ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0258 Accountantskamer Zwolle 11/2542 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0258
Datum uitspraak: 03-05-2012
Datum publicatie: 04-05-2012
Zaaknummer(s): 11/2542 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: klacht kennelijk niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Kennelijk niet-ontvankelijk;

ACCOUNTANTSKAMER

VOORZITTER

BESLISSING ex artikel 39 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 3 mei 2012 in de zaak met nummer 1 1 / 2542 Wtra AK van

X ,

en

A ,

registeraccountant,

beiden wonende te [plaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde stukken, waaronder:

-          het op 16 december 2011 ingekomen klaagschrift van 15 december 2011, met bijlagen,

-          de op 2 maart 2012 ingekomen aanvulling op het klaagschrift van 29 februari 2012.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op 21 juni 2007 hebben klagers een klacht tegen betrokkene ingediend bij de Raad van Tucht voor registeraccountants en accountants-administratieconsulenten te Den Haag (hierna: de Raad van Tucht) inzake een door betrokkene vervaardigde rapportage van 22 januari 2007. Tegen de uitspraak van 28 september 2009 zijn klagers in beroep gekomen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), welk college op 19 augustus 2011 uitspraak heeft gedaan.

2.2 Op 15 december 2011 hebben klagers –opnieuw- een klacht tegen betrokkene ingediend bij de Accountantskamer inzake de hierboven genoemde door betrokkene vervaardigde rapportage van 22 januari 2007. 

3. De klacht

De klacht in de onderhavige procedure luidt dat de afgifte van een verklaring door betrokkene ter zake van het door hem geformuleerde oordeel in zijn rapport d.d. 22 januari 2007 niet gewettigd is door de kwaliteit en kwantiteit van de uitgevoerde werkzaamheden ter zake van het door hem verrichte onderzoek ter bepaling van de waarde van de aandelen van BV1 en het daarin begrepen belang van de werkmaatschappij BV2 per 1 september 1994. Meer specifiek hebben klagers in dit verband gewezen op het niet kritisch controleren van de hem verstrekte jaarrekeningen over 1994 en het niet opvragen van vereiste informatie ten aanzien van de door hem toegepaste wijzigingen.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht overweegt de voorzitter van de Accountantskamer het volgende.

4.1 De klacht richt zich tegen de handelwijze van betrokkene inzake bovengenoemde rapportage van 22 januari 2007. Op 21 juni 2007 hebben klagers een gelijke klacht ingediend bij de Raad van Tucht. Tegen de uitspraken van de Raad van Tucht van 28 september 2009 zijn klagers in beroep gekomen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), welk college op 19 augustus 2011 uitspraak heeft gedaan. Klagers kunnen zich niet verenigen met de door het CBb genomen beslissingen, voorts menen zij dat het CBb de zaak eerst ter afdoening aan de Accountantskamer had moeten overdragen.

4.2 Tegen de uitspraak van het CBb, waarin dit college zich onder meer bevoegd heeft geacht in hoger beroep te oordelen over de uitspraak van de Raad van Tucht van 28 september 2009, staat geen rechtsmiddel open. Voor zover klagers beoogd hebben bij de Accountantskamer tegen deze beslissing van het CBb op te komen, is de klacht derhalve kennelijk niet ontvankelijk.

Overigens, ten onrechte zijn klagers van opvatting dat op grond van artikel 52, eerste lid Wtra het CBb gehouden zou zijn geweest het bij het college aanhangig gemaakte hoger beroep door te verwijzen naar de Accountantskamer, omdat het college niet voor 1 mei 2010 in het hoger beroep uitspraak zou hebben gedaan. Voormelde wetsbepaling bepaalt enkel dat de door de Raden van Tucht nog niet voor 1 mei 2010 besliste tuchtzaken door de Accountantkamer verder afgehandeld dienen te worden; deze bepaling geldt dus niet voor bij het CBb in hoger beroep aanhangige zaken.  

4.3 Kortom, ter zake onderhavige klacht is in hoogste instantie door het CBb beslist. Het is niet verenigbaar met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager een tweede klacht over hetzelfde feitencomplex opnieuw bij de tuchtrechter indient. Ook daarom is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten slotte, ook artikel 22, eerste lid Wtra verzet zicht tegen het (opnieuw) in behandeling nemen van onderhavige klacht. Immers, ten tijde van deze hernieuwde indiening waren klagers meer dan 3 jaar op de hoogte van de in de klacht aan de orde gestelde gedragingen van betrokkene, zodat ook daardoor de Accountantskamer de klacht niet (meer) in behandeling kan nemen.

4.4 Op grond van het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de onderhavige klacht jegens betrokkene kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, in aanwezigheid van P.M. Foppen LLB, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2012.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Tegen deze uitspraak kunnen betrokkene en klager verzet doen bij de Accountantskamer. Dit verzet moet binnen zes weken na verzending van de uitspraak schriftelijk door indiening van een gemotiveerd verzetschrift worden gedaan.