ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0262 Accountantskamer Zwolle 11/1867 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0262
Datum uitspraak: 14-05-2012
Datum publicatie: 14-05-2012
Zaaknummer(s): 11/1867 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Falende klachten over de uitvoering van een onderzoek met persoonsgerichte aspecten. Aangenomen moet worden dat klaagster weet had van aard en bereik van het onderzoek en van de uitbreiding daarvan, terwijl zij tweemaal is gehoord en zij op feitelijke bevindingen heeft kunnen reageren alvorens betrokkene zou rapporteren. Onterecht verwijt over het (willen) gebruiken van digitale gegevens, afkomstig van de computer van klaagster. Voldoende inzicht in het onderzoek en de gemaakte onderzoekskeuzes. Geen suggestief woordgebruik. Onvoldoende grond voor conclusie dat betrokkene onvoldoede onafhankelijk van opdrachtgever zou zijn. Onzorgvuldige passage in het rapport over het niet reageren door klaagster is in de context van de tekst die daaraan voorafgaat en daarop volgt van onvoldoende gewicht om tot gegrondverklaring van het daarop betrekking hebbende klachtonderdeel te komen. Betrokkene heeft geen politiek oordeel geveld doch conclusies getrokken die uit feitelijke bevindingen konden volgen. Geen rechts- of beroepsregel aan te wijzen die betrokkene zou verplichten om met zijn opdrachtgever een zeer beperkte verspreiding van het rapport af te spreken. Publieke uitspraken van betrokkene, zulks in reactie op de uitlatingen van klaagster in de media, leveren in dit geval evenmin strijd op met enig voor betrokkene geldende rechts- of beroepsregel. Volgt algehele ongegrondverklaring van de klacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 14 mei 2012 in de zaak met nummer 11/1867 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A AG S T E R ,

raadsman: mr. A. Diepeveen,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: prof. J.H. Blokdijk RA.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-           het op 7 september 2011 ingekomen klaagschrift van 5 september 2011 met bijlagen;

-          de op 7 oktober 2011 ingekomen aanvulling op het klaagschrift van 6 oktober 2011 met bijlagen;

-           het op 6 januari 2012 ingekomen verweerschrift van betrokkene van die datum met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 20 februari 2012 waar zijn verschenen: klaagster, bijgestaan door mr. A. Diepeveen van KAFI Integrity te Veenendaal, en betrokkene, vergezeld door kantoorgenoot A en bijgestaan door prof. J.H. Blokdijk RA te Amsterdam.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, het volgende vast komen te staan.

2.1 Betrokkene is accountant in business. Hij is als directeur verbonden aan het Bureau A (hierna: A). Dit bureau richt zich met name op gemeenten, met verscheidene diensten rondom het thema ‘integriteit’, daaronder begrepen onderzoek, beoordeling, advies en preventie.

2.2 Klaagster was tot 15 juni 2011 burgemeester van [plaats].

2.3 In opdracht van de gemeenteraad van de gemeente [plaats] heeft A vanaf eind april 2011 een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke tekortkomingen in (1) het professioneel handelen van de burgemeester, (2) de integriteit van de ambtelijke organisatie en (3) de effectiviteit van de klokkenluidersregeling. De gemeenteraad heeft bij de verstrekking van de opdracht een aantal onderwerpen aangereikt waarop het onderzoek zich diende te richten. Lopende het onderzoek is de opdracht uitgebreid met een groot aantal andere onderwerpen (hierna ook wel als dossiers aangeduid). In het kader van het onderzoek zijn 21 met name genoemde personen en 25 anonieme melders geïnterviewd en is daarnaast inzage verkregen in digitale gegevensbestanden en computers van betrokkenen. Betrokkene had de leiding van het onderzoek.

2.4 A heeft ook klaagster gehoord. De eerste keer is dat gebeurd op 3 mei 2011. Van dit interview is een conceptverslag opgemaakt dat op 5 mei 2011 aan klaagster is voorgelegd. Klaagster heeft op 24 mei 2011 op dit verslag gereageerd, waarna A op 26 mei 2011 een aangepast verslag aan haar heeft toegezonden. Een tweede interview is gehouden op 16 juni 2011, waarvan het conceptverslag op 21 juni 2011 aan klaagster is voorgelegd. Klaagster heeft vervolgens bij brief van 28 juni 2011 een aantal opmerkingen gemaakt over de twee gesprekken die zij had gehad. Zij besluit haar brief als volgt: “Ik vind uw onderzoek, uw vraagstellingen en uw verslagen zeer onvolledig. Ik ga daarom niet akkoord met uw verslaglegging van gesprek 1 en gesprek 2 dat u met mij heeft gevoerd. Op advies vraag ik u schriftelijk naar mij te reageren in reactie op dit schrijven en over eventueel openstaande vragen van uw zijde.” Betrokkene heeft daarop in een e-mailbericht van 25 juli 2011 gereageerd. Daarin heeft hij onder meer uiteengezet dat klaagster de gelegenheid heeft om zaken die zij miste in de conceptverslagen toe te voegen of aan te vullen. Tijdens het tweede gesprek is haar expliciet aangeboden om haar visie op te nemen in het rapport. Klaagster wordt aangeraden tijdig aandacht te besteden aan het formuleren van haar visie. Zij zal vier dagen de tijd krijgen om kennis te nemen van en te reageren op de conceptbevindingen. Met het oog op een mogelijk verschil van mening over de juistheid van de conceptverslagen zullen de opnamen van de gesprekken worden bewaard. Als klaagster van mening is dat zij in het uit te brengen rapport onjuist wordt geciteerd, zullen de geluidsbanden worden geraadpleegd. Aan het slot van dit e-mailbericht staan de dossiers opgesomd die aan de oorspronkelijke onderzoeksopdracht zijn toegevoegd.

2.5 Op 11 augustus 2011 heeft A klaagster een e-mailbericht gezonden met de kennelijke bedoeling haar erop te wijzen dat zij de gelegenheid krijgt om te wijzen op eventuele onjuistheden in een toe te zenden document met feitelijke bevindingen. Daags nadien heeft klaagster als bijlage bij een e-mailbericht een concept ontvangen dat 124 pagina’s bevindingen bevatte over 16 dossiers (hierna: het concept). Klaagster heeft daarop gereageerd in een bijlage bij een e-mailbericht van 16 augustus 2011, die drie pagina’s telt. Aan het slot daarvan heeft zij geschreven: “Zo zijn er vele punten in uw verslag die tot reactie uitnodigen. Ik beperk mij tot datgene waarmee ik denk dat u risico’s loopt.”

2.6 Klaagster heeft in een kort geding dat zij op 23 augustus 2011 jegens de gemeente [plaats] aanhangig heeft gemaakt, getracht om voorafgaand aan openbaarmaking van het uit te brengen rapport inzage te verkrijgen in het complete conceptrapport van A, stellend dat zij een redelijke termijn dient te hebben om daarop te reageren en eventuele feitelijke onjuistheden recht te zetten. Haar vordering is bij vonnis van 25 augustus 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam afgewezen.

2.7 Betrokkene heeft desgevraagd op de avond van 23 augustus 2011 tegenover een journalist van RTV Rijnmond onder meer verklaard dat klaagster al zeker 90% van het rapport heeft gelezen, dat zij alleen nog niet de conclusies van A heeft, maar wel de bevindingen, dat A uitgebreid met klaagster heeft gesproken en dat A verder geen inhoudelijk commentaar wil leveren.

2.8 A heeft op 24 augustus 2011 rapport uitgebracht aan de gemeenteraad (hierna: het rapport). Klaagster heeft dit op 25 augustus 2011 ontvangen. Het rapport telt 154 pagina’s. De pagina’s 11 tot en met 139 zien op 16 dossiers en behelzen per dossier bevindingen (behoudens omtrent de dossiers “Bemoeienis aanstelling medewerker Kabinet” en “Aanstelling privérelatie als afdelingshoofd Communicatie”, waarover in afzonderlijke, vertrouwelijke notities aan de gemeenteraad is gerapporteerd) en beoordeling daarvan. Van het rapport maakt daarnaast deel uit een hoofdstuk 8 getiteld “Functioneren vertrouwenspersoon en klokkenluidersregeling: een (on)veilig werkklimaat”. Dit hoofdstuk telt 12 pagina’s en kent de opbouw: “Beschouwing”, “Bevindingen” en “Beoordeling”. In het rapport wordt met betrekking tot het merendeel van de beoordeelde dossiers, kritiek geleverd op het handelen van klaagster als burgemeester. Het rapport is besproken in de vergadering van de gemeenteraad van 30 augustus 2011. Vanaf het moment van publicatie heeft het rapport veel aandacht in de media gekregen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.1 betrokkene heeft voorafgaand aan het op 24 augustus 2011 gehouden kort geding informatie gelekt naar de pers, wat een onafhankelijk integriteitsonderzoeker niet past;

a.2 betrokkene heeft bewust onjuiste informatie gegeven waardoor hij de positie van klaagster in het kort geding (vermeld onder 2.6) nadelig heeft beïnvloed en waardoor bij het publiek een verkeerd beeld van de zaak is gewekt, als gevolg waarvan klaagster ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld;

b.1 betrokkene heeft op onzorgvuldige wijze ‘hoor’ toegepast;

b.2 betrokkene heeft op onzorgvuldige wijze ‘wederhoor’ toegepast;

c. betrokkene heeft ondeugdelijke onderzoeksmethoden gebruikt en een gebrek aan objectiviteit aan de dag gelegd door:

c.1 gebruik te maken van de computer van klaagster; 

c.2 een onduidelijke selectie van te horen personen;

c.3 een suggestieve vraagstelling;

c.4 het verrichten van onvoldoende (zelfstandig) en onvolledig onderzoek;

c.5 op willekeurige en daardoor misleidende wijze uitspraken te gebruiken;

c.6 een beding te maken inhoudend dat zijn opdrachtgever de kosten draagt indien hij in rechte wordt aangesproken, waardoor zijn onafhankelijkheid wordt aangetast;

c.7 op oneigenlijke wijze druk uit te oefenen;

d. betrokkene heeft in het rapport op een wijze die in strijd is met de waarheid, verantwoording afgelegd over het gebruik van de verslagen van de gesprekken met klaagster;

e. betrokkene heeft ten onrechte zelf conclusies getrokken en zaken gesuggereerd, terwijl hij het politieke oordeel aan de gemeenteraad had moeten overlaten;

f. betrokkene heeft klaagster ten onrechte (op p. 43 van het rapport) verweten gehandeld te hebben in strijd met de kernbegrippen ‘dienstbaarheid’ en ‘onafhankelijkheid’;

g. betrokkene heeft ten onrechte toegestaan dat het rapport breed is verspreid en nagelaten maatregelen te treffen om de verspreidingskring van het rapport te beperken;

h. door toedoen van betrokkene is klaagster in de media neergezet als een despoot waarbij haar integriteit sterk in twijfel is getrokken, als gevolg waarvan zij dermate is beschadigd dat een verdere carrière in het overheidsbestuur  uitgesloten lijkt.

3.2 Concluderend heeft klaagster betrokkene verweten dat deze de voor hem geldende fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en geheimhouding heeft geschonden.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Daarbij maakt het geen verschil of door degene die als registeraccountant staat ingeschreven in het register bedoeld in artikel 55 van de Wet RA, de titel RA wordt gevoerd. Toegespitst op de onderhavige zaak betekent dit dat betrokkene in zijn hoedanigheid van registeraccountant aangesproken kan worden op de uitvoering van zijn taak als bestuurder van A en als leider van het onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van de (onder 2.2. vermelde) opdracht van de raad van de gemeente [plaats]. 

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats vond na 1 januari 2007 worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A. Gezien de definitiebepaling van de VGC is, nu betrokkene voor deze werkzaamheden als accountant in business moet worden aangemerkt, derhalve eveneens het (voor accountants in business geldende) deel C van toepassing. Voor zover klaagster heeft beoogd te stellen dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de per 16 oktober 2010 van kracht geworden Praktijkhandreiking persoonsgerichte onderzoeken (nummer 1112) (hierna: de Praktijkhandreiking), wijst de Accountantskamer erop dat het niet (correct) toepassen van één of meer bepalingen van deze Praktijkhandreiking alleen een tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren indien en voor zover daarmee schending van het bij of krachtens (zoals de VGC) de Wet RA bepaalde aan de orde is dan wel hieruit volgt dat sprake is van handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, een en ander als bedoeld in artikel 33 Wet RA. De in de Praktijkhandreiking neergelegde normen zijn immers van invloed op beantwoording van de vraag welke eisen de fundamentele beginselen van de beroepsethiek stellen aan de accountant die een persoonsgericht onderzoek instelt en zij zijn dus in zoverre van belang bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 33 van de Wet RA.

4.3 Het is in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Grondslag voor de verwijten weergegeven onder 3.1.a.1 en 3.1.a.2 zijn uitspraken van betrokkene op de avond voor het kort geding bedoeld onder 2.6, in een programma op RTV Rijnmond. In de betreffende uitzending heeft hij (onbetwist) onder meer gezegd dat klaagster 90% van het rapport al had gelezen en dat zij alleen de conclusies nog niet had, maar wel de bevindingen. Dat was niet juist, aldus klaagster, aangezien zij slechts had kennisgenomen van een concept dat 124 pagina’s telde terwijl het rapport een omvang heeft van 154 pagina’s en de feitelijke bevindingen die erin staan niet geheel gelijkluidend zijn aan de feitelijke bevindingen die zij onder ogen heeft gehad. Het rapport bevat bovendien een hoofdstuk 8 dat geen deel uitmaakte van het concept dat klaagster toegezonden had gekregen. Afgaande op het aantal pagina’s heeft klaagster dus slechts 70% van het uiteindelijke rapport tevoren kunnen lezen.

4.4.2 Betrokkene heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat hij zijn uitspraken op RTV Rijnmond heeft gedaan om het beeld te corrigeren dat door klaagster was geschapen dat A een rapport zou gaan uitbrengen zonder dat wederhoor was toegepast. Klaagster had in de dagen daarvoor immers verscheidene malen in de media laten optekenen dat zij de bevindingen van het uit te brengen rapport niet kende. Hij heeft met zijn uitspraken willen zeggen dat klaagster het rapport in zeer belangrijke mate kende. Feitelijk heeft klaagster kennis kunnen nemen van ruim 81% van het uitgebrachte rapport. Betrokkene heeft geen mededelingen gedaan over de inhoud van het rapport. Van lekken is dus geen sprake geweest, aldus betrokkene.

4.4.3 De Accountantskamer stelt, gelet op de uitlatingen van klaagster in de media, waarnaar betrokkene heeft verwezen, vast dat zij daarmee inderdaad de indruk heeft gewekt dat A, alvorens een rapport uit te brengen over haar bevindingen met betrekking tot (onder meer) het functioneren van klaagster, wederhoor achterwege had gelaten. Er is geen (rechts)regel aan te wijzen, die meebrengt dat betrokkene zich in reactie op deze uitlatingen van klaagster had moeten onthouden van de hiervoor weergegeven uitspraken op RTV Rijnmond. Gesteld noch gebleken is dat hij toen mededelingen heeft gedaan over de inhoud van het rapport, zodat van lekken uit het rapport geen sprake is geweest. Aan klaagster kan worden toegegeven dat de uitspraak dat zij 90% van het uiteindelijke rapport kon kennen, op zijn minst onnauwkeurig was. Dat neemt niet weg dat vast staat dat klaagster wel eerder kennis heeft kunnen nemen van het overgrote deel van het uiteindelijke rapport. In ditzelfde licht moet ook worden beschouwd de uitspraak van betrokkene dat klaagster alleen niet over de conclusies maar wel over de bevindingen beschikte. Klaagster heeft in dit verband immers niet gesteld dat in het hoofdstuk dat geen deel uitmaakte van het concept dat aan haar is toegezonden en/of in andere delen van het rapport, volstrekt andere of geheel nieuwe bevindingen zijn opgenomen dan in het aan haar voorgelegde concept. Ter zitting heeft klaagster wel gewezen op drie passages in hoofdstuk 8 van het rapport ter staving van haar stelling, maar betrokkene heeft in reactie daarop gesteld dat de betreffende passages geen bevindingen van A bevatten maar alleen weergeven wat anderen hebben gezegd. De Accountantskamer onderschrijft deze uitleg.

Al het vorenstaande in aanmerking nemend kan van de uitspraken van betrokkene op RTV Rijnmond niet worden gezegd dat deze strijdig zijn met enige voor hem geldende (rechts- of beroeps)regel. De stelling van klaagster dat de uitspraak in het kort geding bedoeld onder 2.6, waarschijnlijk in haar voordeel was uitgevallen als betrokkene juiste informatie had verstrekt (aan de voorzieningenrechter, zo begrijpt de Accountantskamer) is onvoldoende onderbouwd en te speculatief en moet daarom worden verworpen.

Gezien het vorenstaande zijn de hier besproken klachtonderdelen ongegrond.

4.5 Met betrekking tot de verwijten van 3.1.b.1 en 3.1.b.2 dat betrokkene op onjuiste wijze hoor en wederhoor heeft toegepast, stelt de Accountantskamer het volgende voorop.

4.5.1 Een accountant die een persoonsgericht onderzoek doet of onder wiens verantwoordelijkheid dat wordt verricht, is niet per definitie gehouden om degenen op wie het onderzoek (mede) betrekking heeft in het kader van dat onderzoek te horen. Indien de accountant met inachtneming van de voor hem geldende fundamentele beginselen ook zonder de waarborg van het horen van deze personen een deugdelijke grondslag voor zijn rapportage kan verkrijgen, kan het horen achterwege blijven. Of en in hoeverre dat het geval is staat ter beoordeling aan de accountant. De Accountantskamer merkt daarbij op dat het vrijwel altijd in het belang is van zowel de kwaliteit van het door de accountant uit te voeren onderzoek als van het handhaven van de juiste omgangsvormen tussen de accountant en degenen op wie het onderzoek betrekking heeft, als laatstgenoemden de gelegenheid krijgen om in de vorm van hoor en wederhoor een bijdrage te leveren aan het onderzoek. Indien de accountant echter terecht van oordeel is dat het horen achterwege kan blijven, kan ermee worden volstaan de desbetreffende persoon in de gelegenheid te stellen te reageren op en inlichtingen te verstrekken naar aanleiding van het conceptrapport (wederhoor). Uit de Praktijkhandreiking volgt niet een verplichting tot het horen van de personen op wie het persoonsgerichte onderzoek betrekking heeft. De Praktijkhandreiking verplicht wel tot wederhoor indien zonder toepassing daarvan de naleving van de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag serieus worden bedreigd. Wederhoor is geen doel op zich maar doorgaans een belangrijke waarborg voor het wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau van een bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis voor het naleven van de fundamentele beginselen. Anders gezegd is wederhoor een middel om een deugdelijke grondslag voor een rapport te verkrijgen; het ontbreken van hoor en wederhoor impliceert niet reeds het ontbreken van een deugdelijke grondslag. Daarbij merkt de Accountantskamer op dat naar haar oordeel het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, behoudens bijzondere omstandigheden, welke in dit geval overigens niet zijn gebleken, meebrengt dat wederhoor wordt toegepast, alvorens rapport wordt uitgebracht.

4.5.2 Klaagster heeft de hier te bespreken verwijten (samengevat) als volgt geconcretiseerd. Zij is bij de aanvang van de gesprekken op 3 mei 2011 en op 16 juni 2011 niet op de hoogte gebracht van de inhoud en de doelstelling van het onderzoek en ook niet van de uitbreiding van de opdracht die op of rond 23 mei 2011 heeft plaatsgevonden. Daardoor kende zij niet de context van de vragen die haar zijn gesteld en is zij in een nadelige positie gebracht. Klaagster heeft evenmin tevoren vernomen wat de gespreksonderwerpen waren. Een en ander klemt te meer nu uit het rapport zelf blijkt dat het de weerslag is van een feitenonderzoek en er op het voorblad wordt gerept van een integriteitsonderzoek. Betrokkene heeft volgens klaagster disproportionele onderzoeks-middelen ingezet. Zo is zij op 16 juni 2011 verhoord door drie onderzoekers, is het verhoor op een geluidsband opgenomen en heeft het verhoor 3,5 uur geduurd. Dit machtsvertoon was zeer bedreigend en intimiderend. Voorlopige onderzoeksbevindingen mogen uitsluitend worden voorgelegd aan degene op wie de bevindingen betrekking hebben. Betrokkene heeft het concept echter ook aan vele anderen toegezonden. De termijn van vier dagen die aan klaagster was gegund om te reageren op het concept was te kort. In hoofdstuk 8 van het rapport dat geen deel uitmaakte van het concept, staan ook bevindingen en die zijn niet aan klaagster voorgelegd voordat het rapport is uitgebracht.

4.5.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze verwijten als volgt.

Klaagster heeft in het aanvullend klaagschrift erkend dat zij op de hoogte is gebracht van een niet getekende conceptbevestiging van de opdracht aan betrokkene. In het verweerschrift heeft betrokkene gesteld (en dat is door klaagster niet weersproken) dat de gemeenteraad klaagster op 27 april 2011 een kopie van de opdracht heeft overhandigd. Volgens betrokkene wijkt de definitieve opdracht niet af van de conceptversie. De Accountantskamer draagt geen kennis van de definitieve versie van de opdracht aan A, maar heeft, gelet op het rapport, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze stelling van betrokkene. In het conceptverslag van het horen op 3 mei 2011 dat op 5 mei 2011 aan klaagster is gezonden en in het aangepaste verslag van dit horen dat op 26 mei 2011 aan haar is toegestuurd, staat vermeld dat klaagster heeft verklaard dat zij inzage heeft gehad in de conceptversie van de opdracht van de gemeenteraad. In de daaropvolgende alinea valt te lezen dat aan klaagster is meegedeeld dat er vijf onderwerpen in het onderzoek en in het gesprek dat volgt aan de orde zullen komen die vervolgens expliciet worden opgesomd. Klaagster heeft de juistheid van deze passages in dit verslag niet betwist. De betwisting aan het slot van haar brief van 28 juni 2011 is te algemeen geformuleerd om als een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van deze passages te kunnen worden aangemerkt. In diezelfde brief heeft klaagster zelf geschreven dat in het eerste gesprek vier gespreksthema’s aan bod zijn gekomen. Het gaat om vier van de vijf onderwerpen die voorkomen in de opsomming in het verslag van het gesprek. Het vijfde onderwerp houdt verband met het eerste.

Volgens betrokkene heeft de gemeenteraad klaagster op 8 juni 2011 geïnformeerd over de uitbreiding van de opdracht. Ook deze stelling is door klaagster niet expliciet weersproken. De toevoeging van onderwerpen heeft niet tot een wijziging in het doel van de opdracht geleid, aldus betrokkene. De mogelijkheid om het onderzoek uit te breiden naar aanleiding van aanvullende aanwijzingen voor tekortschietend functioneren van klaagster was al voorzien in de conceptversie van de opdracht waarvan klaagster kennis droeg, zo stelt betrokkene onweersproken. In het conceptverslag van het horen van klaagster van 21 juni 2011 is vermeld dat in het gesprek op 16 juni 2011 aan klaagster de meldingen zijn voorgelegd die zijn toegevoegd aan het onderzoek en nog niet eerder aan haar waren voorgelegd. Daarna volgt per melding een weergave van wat klaagster daarover tegenover de onderzoekers heeft verklaard. Klaagster heeft de gelegenheid gehad (en benut) om te reageren op dit conceptverslag. Zij is er ook nog in het e-mailbericht van 25 juli 2011 door betrokkene op gewezen dat zij de mogelijkheid had om zaken toe te voegen of aan te vullen. Dit bericht bevat voorts een opsomming van alle dossiers. Ook op het concept heeft zij kunnen reageren en zij heeft dat ook feitelijk gedaan. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift onweersproken aangevoerd dat van de reacties van klaagster van 16 augustus 2011 op onderdelen van het concept in het rapport uitdrukkelijk melding is gemaakt. In hoofdstuk 8 staan volgens betrokkene alleen feiten die al in eerdere hoofdstukken zijn genoemd.

Bij deze stand van zaken kan klaagster niet volhouden dat zij onvoldoende weet had van de aard en de reikwijdte van (de uitbreiding van) het onderzoek en dat zij (daardoor) onvoldoende is gehoord. Klaagster heeft, gelet op de aankondiging in het e-mailbericht van 25 juli 2011, erop bedacht kunnen zijn dat zij maar vier dagen de tijd zou krijgen om kennis te nemen van en te reageren op het concept. Zij heeft toen ook niet gevraagd om meer tijd. Hiervoor (onder 4.4.3) is al opgemerkt dat klaagster niet (althans niet op goede gronden) heeft gesteld dat in het hoofdstuk dat geen deel uitmaakte van het concept dat aan haar is toegezonden en/of in andere delen van het rapport volstrekt andere of gehele nieuwe bevindingen zijn opgenomen dan in het concept. De stelling dat het klaagster niet duidelijk was in welke context de bevindingen in het concept geplaatst moest worden, is in dit licht onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien dat het tweede gesprek op 16 juni 2011 vanwege de omstandigheden die klaagster vermeldt, een bedreigend en intimiderend verloop heeft gehad. Ook in dit opzicht is dus niet aannemelijk geworden dat betrokkene is tekortgeschoten in de van hem bij het horen van klaagster te verlangen zorgvuldigheid. Betrokkene heeft aangevoerd dat A het concept aan meerdere personen tegelijk ter becommentariëring heeft voorgelegd vanwege de verwevenheid van de onderscheiden onderdelen van de opdracht aan A en de samenhang van de bevindingen met betrekking tot het functioneren van klaagster en enkele anderen. De Accountantskamer vermag zonder nadere toelichting van de kant van klaagster, die ontbreekt, niet in te zien wat er aan deze handelwijze van betrokkene uit een oogpunt van zorgvuldigheid schortte. Er is geen algemene regel aan te wijzen waaruit volgt dat betrokkene zich van wederhoor op deze wijze had moeten onthouden.

Al het vorenstaande brengt mee dat de klachtonderdelen 3.1.b.1 en 3.1.b.2 ongegrond moeten worden verklaard.

4.6.1 Wat betreft klachtonderdeel c.1, zoals weergegeven in overweging 3.1, geldt het volgende.

Klaagster heeft dit onderdeel als volgt toegelicht. In het rapport valt te lezen dat A aan de gemeenteraad heeft verzocht om te bemiddelen opdat A toegang zou krijgen tot (onder meer) de computers van de bij het onderzoek betrokken ambtenaren. Alle betrokkenen hebben aan A die toegang verleend met uitzondering van klaagster. Nadat A haar verzoek had toegelicht, heeft de gemeenteraad de computer van klaagster aan A ter beschikking gesteld. Daaraan voorafgaand heeft A tijdens het tweede gesprek op 16 juni 2011 kennelijk aan klaagster gevraagd waarom zij had geweigerd haar computer ter beschikking te stellen. Haar antwoord is geciteerd in het rapport en houdt verband met de omstandigheid dat anderen veel meer dan zijzelf op haar computer werkten, zodat zij geen beeld had van wat zij afstond als zij A inzage zou geven in de computer. Door haar antwoord in het rapport te citeren en door na te laten duidelijk te maken wat A ter motivering van haar verzoek aan de gemeenteraad had aangevoerd, bewerkstelligt betrokkene dat de weigering van klaagster in een negatief daglicht komt te staan. Hij geeft zo de feiten niet objectief weer. In het rapport wordt niet uitgelegd naar welke digitale bestanden A op zoek was. Er wordt ook niet op de beweegreden voor de weigering van klaagster ingegaan. Doordat wat er in de computer staat niet zonder meer aan klaagster kan worden gekoppeld, is de juistheid van de aangetroffen gegevens niet gewaarborgd. Daarom kunnen die gegevens niet dienen als grondslag van het rapport. Bovendien had betrokkene wel de beschikking over de computers van alle andere betrokkenen. Betrokkene had dus geen gebruik hoeven maken van (gegevens ontleend aan) de computer van klaagster.

Betrokkene heeft in zijn verweerschrift (gemotiveerd) uiteengezet dat A bewust niet tevoren kenbaar heeft gemaakt naar welke digitale bestanden zij op zoek was om te voorkomen dat bestanden verwijderd zouden worden en daaraan toegevoegd dat er voordat het verzoek tot de gemeenteraad werd gericht, eerst andere onderzoeksmethoden zijn toegepast in de vorm van interviews, dossieronderzoek en onderzoek van openbare bronnen. Bovendien was uit ingewonnen juridisch advies gebleken dat het bevoegd gezag het recht had de betreffende computer(s), die eigendom was (waren) van de gemeente, zonder toestemming van klaagster (en anderen op wier computer het verzoek van A betrekking had), ter beschikking te stellen van A met het oog op het uit te voeren onderzoek. Niettemin is ervoor gekozen eerst aan alle betrokkenen te vragen om hun computer vrijwillig ter beschikking te stellen. Volgens betrokkene is geen enkel e-mailbericht afkomstig uit de computer van klaagster namens haar ‘ondertekend’. Dat A kennis kon nemen van gegevens op de computers van de andere betrokkenen, laat onverlet dat er relevante gegevens kunnen staan (en ook bleken te staan) op alleen de computer van klaagster.

Gelet op deze uiteenzetting van betrokkene en in aanmerking nemend dat klaagster niet heeft weersproken dat zij geen toestemming hoefde te geven voor het ter beschikking stellen van haar computer, kan niet worden gezegd dat betrokkene geen gebruik had mogen maken van gegevens die zijn aangetroffen op de computer van klaagster. Dat betrokkene door in het rapport niet te vermelden waarom A het nodig achtte te beschikken over de computer van klaagster, niet de vereiste mate van objectiviteit heeft betracht, valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. Daaruit volgt dat klachtonderdeel 3.1.c.1 moet falen.

4.6.2 Ter onderbouwing van het verwijt weergegeven onder 3.1.c.2 heeft klaagster aangevoerd dat in het rapport niet wordt toegelicht waarom A slechts 21 personen heeft gehoord, terwijl er volgens het rapport 41 verzoeken waren binnengekomen om een  verklaring te mogen afleggen. Volgens klaagster is ook niet duidelijk gemaakt waarom een werknemer van Eneco niet is gehoord. Dat had naar aanleiding van een mededeling van klaagster wel moeten gebeuren. Dat getuigt van gebrek aan objectiviteit. Voorts hekelt klaagster dat het, hoewel aan het slot van het tweede gesprek met klaagster is gezegd dat er een derde gesprek moest plaatshebben, daarvan niet is gekomen en dat haar ook niet schriftelijk nadere vragen zijn voorgelegd behoudens een vraag over een ondergeschikt punt. Daardoor is het onderzoek onvolledig geweest. In het rapport wordt niet vermeld welke invloed het achterwege blijven van een derde gesprek heeft gehad op de bevindingen.

Betrokkene heeft aangevoerd dat het voor de hand ligt dat bij de keuze voor de te horen personen (ook in het kader van dit onderzoek) een selectie is gemaakt van degenen die belastende of ontlastende informatie kunnen verschaffen over een te onderzoeken dossier. Als een bij zo’n dossier betrokken persoon zelf aanvullend te interviewen personen voordraagt, wordt daaraan geen gehoor gegeven als A meent over voldoende informatie te beschikken of als het om informatie gaat die niet relevant is voor het onderzoek. De medewerker van Eneco die klaagster op het oog had, had iets kunnen verklaren over het conflict tussen klaagster in privé en een aannemer (aan wie door de gemeente minder opdrachten waren gegund dan in het verleden) maar dit privéconflict was geen onderzoeksobject. Voorwerp van onderzoek was wel of dit conflict had geleid tot minder opdrachten. Ook personen die zich in positieve zin over het functioneren van klaagster in het algemeen wilden uitlaten, zijn niet gehoord omdat deze uitlatingen geen verband hielden met de te onderzoeken dossiers. Op de beperkte reikwijdte van het onderzoek is in het rapport uitdrukkelijk gewezen, nu daarin valt te lezen dat de onderzoeksbevindingen geen volledig beeld geven van het functioneren van de betrokkenen. Het aanvankelijk nodig geachte derde gesprek met klaagster is volgens betrokkene achterwege gebleven omdat later is gebleken dat er geen aanvullende vragen voor klaagster meer waren. Tijdens het tweede gesprek en door het voorleggen van het concept is bovendien al voldoende (weder)hoor gepleegd, aldus betrokkene.

De Accountantskamer is, gelet op dit verweer, van oordeel dat dit verwijt als onvoldoende aannemelijk geworden, moet worden gepasseerd. Daarbij is mede in aanmerking genomen wat zij heeft geoordeeld onder 4.5.3 over het horen en het wederhoren. Klachtonderdeel 3.1.c.2 moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.6.3 Klaagster heeft in haar aanvullend klaagschrift voorbeelden gegeven van suggestieve vragen, die tijdens het onderzoek zijn gesteld. Daarmee zijn de gehoorde personen woorden in de mond gelegd onder meer over het handelen van klaagster. Uit deze vragen blijkt volgens klaagster dat betrokkene vooringenomen was en dat vormt een inbreuk op de van hem te verlangen objectiviteit. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom de voorbeelden die klaagster noemt, niet duiden op vooringenomenheid. De Accountantskamer onderschrijft deze uiteenzetting. Gelet daarop moet klachtonderdeel 3.1.c.3 als niet aannemelijk gemaakt, ongegrond worden verklaard. 

4.6.4 Ter onderbouwing van klachtonderdeel 3.1.c.4 heeft klaagster drie voorbeelden genoemd van onvoldoende of onvolledig onderzoek. Betrokkene heeft in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom hij niet met de personen die klaagster in haar eerste voorbeeld op het oog heeft, heeft  gesproken, waarom niet onderzocht hoefde te worden waarom de aannemer (bedoeld onder 4.6.2) in het verleden zo veel opdrachten kreeg van de gemeente en waarom het niet uitmaakt(e) dat het bedrijf van de zoon van klaagster bij een zoekopdracht op de website van Google wel of niet voorkomt op de eerste twee bladzijden met onderzoeksresultaten. Klaagster heeft deze uitleg niet weersproken. In wezen stelt klaagster in dit klachtonderdeel de juistheid van bevindingen van A over twee dossiers ter discussie. Gezien de (nadere) onderbouwing van deze bevindingen (in het rapport en in het verweerschrift) heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen op een onjuiste of ontoereikende grondslag berusten. Daaruit volgt dat klachtonderdeel 3.1.c.4 ongegrond moet worden verklaard.

4.6.5 Wat klaagster in klachtonderdeel 3.1.c.5 aan de kaak wil stellen, is dat A bij de beoordeling van bevindingen over een bepaald dossier een verklaring van een in het onderzoek betrokken persoon impliciet als leugenachtig bestempelt en een verklaring van dezelfde persoon over een ander dossier kennelijk en ten nadele van klaagster voor waar aanneemt. Betrokkene heeft in het verweerschrift erop gewezen dat in het rapport zelf wordt uitgelegd waarom de ene verklaring ‘geen stand houdt’ in het licht van daar gememoreerde feiten en tevens dat de andere verklaring geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling van het handelen van klaagster in dat tweede dossier. Klaagster heeft een en ander niet weersproken. Dat brengt mee dat dit klachtonderdeel als onvoldoende aannemelijk gemaakt, ongegrond moet worden verklaard.

4.6.6  Door te bedingen dat zijn opdrachtgever de kosten draagt indien hij in rechte wordt aangesproken, wordt de onafhankelijkheid van betrokkene aangetast , aldus klaagster in klachtonderdeel 3.1.c.6, aangezien hij “nu alle registers (jegens klaagster kan) opentrekken”, zonder zelf het risico te lopen daarvan financieel nadeel te ondervinden. Betrokkene heeft in reactie op dit klachtonderdeel aangevoerd dat het beding in de algemene voorwaarden van A waarop klaagster doelt, geen toepassing vindt indien en voor zover A bij de uitvoering van de opdracht verwijtbaar heeft gehandeld. In dat geval zullen de kosten die A moet maken in verband met tegen haar ingediende klachten of claims niet ten laste van de opdrachtgever komen. Deze beperking van het beding staat niet in de algemene voorwaarden van A maar is zo vanzelfsprekend dat het volgens betrokkene niet nodig is geacht deze expliciet op te nemen. Wat er van dit laatste ook zij, feit is dat A zich inderdaad jegens een opdrachtgever niet onder alle omstandigheden op dit beding kan beroepen, maar belangrijker is dat dit klachtonderdeel berust op een onvoldoende aannemelijk geworden uitgangspunt, te weten dat A ‘alle registers jegens klaagster opentrekt’, wat dit verder ook moge inhouden. Gezien het vorenstaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6.7 In klachtonderdeel 3.1.c.7 verwijt klaagster betrokkene dat hij geprobeerd heeft haar te intimideren en druk op haar uit te oefenen door haar voor te houden dat hij aan de gemeente een nog dringender verzoek zou doen om de computer van klaagster te mogen inzien. Hiervoor, onder 4.6.1, heeft de Accountantskamer de klacht dat A gebruik heeft gemaakt van gegevens aangetroffen op de computer van klaagster ongegrond verklaard. Het hier aan de orde zijnde verwijt is in dat kader al aan de orde geweest en daaruit volgt dat dit klachtonderdeel het lot van klachtonderdeel 3.1.c.1 moet delen. 

4.7 Ter onderbouwing van klachtonderdeel 3.1.d. heeft klaagster het volgende aangevoerd. Door in het rapport te vermelden dat klaagster niet heeft gereageerd op de verslagen van de twee gesprekken die zij met onderzoekers van A heeft gehad, wordt de indruk gewekt dat klaagster zich stilzwijgend akkoord heeft verklaard met deze verslagen. Dat is niet integer. Wat er in deze verslagen staat, kan dus niet dienen als grondslag van de bevindingen en de beoordeling daarvan. Uit de feiten die onder 2.4 zijn weergegeven, blijkt al dat deze vermelding in het rapport niet juist is, aldus klaagster.

Betrokkene heeft dat in het verweerschrift ook niet betwist. Wel heeft hij erop gewezen dat vóór de zin, waarover klaagster valt, is te lezen dat klaagster bezwaar had gemaakt tegen de onderzoeksaanpak en had meegedeeld dat zij voortaan alleen maar schriftelijk wilde communiceren. Langs deze weg heeft A kenbaar gemaakt dat klaagster niet had ingestemd met de twee verslagen. Daaraan is in het rapport toegevoegd dat voor A de juistheid van deze verslagen vaststond, nu klaagster geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om de banden, waarop de gesprekken waren opgenomen, af te luisteren. Op de mogelijkheid de banden af te luisteren in het geval er een blijvend verschil van mening bestaat over de juistheid van het verslag, is klaagster in (de verslagen van) beide gesprekken gewezen. Zij heeft later ook nog kunnen reageren op het concept, aldus betrokkene in het verweerschrift.

Aan klaagster kan worden toegegeven dat in het rapport ten onrechte is vermeld dat zij niet had gereageerd op de verslagen van de twee gesprekken. Met wat daaraan in het rapport voorafgaat en met wat daarop volgt is in het rapport echter voldoende duidelijk gemaakt (en dat is essentieel) dat klaagster de gelegenheid heeft gehad om kenbaar te maken dat de verslagen geen juiste weergave vormden van het verloop van de gesprekken. Hiervoor (onder 4.5.3) is al geoordeeld dat de wijze waarop hoor en wederhoor in dit geval is toegepast de toets der kritiek kan doorstaan. Gelet daarop is er onvoldoende tuchtrechtelijk gewicht om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

4.8 Wat betreft onderdeel 3.1.e. heeft klaagster het volgende aangevoerd. Aangezien in het rapport staat dat het rapport de basis moet vormen voor politieke oordelen, had betrokkene zich volgens klaagster van het trekken van conclusies moeten onthouden en dat moeten overlaten aan de gemeenteraad, te meer nu hij (ook volgens klaagster) niet mocht uitgaan van de verslagen van de gesprekken met klaagster. Zo had hij niet mogen concluderen (samengevat) dat de uitlatingen van klaagster over haar geschil met de onder 4.6.2 bedoelde aannemer ambtenaren ertoe hebben gebracht deze aannemer substantieel minder opdrachten voor de gemeente te geven. De echte reden daarvoor waren niet die uitlatingen maar een aanscherping van de aanbestedingsregels, die in maart 2008 ter kennis van elf aannemers, onder wie de betreffende aannemer, is gebracht. Deze aanscherping hing samen met het vermoeden dat aannemers, onder wie de betreffende aannemer, te hoge facturen aan de gemeente stuurden. Daarmee handelt betrokkene in strijd met de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van objectiviteit, aldus klaagster.

Betrokkene heeft in reactie op dit klachtonderdeel betoogd dat klaagster daarbij feiten die in het rapport staan vermeld, miskent. Deze feiten bieden steun aan de conclusie die klaagster bestrijdt. Zo is de betreffende aannemer geweerd uit een overleg waaraan hij kosteloos deelnam en kreeg hij een bepaalde opdracht niet, hoewel hij bij de aanbesteding de goedkoopste bleek te zijn. Van de aanscherping van de aanbestedingsregels is in het rapport ook melding gemaakt en deze aanscherping is ook meegewogen in de beoordeling. Betrokkene heeft verder erop gewezen dat in het rapport geen politieke oordelen worden geveld.

In het licht van deze onvoldoende weersproken verweren zijn de verwijten niet aannemelijk geworden en moet klachtonderdeel 3.1.e. falen.

4.9 Betrokkene had zich volgens klaagster ook moeten onthouden van het oordeel dat klaagster in strijd heeft gehandeld met de kernbegrippen dienstbaarheid en onafhankelijkheid, gezien de onjuiste conclusie waarover klaagster in klachtonderdeel 3.1.e. klaagt. Gelet op het oordeel van de Accountantskamer over dit klachtonderdeel kan van het oordeel van betrokkene niet gezegd worden dat het op ontoereikende gronden berust en moet ook klachtonderdeel 3.1.f. ongegrond worden verklaard.      

4.10 Volgens klaagster had betrokkene vanwege de voorzienbare gevolgen die het rapport kon hebben voor haar reputatie, maatregelen moeten treffen om de kring van personen waaronder het rapport is verspreid zo klein mogelijk te houden. Hij had daarom in eerste instantie alleen aan zijn opdrachtgever mogen rapporteren. Na het uitbrengen van het rapport is ook gebleken dat haar reputatie ernstig is geschaad, in het bijzonder door de beoordeling van haar handelen in het dossier over de aannemer aan wie substantieel minder opdrachten werden gegeven, aldus klaagster ter onderbouwing van de klachtonderdelen 3.1.g. en 3.1.h.

Betrokkene heeft in het verweerschrift gesteld dat niet A maar de opdrachtgever het recht heeft om te beslissen over het openbaar maken van een uit te brengen rapport. In dit geval ligt het gezien de media-aandacht voor het handelen van klaagster voor het instellen van het onderzoek, voor de hand dat de gemeenteraad ervoor gekozen heeft het rapport volledig openbaar te maken. Dat de reputatie van klaagster is beschadigd, heeft zij, gelet op de bevindingen vervat in het rapport, aan zichzelf te wijten, aldus betrokkene.

Naar het oordeel van de Accountantskamer is er geen (rechts- of beroeps)regel aan te wijzen, die meebracht dat betrokkene met de gemeenteraad had moeten afspreken dat hij alleen aan hem zou rapporteren en dat een verdere verspreiding van het rapport niet zou zijn toegestaan. Daarvan uitgaande zijn beide klachtonderdelen ongegrond.

4.11 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.J. van Lee (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2012.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.