ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0276 Accountantskamer Zwolle 11/2040 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0276
Datum uitspraak: 22-06-2012
Datum publicatie: 25-06-2012
Zaaknummer(s): 11/2040 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Conflict tussen 2 samenwerkende accountants. Het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen, al dan niet in rechte, innemen van een civielrechtelijk standpunt kan, behoudens bijzondere omstandigheden in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 22 juni 2012

in de zaak met nummer 11/2040 Wtra AK van

drs. X ,

registeraccountant,

wonende te [plaats] Curaçao,

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats] Curaçao,

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 29 september 2011 ingekomen klaagschrift van 20 september 2011 met bijlagen;

-         de op 1 november 2011 ingekomen brief van klager van 24 oktober 2011 met bijlagen;

-         het op 16 december 2011 ingekomen verweerschrift van 13 december 2011 met bijlagen;

-    de op 20 februari 2012 ontvangen aanvulling van 15 februari 2012 op het klaagschrift.

1.2 De Accountantskamer heeft voorts kennisgenomen van de stukken die zijn gewisseld in de zaak van de klacht van betrokkene tegen klager, ingediend bij klaagschrift van 28 januari 2012 en geregistreerd onder nummer 12/222 Wtra AK.

1.3 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 maart 2012 waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene, bijgestaan door A RA. Met toestemming van partijen is de klacht van betrokkene tegen klager, ingediend bij klaagschrift van 28 januari 2012 en geregistreerd onder nummer 12/222 Wtra AK, gelijktijdig behandeld.

1.4 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager is werkzaam voor NV3.  Betrokkene is werkzaam voor NV1. NV1 werkt samen met 2 Nederland (hierna: 2). Betrokkene en klager zijn een samenwerking aangegaan voor controleopdrachten, waaronder een opdracht voor de jaren 2009, 2010 en 2011, voor 4.

2.2 Bij brief van 14 januari 2009 heeft betrokkene 4 een voorstel gedaan voor accountantswerkzaamheden. Voor het geval deze offerte tot een opdracht zou leiden, heeft betrokkene klager per e-mail van 15 januari 2009 een voorstel voor verdeling van het (dan) beschikbare budget, gedaan. In die e-mail is opgenomen: ‘NV1 is de contractspartij, waarbij NV1 [klager]/NV3 zal betalen op het moment dat de gelden door 4 ook zijn ontvangen door NV1 (…). Met dit voorstel is klager, met een restrictie ten aanzien van zijn inbreng in reviews, op dezelfde dag, per e-mail akkoord gegaan.

2.3 Bij brief van 19 augustus 2009 heeft B, klager en 2 laten weten een voorstel van 2 februari 2009 aangaande accountantswerkzaamheden voor 4 voor het jaar 2009 te accepteren.

2.4 4 heeft een brief van NV1 van 22 oktober 2009 inzake de te verrichten accountantswerkzaamheden bevestigd en geaccepteerd.

2.5 Bij e-mail van 19 maart 2011 aan klager heeft betrokkene de samenwerking, onder meer voor 4, aan de orde gesteld en voorgesteld daarover op korte termijn nader met klager te spreken.

2.6 Over betaling van de factuur van klager door betrokkene voor de balanscontrole 2010 bij 4 is tussen klager en betrokkene onenigheid ontstaan. In een gesprek daarover tussen klager en betrokkene op 6 juni 2011 heeft klager betrokkene belet weg te lopen. De nota voor 2010 is toen, door het uitschrijven van een cheque deels, en op enig moment na 6 juni 2010 geheel voldaan door betrokkene. Er bleef evenwel discussie bestaan over de samenwerking voor het jaar 2011.

2.7 Per e-mail van 14 juni 2011 heeft betrokkene van beveiligingsmedewerker C een rapport ontvangen inzake verleende assistentie op zijn kantoor op 6 juni 2011. In het rapport is opgenomen:

’18:10 tot 18:25 uur (assistentie bij […..] office park (7.2)

Samen met D assistentie bij Dhr. Y. Na onderzoek bleek dat Dhr. Y door een collega mishandeld was. Hij wou geen klacht indienen bij de politie. Intussen was de collega al vertrokken. (….).’

2.8 Op 14 juli 2011 heeft betrokkene bij de politie te Curaçao aangifte gedaan aangaande  ‘onder afdreiging door een voor hem bekende verdachte op 6 juni 2011 een cheque van NAf 13.000,- te hebben uitgeschreven’.

2.9 Per e-mail van 6 september 2011 (11:08 AM) heeft een vertegenwoordiger van 4 betrokkene laten weten in verband met het incident op 6 juni 2011 slechts de relatie met NV1 te willen continueren en niet meer met klager. In deze e-mail is opgenomen:

‘I am aware of the incident which took place on June 6th this year at which incident [klager] physically abused you. [Klager] acknowledged this fact to me.’

2.10 Per e-mail van 6 september 2011 (9:40 PM) heeft klager 4 benaderd in verband met het incident op 6 juni 2011 en verzocht om een gesprek. In deze e-mail is opgenomen:

‘(…) After the communication we had this afternoon I gave this issue another thought and, (…), we should not forget that it is [betrokkene] who caused this issue on June 6th by not respecting agreements made and contracts signed in which my name is explicitly mentioned. It was not without reason that I so-called ‘physically abused’ [betrokkene] and you know exactly why.’

2.11 Per e-mail van 31 oktober 2011 heeft klager 4 er op gewezen dat 4 door de relatie slechts met betrokkene te continueren, afspraken niet nakomt en dat klager zo nodig dienaangaande een rechtszaak zal aanspannen.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene:

a. dat hij bestaande afspraken met zijn collega-accountant niet nakomt, contractuele afspraken met cliënten negeert, niet integer en onprofessioneel handelt en niet-collegiaal gedrag vertoont. Volgens klager heeft betrokkene in strijd gehandeld met artikel A-100.4 onder a. en e., artikel A-100.14 en artikel A-110.1 van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC).

b. dat hij in zijn verweerschrift en in zijn onder 1.2 genoemde klaagschrift van 28 januari 2012 met nummer 12/222 Wtra AK valsheid in geschrifte heeft gepleegd en derden daartoe heeft aangezet.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Terzake klachtonderdeel sub a. overweegt de accountantskamer het navolgende.

4.4.1 Partijen zijn een samenwerking aangegaan ten behoeve van (onder meer) werkzaamheden voor cliënt 4. Te dier zake hebben partijen afspraken gemaakt omtrent de onderlinge werkverdeling, verantwoordelijkheden, in rekening te brengen fee bij 4 door NV1 en vervolgens betaling van klager door betrokkene/NV1. Tussen beiden is onenigheid ontstaan over betaling van een factuur van klager die hij in mei 2011 bij NV1 had ingediend voor de balanscontrole 2010 bij 4. In een gesprek daarover op 6 juni 2011 heeft betrokkene, al dan niet zoals van te voren door hem was aangekondigd, de samenwerking tussen beiden ter discussie gesteld voordat hij tot betaling wenste over te gaan. Dat vindt klager klachtwaardig.

4.4.2 De Accountantskamer heeft een en andermaal geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen, al dan niet in rechte, innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. [1] Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend blijkt te zijn of naar haar bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

Voorts dient de accountant bij het treffen van rechtsmaatregelen een zorgvuldige belangenafweging te maken tussen zijn eigen belang en de voor hem kenbare belangen van zijn wederpartij, die als gevolg van die te nemen rechtsmaatregelen geschaad kunnen worden. Hierbij geldt dat deze belangenafweging zwaarder heeft te gelden, indien de rechtsmaatregelen zijn gericht tegen een (voormalig) cliënt dan in het geval (zoals in de onderhavige casus) dat de wederpartij een zakelijke partner is.

4.4.3 Het stond naar het oordeel van de Accountantskamer betrokkene in beginsel vrij om over de samenwerking te spreken alvorens tot betaling van de factuur over te gaan. De door klager genoemde omstandigheden (1) dat niet afgesproken was om op 6 juni 2011 over de samenwerking te spreken, (2) dat contractuele afspraken waarin de onderlinge samenwerking was vastgelegd, werden genegeerd of (3) dat betrokkene wist dat klager geen financiële reserves had om een eventuele wanbetaling op te kunnen vangen, brengen naar het oordeel van de Accountantskamer in het kader van voormelde tuchtrechtelijke toets niet met zich mee dat betrokkene zijn standpunt inzake de betaling van de factuur aan klager niet mocht innemen of de betaling daarvan niet (onaangekondigd) ter sprake had mogen brengen.

Aangaande de stelling van klager dat betrokkene er weloverwogen voor gekozen heeft om de bestaande samenwerking op te zeggen door onderlinge afspraken niet na te komen met het vooropgezette doel klager voortijdig uit de opdracht te werken en de opdracht geheel van klager over te nemen, is de Accountantskamer van oordeel dat de tussen partijen bestaande, meerdere cliënten omvattende, samenwerkingsrelatie tezamen met de uiteenzetting van betrokkene dat hij met klager voorafgaande aan bedoelde betaling wilde spreken over de (verdere) verdeling van de werkzaamheden, daar niet zonder meer op duidt. Klager heeft deze stelling afgezet tegen het verweer niet aannemelijk gemaakt. Reeds daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Ter toelichting van klachtonderdeel b. heeft klager er in zijn klaagschrift op gewezen dat de door betrokkene ingediende (tegen)klacht, inhoudende dat klager betrokkene fysiek is aangevallen, onmogelijk op waarheid kan berusten, gelet op het verschil in fysieke gestalte tussen betrokkene en klager en gegeven de omstandigheden dat er geen medisch rapport is opgesteld over de aard en de ernst van de mishandeling door klager van betrokkene en dat de aangifte inzake bedreiging door betrokkene pas 5 weken na het gesprek op 6 juni 2011 is gedaan.

Dienaangaande overweegt de Accountantskamer allereerst dat in tegenstelling tot het schriftelijke betoog van klager, uit het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat klager betrokkene op 6 juni 2011 heeft belet de vergaderruimte te verlaten, hem daarbij heeft vastgehouden en tegen de muur gedrukt en hem daarbij in ieder geval heeft gezegd dat hij de ruimte niet kon verlaten zonder klager te betalen. Gelet hierop is naar het oordeel van de Accountantskamer afdoende gebleken dat in ieder geval op initiatief van klager sprake is geweest van fysiek dreigend contact zodat de toelichting van klager in zoverre als feitelijk ongegrond verworpen dient te worden. Daarnaast duidt het ontbreken van een medisch rapport of een late aangifte er niet noodzakelijkwijs op dat bedoelde fysieke aanval door betrokkene in zijn (tegen)klaagschrift in strijd met de waarheid is uitgelegd zodat dit klachtonderdeel niet aannemelijk is gemaakt.

Ook dit klachtonderdeel zal derhalve worden verworpen.

4.6 Voorts heeft klager ter zitting een aantal aangelegenheden opgesomd welke volgens hem niet juist zijn, waaronder de wijze waarop onderlinge afspraken voor nieuwe overeenkomsten werden vastgelegd, de wijze waarop cliënt 4 is aangebracht, de informatie aangaande de in Miami uitgevoerde werkzaamheden, de opgegeven reden voor de strubbelingen tussen partijen, de reden(en) voor het gesprek tussen partijen op 6 juni 2011 en het door betrokkene gegeven respijt om over het gerezen conflict na te denken en er een dag later op terug te komen. Voor zover deze klachten al niet als tardief ingediend, namelijk pas ter zitting, terzijde gelaten dienen te worden, heeft klager naar het oordeel van de Accountantskamer een en ander bezien in het licht van de aan de klacht ten grondslag liggende feitelijke constellatie en het verweer dienaangaande van betrokkene onvoldoende onderbouwd om de juistheid daarvan aannemelijk te maken, dan nog daargelaten of dergelijke, eventueel onjuiste uitlatingen in het kader van de hiervoor onder 4.4.2 vermelde toets tuchtrechtelijk wel relevant zijn.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOVAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 2 juli 2010 (Wtra 10/563), 5 november 2010 (Wtra 10/543) en 17 juni 2011 (Wtra 10/982).