ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0275 Accountantskamer Zwolle 12/222 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0275
Datum uitspraak: 22-06-2012
Datum publicatie: 25-06-2012
Zaaknummer(s): 12/222 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Fysiek dreigend gedrag in zijn zakelijke relaties past een accountant nimmer.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 22 juni 2012

in de zaak met nummer 12/222 Wtra AK van

drs. X ,

registeraccountant,

wonende te [plaats], Curaçao,

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats], Curaçao,

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 1 februari 2012 ingekomen klaagschrift van 28 januari 2012 met bijlagen;

-      het op 29 februari 2012 ingekomen verweerschrift van 27 februari 2012 met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft voorts kennis genomen van de stukken die zijn gewisseld in de zaak van de klacht van betrokkene tegen klager, ingediend bij klaagschrift van 20 september 2011 en geregistreerd onder nummer 11/2040 Wtra AK.

1.3 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 maart 2012 waar zijn verschenen klager bijgestaan door A RA en betrokkene in persoon.

Met toestemming van partijen is de klacht van betrokkene tegen klager, ingediend bij klaagschrift van 20 september 2011 en geregistreerd onder nummer 11/2040 Wtra AK, gelijktijdig behandeld.

1.4 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager is werkzaam voor NV1. NV1 werkt samen met 2 Nederland (hierna: 2). Betrokkene is werkzaam voor NV3. Klager en betrokkene zijn een samenwerking aangegaan voor controleopdrachten, waaronder een opdracht voor de jaren 2009, 2010 en 2011, voor 4.

2.2 Bij brief van 14 januari 2009 heeft klager 4 een voorstel gedaan voor accountantswerkzaamheden. Voor het geval deze offerte tot een opdracht zou leiden, heeft klager betrokkene per e-mail van 15 januari 2009 een voorstel voor verdeling van het (dan) beschikbare budget, gedaan. In die e-mail is opgenomen: ‘NV1 is de contractspartij, waarbij NV1 [betrokkene]/NV3 zal betalen op het moment dat de gelden door 4 ook zijn ontvangen door NV1 (…). Met dit voorstel is betrokkene, met een restrictie ten aanzien van zijn inbreng in reviews, op dezelfde dag per e-mail akkoord gegaan.

2.3 Bij brief van 19 augustus 2009 heeft B, namens 4, betrokkene en 2 laten weten een voorstel van 2 februari 2009 aangaande accountantswerkzaamheden voor 4 voor het jaar 2009 te accepteren.

2.4 4 heeft een brief van NV1 van 22 oktober 2009 inzake de te verrichten accountantswerkzaamheden bevestigd en geaccepteerd.

2.5 Bij e-mail van 19 maart 2011 aan betrokkene heeft klager de samenwerking, onder meer voor 4, aan de orde gesteld en voorgesteld daarover op korte termijn nader met betrokkene te spreken.

2.6 Over betaling van de factuur van betrokkene door klager voor de balanscontrole 2010 bij 4, is tussen betrokkene en klager onenigheid ontstaan. In een gesprek daarover tussen betrokkene en klager op 6 juni 2011 heeft betrokkene klager belet weg te lopen. De nota voor 2010 is toen door het uitschrijven van een cheque deels en op enig moment na 6 juni 2010 geheel voldaan door klager. Er bleef evenwel discussie bestaan over de samenwerking voor het jaar 2011.

2.7 Per e-mail van 14 juni 2011 heeft klager van beveiligingsmedewerker C een rapport ontvangen inzake verleende assistentie op zijn kantoor op 6 juni 2011. In het rapport is opgenomen:

’18:10 tot 18:25 uur (assistentie bij […..] office park (7.2)

Samen met D assistentie bij Dhr. X. Na onderzoek bleek dat Dhr. X door een collega mishandeld was. Hij wou geen klacht indienen bij de politie. Intussen was de collega al vertrokken. (….).’

2.8 Op 14 juli 2011 heeft klager bij de politie te Curaçao aangifte gedaan aangaande  ‘onder afdreiging door een voor hem bekende verdachte op 6 juni 2011 een cheque van NAf 13.000,- te hebben uitgeschreven’.

2.9 Per e-mail van 6 september 2011 (11:08 AM) heeft een vertegenwoordiger van 4 klager laten weten in verband met het incident op 6 juni 2011 slechts de relatie met NV1 te willen continueren en niet meer met betrokkene. In deze e-mail is opgenomen:

‘I am aware of the incident which took place on June 6th this year at which incident [betrokkene] physically abused you. [Betrokkene] acknowledged this fact to me.’

2.10 Per e-mail van 6 september 2011 (9:40 PM) heeft betrokkene 4 benaderd in verband met het incident op 6 juni 2011 en verzocht om een gesprek. In deze e-mail is opgenomen:

‘(…) After the communication we had this afternoon I gave this issue another thought and, (…), we should not forget that it is [klager] who caused this issue on June 6th by not respecting agreements made and contracts signed in which my name is explicitly mentioned. It was not without reason that I so-called ‘physically abused’ [klager] and you know exactly why.’

2.11 Per e-mail van 31 oktober 2011 heeft betrokkene 4 er op gewezen dat 4 door de relatie slechts met klager te continueren, afspraken niet nakomt en dat betrokkene zo nodig dienaangaande een rechtszaak zal aanspannen.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene dat hij ongepast heeft gehandeld jegens klager door hem te bedreigen en fysiek geweld tegen hem te gebruiken in het gesprek dat op 6 juni 2011 heeft plaats gevonden. Daardoor heeft betrokkene volgens klager onprofessioneel en in strijd met artikel A-100.4 onder e. van de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) gehandeld.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Partijen zijn een samenwerking aangegaan ten behoeve van (onder meer) werkzaamheden voor cliënt 4. Te dier zake hebben partijen afspraken gemaakt omtrent de onderlinge werkverdeling, verantwoordelijkheden, in rekening te brengen fee bij 4 door NV1 en vervolgens betaling van betrokkene door klager/NV1. Tussen beiden is onenigheid ontstaan over betaling van een factuur van betrokkene die hij in mei 2011 bij NV1 had ingediend voor de balanscontrole 2010 bij 4. In een gesprek daarover op 6 juni 2011 heeft klager, de samenwerking tussen beiden ter discussie gesteld voordat hij tot betaling wenste over te gaan.

4.4.2 Ter toelichting van zijn klacht heeft klager aangaande dit gesprek het volgende naar voren gebracht.

‘Tijdens de bespreking op 6 juni 2011 had hij (klager) - naast de te verrekenen kosten- ook een eventuele aanpassing van de onderlinge verdeelsleutel ter sprake gebracht gezien de intussen ontstane scheefgroei in werkzaamheden en verantwoordelijkheden. Tijdens het gesprek heeft hij zijn visie over de afrekening van het boekjaar 2010 van de klant gegeven en heeft klager aangegeven dat een aanpassing van de verdeelsleutel redelijk was. Betrokkene gaf toen aan het daar niet mee eens te zijn, waarna klager aangaf dat hij er ‘s avonds over na wilde denken en dat ze er dan de volgende morgen verder over zouden kunnen praten.

Betrokkene eiste volgens klager echter directe betaling van wat hij zijn deel achtte en hij begon klager te bedreigen en vervolgens fysiek aan te vallen en te slaan. Klager heeft toen ter plekke aan beklaagde een cheque uitgeschreven om erger te voorkomen.’

4.4.3 Betrokkene heeft zich hiertegen verweerd door samengevat weergegeven te stellen dat klager de feiten verdraait en een valse voorstelling van zaken heeft gegeven.

Betrokkene heeft echter niet ontkend dat op 6 juni 2011 enig fysiek contact is geweest tussen hem en klager. Te dier zake heeft hij ter zitting naar voren gebracht dat hij en klager zich in het kantoor van klager bevonden met een kleine doorgangsruimte. Hij heeft klager, die weg wilde lopen nadat hij mededeelde de factuur niet te betalen, en die zijns inziens een minzame glimlach vertoonde, in de doorgang tegengehouden en daarbij gezegd dat klager niet wegkwam zonder te betalen; hij hield klager daarbij vast. Daarbij kan het zijn dat klager tegen de muur is gekomen omdat de doorgang smal was. Hij zou klager echter niet geslagen hebben.

4.4.4 Het gevolg hiervan is geweest dat klager, die voordat hij tot betaling zou overgaan met betrokkene de volgende dag eerst over de (afspraken inzake) de samenwerking verder wilde praten, zich gedwongen voelde op dat moment toch een cheque af te geven.

Naar het oordeel van de Accountantskamer is daardoor voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene klager bij het verlaten van de ruimte de doorgang heeft belet en hem al vasthoudende tegen de muur heeft aangedrukt, en wel op een zodanige wijze dat daardoor een bedreigende situatie ontstond. Een dergelijke handelwijze, daargelaten de vraag of betrokkene klager daadwerkelijk heeft geslagen, brengt het accountantsberoep in diskrediet en is in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit als bedoeld in artikel A-100.4 VGC. Betrokkene dient immers onder alle omstandigheden, en in ieder geval bij zijn zakelijke contacten, professioneel te handelen; fysiek dreigend gedrag past een accountant nimmer. Gelet hierop is de klacht gegrond.

4.5 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht het daarbij aannemelijk dat betrokkene tijdens het hem te verwijten gedrag in een hevig emotionele gemoedstoestand verkeerde; voorts kan de fysieke uiting (voor zover is vast komen te staan) niet als ernstig gekwalificeerd worden.  De Accountantskamer heeft ook nog gelet op het feit dat betrokkene al eens eerder, en wel bij uitspraak van de Raad van Tucht voor registeraccountants en accountants-administratieconsulenten van 2 juli 2007, zij het voor niet vergelijkbaar gedrag, een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Al met al acht de Accountantskamer in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.6 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor omschreven;

·         legt terzake de maatregel op van waarschuwing;

  • verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOVAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.