsgevonden met betrekking tot de overdracht van aandelen in BV2 van BV5 van B naar BV1 van klager. In die periode was betrokkene de accountant van BV2.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in - naar de Accountantskamer begrijpt en naar ook betrokkene blijkens het verweerschrift heeft begrepen - dat betrokkene met zijn handelen in het kader van de overdracht in 2003 door klager van de aandelen van BV2. de heer B heeft getracht te bevoordelen. Betrokkene zou zodoende het fundamentele beginsel ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4, onder b, van de Verordening Gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) hebben geschonden.

3.2 Voorts wordt betrokkene verweten dat hij in een brief van 21 april 2010 strekkende tot toelichting van de gang van zaken destijds, aan geschiedvervalsing heeft gedaan.

Betrokkene zou de bestuurders van BV2 er niet op hebben gewezen dat de liquiditeit van de onderneming in gevaar kwam door een voorgenomen aflossing van een achtergestelde lening en het onttrekken van gelden door de twee aandeelhouders in 2008 - 2009.

Volgens klager is betrokkene geen objectieve accountant, wat blijkt uit de omstandigheid dat B een brief van klager van 16 november 2010 niet voor akkoord heeft getekend op instigatie van betrokkene, waaruit zou blijken dat hij het verkooptraject frustreert.

Verder formuleert klager als klacht dat BV1 van BV2 geen informatie van BV2 en betrokkene krijgt uit de administratie van die vennootschap.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994, en, voor zover het plaats had na 17 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Allereerst wordt overwogen dat, voor zover klager ter zitting nog andere personen dan betrokkene in deze procedure heeft willen betrekken, die klacht niet in behandeling kan worden genomen, alleen al vanwege de omstandigheid dat de aanvankelijke klacht zich niet tot anderen dan betrokkene richtte en deze anderen zich niet hebben kunnen verweren, noch afgezien van het antwoord op de door klager niet beantwoorde vraag of die anderen als accountant aan het onderhavige tuchtrecht zouden zijn onderworpen.

4.5 Betrokkene heeft de klacht uitvoerig en gemotiveerd weersproken en doen weerspreken.

Het meest verstrekkende verweer is dat de klacht deels betreft de overdracht in 2003 door klager van de aandelen van BV2, hetgeen meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht is geschied, zodat daarover niet meer kan worden geklaagd.

4.6 Dit verweer treft doel. Ingevolge artikel 22, eerste lid, Wtra kan bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51, eerste lid, Wet AA een klacht worden ingediend binnen drie jaar na de constatering van het handelen of nalaten van een registeraccountant en neemt de Accountantskamer de klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Indien één van beide termijnen is overschreden, dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.7 De aandelentransactie heeft plaatsgevonden in 2003, derhalve meer dan zes jaar voor binnenkomst (op 24 februari 2011) van de klacht bij de Accountantskamer. Dat brengt met zich dat klager te laat is met het indienen van de klacht, voor zover deze is omschreven in rechtsoverweging 3.1. In zoverre zal de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.8 Voor zover de klacht betrekking heeft op de handelingen van betrokkene in 2010 en later heeft betrokkene samengevat aangevoerd dat:

-          de klacht over de brief van 21 april 2010 niet duidelijk is en dat klager kennelijk twijfelt aan de juistheid van vastgelegde afspraken. Betrokkene vermoedt dat dit betreft een met BV6 overeengekomen voorkeursrecht van koop van de aandelen BV2, waarvan klager overigens zelf bij brief van 4 november 2010 erkent dat afspraken zijn gemaakt, maar dat hij meent zich daaraan niet meer te hoeven houden;

-          voor zover het betreft een voorgenomen aandelentransactie in 2010, zijn brief van 21 april 2010 niet in strijd is met het beginsel van objectiviteit, aangezien die brief slechts inhoudt dat alvorens over te gaan tot de aandelentransactie nog een aantal zaken overweging verdient, welk advies beide bij de aandelentransactie betrokken partijen regardeerde;

-          betrokkene in deze periode uitsluitend voor BV5 en/of B werkzaam was en niet voor BV4 en/of BV3. Dit moet klager ook duidelijk zijn geweest, vide een brief van 21 september 2010 en een e-mailbericht van 22 september 2010.

Tenslotte heeft betrokkene geconcludeerd dat hij met zijn handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.9 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot de onderhavige klacht dat uit al het door klager aangevoerde niet blijkt van een gebrek aan objectiviteit bij betrokkene en overigens ook niet van een benadeling van klager door betrokkene, te minder daar betrokkene vanaf 2010 niet de accountant van klager of diens vennootschap(pen) is geweest en klager en diens vennootschappen door een eigen accountant werd bijgestaan.

Niet gebleken of aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval bij betrokkene sprake is geweest van een “obstructieve houding” waardoor de aandelenoverdrachten aan een derde partij niet tot stand zouden zijn gekomen. Evenmin is gebleken dat betrokkene in strijd met de werkelijkheid informatie aan klager of anderen heeft verstrekt. Klager bezigt termen als ‘dat hij het vreemd vindt’ of ‘dat hij zich afvraagt hoe een en ander is verlopen’. Daarmee heeft hij de klacht zeer vaag en onduidelijk gehouden. De klacht is in zoverre ‑ mede in het licht van het gevoerde gemotiveerde verweer - onvoldoende onderbouwd, laat staan aannemelijk geworden. Daarom dient dit klachtonderdeel wegens onvoldoende feitelijke grondslag ongegrond te worden verklaard.

4.10 Voorzover de klacht zich ten slotte richt tegen het niet verstrekken van informatie door betrokkene aan alle aandeelhouders, wordt overwogen dat ook deze klacht niet onderbouwd is. Bovendien valt niet in te zien dat een accountant van een vennootschap aan anderen dan zijn opdrachtgever informatie over de door hem opgestelde cijfers zou hoeven te geven. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

4.11 Op grond van al het voorgaande dient de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond te worden verklaard.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover omschreven in rechtsoverweging 3.1;

·         verklaart de klacht voor het overige in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.F. Smeele, rechterlijke leden, S.L.J. Graafsma RA en A.M.H. Homminga AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klager en/of betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA of het NIVRAtegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.