ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0259 Accountantskamer Zwolle 11/2188 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0259
Datum uitspraak: 14-05-2012
Datum publicatie: 14-05-2012
Zaaknummer(s): 11/2188 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing. Omstandigheid dat betrokkene de datum van de hertoetsing is vergeten, blijft voor haar rekening en risico. Bevindingen van de toetsing blijven bruikbaar. Oordeel over de toetsing voorbehouden aan het bestuur van de NOvAA en niet aan de toetsers. Gegronde klacht over het niet beschikken over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing wegens tekortkomingen in documentatie van werkzaamheden en in uitgebrachte rapportages. Tevens gegronde klacht over het niet voldoen aan PE-verplichtingen in één jaar. De omstandigheid dat betrokkene, hoewel bewust van de tekortkomingen, gedurende lange tijd geen dan wel onvoldoende actie tot verbetering heeft ondernomen doch zeer veeleer heeft ingespannen om (telkens) uitstel te krijgen voor hertoetsing geeft verder gewicht aan de tekortkomingen. Volgt maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van 3 maanden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 14 mei 2012

in de zaak met nummer 11/2188 Wtra AK van

            de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-

ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouwen: mr. M.L. Batting en mr. R.L. Herregodts,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: P.Th. Stoele RA AA CCP.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 20 oktober 2011 ingekomen klaagschrift van 19 oktober 2011 met bijlagen;

-          het op 13 december 2011 ingekomen verweerschrift van 12 december 2011;

-          de op 3 januari 2012 ingekomen brief van 2 januari 2012 van betrokkene met bijlage.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 16 januari 2012, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouwe mr. R.L. Herregodts, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld door de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en door de heer mr. N. Schaar, voorzitter van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon en haar raadsman P.Th. Stoele RA AA CCP, consultant te Rotterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NovAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2 Op 14 september 2004 heeft de eerste, reguliere toetsing als bedoeld in artikel 3 van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing AA’s (VPPT) van de accountants-praktijk van betrokkene plaatsgevonden. Het toetsingsverslag is bij brief van 13 oktober 2004 aan betrokkene gezonden. Bij de toetsing is geconstateerd dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk voldoet aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening, maar voor verbetering vatbaar is.

2.3 Op 7 januari 2005 is de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad), in afwijking van het advies van het toetsingsteam, tot het eindoordeel gekomen dat het interne kwaliteitsstelsel van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening. In de begeleidende brief van 7 januari 2005 heeft de Raad er bij betrokkene op aangedrongen de aanbevelingen die de toetsers aan haar hebben gedaan tot uitvoering te brengen. De Raad heeft in het eindoordeel een termijn gesteld van twee jaar, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beslissing, waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing dient te worden aangepast aan de normen van artikel 3 van de VPPT en daarbij vermeld dat na afloop van deze termijn een hertoetsing zal plaatsvinden.

2.4 Bij brief van 1 februari 2005 heeft betrokkene, in reactie op het eindoordeel van de Raad, aangegeven zich hiermee niet te kunnen verenigen en voorgesteld aan de Raad het eindoordeel te wijzigen in “voldoet, maar is voor verbetering vatbaar”. Daartoe heeft de Raad geen aanleiding gezien.

2.5 Bij brief van 24 januari 2008 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat haar praktijk in aanmerking komt voor een hertoetsing in 2008. Bij brief van 14 juli 2008 heeft de Raad betrokkene bericht dat de hertoetsing op 31 oktober 2008 zal plaatsvinden. De hertoetsing heeft op die datum plaatsgevonden en het verslag ervan is bij brief van 7 november 2008 aan betrokkene gezonden. In het verslag is weergegeven dat de toetsers tot de conclusie zijn gekomen dat de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de geldende normen.

2.6 Bij brief van 18 december 2008 heeft de Raad betrokkene meegedeeld vooralsnog voornemens te zijn het voorstel voor een oordeel van de toetsers te volgen. Tevens stelt de Raad betrokkene, nu betrokkene ten tijde van de eerste reguliere toetsing van haar praktijk niet verplicht was een verbeterplan in te dienen, bij wijze van uitzondering in de gelegenheid om binnen een termijn van zes weken na dagtekening van de brief een verbeterplan in te dienen. De Raad wijst betrokkene erop dat in het verbeterplan moet worden aangegeven binnen welke termijn, doch uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na dagtekening van de brief, betrokkene het interne kwaliteitsstelsel in overeenstemming met de daaraan gestelde eisen kan brengen. De Raad deelt mee dat na afloop van deze termijn een tussentijdse aanvullende hertoetsing zal plaatsvinden.

2.7 Betrokkene heeft bij brief van 5 februari 2009, na rappellen op 16 januari 2009 en 2 februari 2009, aan de Raad meegedeeld dat zij haar medewerking zal verlenen aan een aanvullende toetsing. Bij e-mail van 2 maart 2009 heeft betrokkene haar verbeterplan ter goedkeuring aan de Raad gestuurd. Omdat dit niet volledig was, is betrokkene bij brief van 28 juli 2009 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een aangepast plan in te dienen.

2.8 Per e-mail van 16 juli 2009 heeft betrokkene verzocht uitstel van drie jaar te verlenen voor het indienen van een herzien verbeterplan. De Raad heeft dit verzoek bij brief van 28 juli 2009 afgewezen. Per brief van 13 augustus 2009 heeft de Raad aan betrokkene meegedeeld haar dossier te hebben overgedragen aan zijn advocaat om een tuchtrechtelijke klacht voor te bereiden omdat betrokkene heeft verzuimd een (herzien) verbeterplan in te dienen. Per e-mail van 14 augustus 2009 heeft betrokkene alsnog een herziene versie van het verbeterplan aan de Raad gezonden.

2.9 Bij brief van 25 september 2009 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat de herziene versie onder voorwaarden wordt goedgekeurd en een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf de dag van verzending van het eindoordeel, gesteld waarbinnen het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing dient te worden aangepast aan de daaraan gestelde normen.

2.10 Het verzoek van betrokkene van 29 oktober 2009 om uitstel te verlenen van de aanvullende hertoetsing van haar praktijk heeft de Raad bij brief van 30 november 2009 afgewezen. Bij brief van 22 januari 2010 heeft de Raad aangekondigd dat de praktijk van betrokkene in het jaar 2010 voor hertoetsing in aanmerking zal komen en betrokkene gevraagd een vragenlijst in te vullen. Bij e-mail van 8 februari 2010 heeft betrokkene verzocht uitstel te verlenen voor het invullen van de vragenlijst.

2.11 Bij brief van 29 maart 2010 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat de aanvullende hertoetsing van haar praktijk op 11 mei 2010 zal plaatsvinden. De Raad heeft betrokkene bij brief van 9 april 2010 meegedeeld dat de aanvullende hertoetsing, overeenkomstig haar verzoek van 6 april 2010, tot 1 november 2010 is uitgesteld. Op 19 april 2010 heeft betrokkene de oriënterende vragenlijst aangeleverd

2.12 Op 1 november 2010 heeft de aanvullende hertoetsing van de praktijk van betrokkene plaatsgevonden. Betrokkene heeft op die dag telefonisch contact opgenomen met het secretariaat van de Raad, waarbij zij heeft aangegeven ervan uit te zijn gegaan dat de toetsing geen doorgang zou vinden omdat zij al langere tijd niets meer van de Raad had vernomen.

2.13 Per brief van 3 november 2010 heeft betrokkene op voorhand aan de Raad verzocht de uitkomsten van de aanvullende hertoetsing te verwerpen. Betrokkene heeft daartoe aangevoerd te zijn overvallen door de toetsing, waardoor zij onvoldoende was voorbereid en haar antwoorden, toelichting en aangeleverde stukken niet volledig waren.

2.14 Bij brief van 16 november 2010 is het toetsingsverslag van de aanvullende hertoetsing op 1 november 2010 aan betrokkene gezonden. In dat verslag is weergegeven dat de toetsers tot de conclusie zijn gekomen dat de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de geldende normen.

2.15 Het eindoordeel van de Raad, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, is bij brief van 29 maart 2011 aan betrokkene gezonden. In het eindoordeel heeft de Raad de door de toetsingsteams gegeven aanwijzingen en gedane aanbevelingen overgenomen. Tevens heeft de Raad erop gewezen dat hij zijn bevindingen in de vorm van een klacht ter kennis van de tuchtrechter kan brengen.

2.16 Betrokkene heeft bij brief van 20 april 2011 aan de Raad meegedeeld dat zij het Fiscount Kwaliteitssysteem per direct in haar praktijk zal implementeren en dat zij ervan uitgaat dat dit voor de Raad aanleiding is verdere acties richting de tuchtrechter achterwege te laten. De Raad heeft bij brief van 21 juni 2011 aan betrokkene meegedeeld geen aanleiding te zien om van zijn eerder ingenomen standpunt af te wijken en de zaak voor te leggen aan de Accountantskamer.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft in de periode 2007-2009 niet voldaan aan haar verplichtingen inzake permanente educatie op grond van artikel 3, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, van de Nadere Voorschriften Permanente Educatie (AA’s) (hierna: NVPE). Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4, onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna VGC).

b.         de accountantspraktijk van betrokkene beschikt na de aanvullende hertoetsing van 1 november 2010 niet over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de VPPT. Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en A-150 van de VGC.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten op 1 november 2010 is gebleken bij de aanvullende hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en dat dit daarom onder meer moet worden getoetst aan de sinds 17 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft zich in het verweerschrift om verschillende redenen op het standpunt gesteld dat de klacht voor zover deze ziet op het tekortschietende interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet-ontvankelijk is, te weten omdat a) niet aangetoond is dat de in lid 1 van artikel 3 VPPT neergelegde uitgangspunten voor een kantoortoetsing zijn gehanteerd, b) de termijn om over de bevindingen te klagen inmiddels is verstreken, c) betrokkene op 1 november 2010 zich overrompeld voelde en de kantoortoetsing desondanks is doorgezet, wat onzorgvuldig is jegens betrokkene en d) het onzorgvuldig is om wat door de toetsers als ‘voldoende’ is aangemerkt tuchtrechtelijk voor te leggen.

4.4.1 Op grondslag van de Wtra leidt van deze redenen slechts de omstandigheid dat een klacht te laat is ingediend - indien aan de orde - tot niet-ontvankelijkheid. Dienaangaande overweegt de Accountantskamer dat de klacht is gericht tegen de bij de aanvullende hertoetsing geconstateerde tekortkomingen welke zijn neergelegd in het toetsingsverslag van 1 november 2010. Gerekend vanaf die datum is de klacht binnen de in artikel 22 Wtra neergelegde termijn van drie jaar ingediend.

4.4.2 Hetgeen betrokkene voor het overige in dit verband heeft aangevoerd, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid en zal - zo zover van belang - hieronder worden besproken.

4.5.1 De VPPT kent drie uitgangspunten, samengevat weergegeven voor de praktijk van betrokkene inhoudende, dat bij de toetsing rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat dit een eenmanspraktijk betreft waarin tegen vrij lage tarieven diensten worden aangeboden die daar qua kwaliteit mee overeen (mogen) komen. Voor zover betrokkene in verband daarmee heeft betoogd dat de Raad of de toetsers deze uitgangspunten (op onderdelen) niet hebben gehanteerd en te zware eisen hebben gesteld aan het stelsel van de praktijk van betrokkene, heeft betrokkene dit niet telkens nader onderbouwd. Een en ander is de Accountantskamer ook niet gebleken. Ten behoeve van de toetsing heeft betrokkene op 20 februari 2008 een vragenlijst en een selectievragenlijst ingevuld waaruit de aard en grootte van de praktijk van betrokkene blijkt. Aan de hand daarvan heeft de Raad betrokkene een Oriënterende vragenlijst voor Andere Assurance Opdrachten gezonden en na invulling door betrokkene, aan de toetsers overgelegd. Hierdoor hadden de toetsers een indruk van en waren zij bekend met de algemene kenmerken van de praktijk van betrokkene en met een aantal in het kader van de kwaliteitsbeheersing relevante aspecten van (de organisatie van) die praktijk. Voorts volgt uit artikel 9 jo 10 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (AA’s) (hierna: NVAK-aav), welke voorschriften zich richten op de beheersing van de kwaliteit van door een accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten en aldus mede norm stellend zijn geweest voor de standpuntbepaling van de toetsers, dat bij de toetsing van een accountantskantoor en haar stelsel van kwaliteitsbeheersing rekening wordt gehouden met de aard en de omvang van dat kantoor.

4.5.2 Anders dan betrokkene aanvoert, kan niet aan klager worden verweten dat de kantoortoetsing op 1 november 2010 doorgang heeft gevonden. De datum van deze toetsing is immers al per brief van 9 april 2010 aan betrokkene medegedeeld, dit terwijl betrokkene al eerder uitstel ter zake was verleend. De omstandigheid dat betrokkene de (vroeg)tijdig medegedeelde datum is vergeten, kan zij dan ook niet aan klager verwijten. Gesteld noch gebleken is dat deze omstandigheid invloed heeft gehad op de bevindingen, terwijl vaststaat dat betrokkene in de gelegenheid is geweest om op het toetsingsverslag te reageren. Aan dit betoog van betrokkene gaat de Accountantskamer dan ook voorbij.

4.5.3 Tot slot gaat de Accountantskamer voorbij aan de kennelijke stelling van betrokkene dat klager, althans de Raad, niet zou mogen afwijken van de bevindingen van de toetsers. Nog daargelaten dat de klacht is gebaseerd op de bevindingen van de hertoetsing op 1 november 2010 en er op basis van deze bevindingen geen verschil is in de conclusie van de toetsers en van de Raad, geldt dat uit de systematiek van de VPPT volgt dat de toetsers slechts een voorstel (kunnen) doen voor een oordeel en dat het oordeel zelf is voorbehouden aan het bestuur van de NOvAA, die zijn bevoegdheid heeft gemandateerd aan de Raad (Besluit mandaat, volmacht, machtiging leden van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s van 20 oktober 2009 (Stcrt. 2009/16882)).

4.6 Met betrekking tot het eerste, hiervoor bij 3.1 onder a. weergegeven klachtonderdeel, te weten dat betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen inzake permanente educatie (PE), overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.1 Het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid is neergelegd in artikel A-l00.4, onder c., en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. De accountant-administratieconsulent handelt bij het verlenen van een professionele dienst zorgvuldig en in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van permanente educatie; op grond van deze bepaling zijn de NVPE uitgevaardigd. In artikel 3, eerste lid, NVPE is bepaald dat de accountant-administratieconsulent minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. PE‑punten kunnen worden behaald met gestructureerde vormen van educatie, waarvan in artikel 4 NVPE een opsomming wordt gegeven. Artikel 7, eerste lid NVPE verplicht de accountant-administratieconsulent voorts tot het voeren van een registratie van de door hem behaalde PE-punten ter voldoening aan de verplichting van artikel 3 NVPE.

4.6.2 Bij de aanvullende hertoetsing op 1 november 2010 hebben de toetsers geconstateerd dat betrokkene in het jaar 2009 24,5 uur aan PE-punten heeft behaald, waarvan 7 uur een cursus AccountView en 17,5 uur vaktechnisch overleg met een collega betreft. De toetsers hebben geconstateerd dat van het vaktechnisch overleg geen verslagen zijn gemaakt, zodat niet is te controleren in welke mate dit overleg heeft bijgedragen aan de deskundigheidsbevordering. Aldus kon volgens klager niet worden beoordeeld of het overleg kwalificeert als permanente educatie in de zin van de NVPE. Betrokkene heeft niet betwist dat zij het op grondslag van de bepalingen van de NVPE voor klager benodigde inzicht in de door haar ontplooide activiteiten niet bij de registratie van PE-punten heeft verstrekt. Weliswaar heeft zij naar voren gebracht dat zij de toetsers inzage heeft gegeven in haar agenda, haar verantwoording van de tijd, en haar e-mailverkeer over het vaktechnisch overleg, maar daarmee heeft zij - zij het eventueel te laat - nog steeds niet toegelicht dat en waarom het door haar gevoerde vaktechnisch overleg te kwalificeren zou zijn als een PE-activiteit. Voorts heeft betrokkene het standpunt van klager dat de cursus AccountView niet voor punten in de zin van de NVPE in aanmerking komt omdat daarin instructies worden gegeven voor het gebruik van software voor het voeren van bedrijfsadministratie, onvoldoende gemotiveerd betwist.

4.6.3 Gelet op het voorgaande heeft betrokkene in 2009 niet voldaan aan het vereiste dat minimaal 20 PE-punten per kalenderjaar dienen te worden behaald. Door niet aan die verplichting te voldoen, heeft zij het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid geschonden. Het eerste klachtonderdeel moet daarom gegrond worden verklaard.

4.7 Met betrekking tot het tweede, hiervoor in 3.1 onder b. weergegeven klachtonderdeel, te weten dat de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikt over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de VPPT, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.8.1 De toetsers hebben bij de aanvullende hertoetsing op 1 november 2010, aan de hand van de toetsing van twee dossiers, onder meer geconstateerd dat sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de uitvoering van werkzaamheden en ten aanzien van de documentatie van werkzaamheden. Zo hebben de toetsers geconstateerd dat bevindingen en conclusies naar aanleiding van verrichte werkzaamheden ontbreken, dat in een dossier niet is gebleken dat betrokkene aandacht heeft besteed aan de continuïteit van de onderneming en dat in ditzelfde dossier geen besprekingsverslag was opgenomen van een kennelijk voorgenomen gesprek met de cliënt. Voorts is in beide getoetste dossiers onvoldoende aandacht gegeven aan de waarderingsgrondslagen, althans dat dit  onvoldoende uit de dossiers blijkt. Daarnaast ontbreekt in één van de getoetste dossiers de onderbouwing van een vordering, alsmede een specificatie van de aansluiting van de loonadministratie met de jaarrekening en ontbreekt in het andere dossier een ondertekende versie van de jaarstukken. Betrokkene heeft deze tekortkomingen niet betwist.

4.8.2 In beide getoetste dossiers ging het zowel om tekortkomingen die voortvloeien uit onvolledigheden als om tekortkomingen van materiële aard. Een dossier is van cruciaal belang om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden reeds zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor de afgifte van een samenstellingsverklaring gelden vereisten. Als leidraad - volgend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid - voor de informatie die in ieder geval in dossiers dient te worden opgenomen geldt dat dossiers overdraagbaar dienen te zijn aan een opvolgende accountant. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Rekening houden met het declaratieniveau of het budget van de cliënt, zoals betrokkene naar de Accountantskamer uit haar verweerschrift heeft begrepen mogelijk heeft gedaan, mag er uiteraard niet toe leiden dat de opdracht niet kan worden uitgevoerd in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften. Daarnaast is van groot maatschappelijk belang dat de accountant zijn werkzaamheden zorgvuldig uitvoert. De vastgestelde materiële tekortkomingen in de dossiers van betrokkene zijn daarmee in het geheel niet te rijmen. Van een deugdelijke uitvoering en documentatie van de werkzaamheden was in zoverre geen sprake. Het verweer van betrokkene dat de relevante vastleggingen in haar digitale werkprogramma zijn gedaan, overtuigt de Accountantskamer daarbij niet, reeds omdat de toetsers dit programma bij de toetsing hebben betrokken. Indien de door de toetsers geconstateerde tekortkomingen zouden zijn veroorzaakt doordat zij, zoals betrokkene stelt, de systematiek van het werkprogramma niet begrepen hebben, had het op de weg van betrokkene gelegen de toetsers op de vindplaats van de relevante informatie te wijzen.

Aldus heeft betrokkene gehandeld in strijd met onder meer de artikelen A-130.1 e.v. en A-150.1 van de VGC, de artikelen 8, eerste lid, 10 en 11, eerste lid, van de NVAK-aav en het bepaalde onder 10 tot en met 16A van de NVCOS 4410.

4.9.1 Daarnaast hebben de toetsers tekortkomingen geconstateerd in de door betrokkene uitgebrachte rapportages. In de getoetste dossiers is in de winst- en verliesrekening geen post vennootschappelijke belasting opgenomen. Ook zijn de zelfstandig bruikbare delen van de jaarstukken niet voorzien van de tekst “samenstellingsverklaring afgegeven” en is in één van de getoetste dossiers geen paragraaf opgenomen omtrent de continuïteit van de betreffende onderneming.

4.9.2 In het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel dienen ook de bepalingen in NVCOS 4410 ten aanzien van het samenstellen van financiële overzichten en het daarbij uitbrengen van een samenstellingsverklaring te worden beschouwd. Een samenstellingsverklaring wordt door de accountant uitgebracht indien hij toestaat dat zijn betrokkenheid bij een door hem samengesteld financieel overzicht aan een derde partij kenbaar wordt gemaakt, zo blijkt uit het onder punt 6. van de NVCOS 4410 gestelde. Aan een samenstellings-verklaring wordt grote waarde gehecht in het maatschappelijk verkeer. Aan deze verklaring is daarom een groot aantal formele vereisten verbonden. Deze vereisten zijn opgenomen in het gestelde onder punt 18. van de NVCOS 4410.

4.9.3 De geconstateerde tekortkomingen hebben betrekking op de kern van het werk van een accountant, te weten het uitbrengen van jaarrekeningen en verklaringen, waaraan door derden in het maatschappelijk verkeer waarde kan worden gehecht. Het ontbreken van de door klager genoemde vermeldingen is niet door betrokkene betwist. Wel heeft zij voor de vermelding aangaande de continuïteit verwezen naar een digitale aantekening en heeft zij betoogd dat het niet voorgeschreven is om op elk zelfstandig te gebruiken onderdeel van de jaarstukken te vermelden dat een samenstellingsverklaring is afgegeven en dat zij dit niet nodig heeft gevonden. Uit dit verweer blijkt naar het oordeel van de Accountantskamer echter niet dat de toetsers en klager ten onrechte hebben geconcludeerd dat betrokkene onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het rapporteren.

4.10 Gezien de aard en de omvang van de hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.8.1 tot en met 4.9.3 vastgestelde tekortkomingen, moet worden geoordeeld dat betrokkene in haar accountantspraktijk niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de VPPT, die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften van de VGC, NVAK-aav en NVCOS. Daaruit volgt dat ook klachtonderdeel 3.1 onder b. gegrond is.

4.11 Gelet op al het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat het door betrokkene niet behoorlijk naleven van voormelde verordeningen en nadere voorschriften, die de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving is gemoeid, overtreding van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ oplevert. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de toetsingen hebben uitgewezen dat de kwaliteit van betrokkenes beroepsuitoefening langdurig onder de maat was.

4.12 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Eén van de essentiële vereisten voor een goede beroepsuitoefening is het voortdurend op peil houden van de deskundigheid. Betrokkene heeft door in 2009 niet minimaal 20 PE punten te behalen aan dit vereiste slechts ten dele voldaan. De Accountantskamer ziet echter redenen om betrokkene dit verzuim niet aan te rekenen, nu betrokkene in de periode 2007 tot en met 2009 in totaal 480 PE-punten heeft behaald en daarmee ruimschoots aan haar overige PE-verplichtingen in de periode 2007-2009 heeft voldaan, hetgeen blijk geeft van voldoende besef bij betrokkene van het belang dat het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft voor een adequate beroepsuitoefening van elke accountant en voor het publieke vertrouwen in een goede uitoefening van het accountantsberoep.

De Accountantskamer rekent betrokkene wel aan dat bij de aanvullende hertoetsing het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing (nog immer) niet voldeed aan de daarvoor gestelde vereisten inzake de uitvoering van werkzaamheden, de documentatie van werkzaamheden en de rapportering, terwijl betrokkene jarenlang de gelegenheid heeft gehad het stelsel op het vereiste niveau te brengen . Uit de brief van betrokkene van 1 februari 2005 blijkt voorts dat betrokkene onderschrijft dat het stelsel op dat moment niet geheel voldeed aan de daaraan gestelde eisen. Hoewel betrokkene zich bewust was van de tekortkomingen in het stelsel,heeft zij sedertdien - hetgeen haar moet worden verweten - geen dan wel onvoldoende actie ondernomen om deze gebreken te herstellen en zich veeleer ingespannen om (telkens) uitstel te verkrijgen.  

4.13 Gelet op al het voorgaande acht de Accountantskamer in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 1 onder j. van de Wet tuchtrecht accountants (Wtra) voor de duur van drie maanden passend en geboden. Bij de beslissing tot het tijdelijk doorhalen van de inschrijving en het bepalen van de duur ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met het feit dat reeds lange tijd sprake is van tekortkomingen in het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing  in de praktijk van betrokkene en dat betrokkene hierop bij meerdere toetsingen is gewezen. Mogelijkerwijs heeft betrokkene hiermee geen schade berokkend aan individuele cliënten, zoals zij heeft betoogd, echter betrokkene heeft hiermee het belang miskend van de eis om te beschikken over een adequaat stelsel van kwaliteitsbeheersing, voor haar beroepsuitoefening en voor het publieke vertrouwen in een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.14 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

1.      verklaart beide klachtonderdelen gegrond;

2.      legt ter zake de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor de duur van drie (3) maanden. Deze tijdelijke doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt op de dag die in de last tot tenuitvoerlegging zal worden vermeld;

3.      verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of betrokkene,tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.