ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0255 Accountantskamer Zwolle 11/1281 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0255
Datum uitspraak: 16-04-2012
Datum publicatie: 17-04-2012
Zaaknummer(s): 11/1281 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht niet ontvankelijk, want te laat ingesteld. 6- en 3-jaarstermijn.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 16 april 2012 in de zaak met nummer 11/1281 Wtra AK van

wijlen de heer X,

K L A G E R ,

gemachtigde J.A. Koot,

wonende te [woonplaats],

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G. Kattenberg.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 27 juni 2011 binnengekomen klaagschrift van 23 juni 2011, met bijlagen;

-          een op 7 september 2011 ingekomen nadere toelichting op de klacht van dezelfde datum, met bijlagen;

-          het op 24 november 2011 bij binnengekomen bericht, dat na het overlijden van klager de procedure zal worden voortgezet door de erfgenamen, vertegenwoordigd door mevrouw A, onder aanwijzing van J.A. Koot voormeld tot gemachtigde;

-          het op 6 januari 2012 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 5 januari 2012.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 februari 2012, waar aanwezig waren - aan de zijde van klager - J.A. Koot voormeld (hierna: Koot) en - aan de zijde van betrokkene - betrokkene Y RA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.

1.3 Partijen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten, alsmede doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager heeft tot 31 december 1995 in de VOF 1 samengewerkt met zijn dochter, mevrouw B (hierna: de dochter). Per 31 december 1995 heeft klager zijn aandeel in de VOF aan de dochter verkocht.

2.2 Betrokkene is tot 1 januari 2006 verbonden geweest aan C Accountants Fiscalisten Juristen (hierna C) te [plaats]. Hij heeft in die functie klager in 1996 bijgestaan onder andere bij de verkoop van het aandeel in de VOF. Daarbij heeft hij geadviseerd over de koopsom. Als uitvloeisel van die verkoop is op 23 juni 1996 eveneens tussen klager en de dochter een stamrechtovereenkomst tot stand gekomen.

2.3 In de jaren 1996 tot 2006 heeft betrokkene naast het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting van klager en zijn echtgenote, klager geadviseerd over diverse onderwerpen.

2.4 Op 19 augustus 2005 heeft betrokkene ten behoeve van klager een opstelling gemaakt van de formele loop der zaken per 31 december 1995, toen klager zijn aandeel in de VOF verkocht.

2.5 De relatie tussen klager en de C is ultimo 2005 geëindigd. De laatste door betrokkene voor klager uitgevoerde werkzaamheid is het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting 2004.

2.6 Per brief van 14 februari 2006 heeft D RA namens C op verzoek van de dochter aan Koot schriftelijk uiteengezet op welke wijze de lijfrenteverplichting jegens klager is nagekomen.

2.7 Koot heeft bij brieven van 1 mei 2006 en 27 juni 2006 C, ter attentie van E, aangeschreven met het verzoek een duidelijke uiteenzetting te geven over de gang van zaken. Tevens is verzocht om toezending van afschriften van diverse rekeningen.

2.8 Op 26 oktober 2006 heeft C klager in gebreke gesteld en hem gesommeerd een bedrag van € 2.003,66 wegens niet betaalde declaraties te voldoen.

2.9 Bij brieven van 19 november 2009, 6 april 2010 en 20 april 2010 heeft Koot namens klager aan C diverse verwijten gemaakt met betrekking tot de stamrecht- en lijfrenteuitkeringen, de hypotheekschuld, de Tante Agaath-lening en de advisering omtrent herfinanciering. Namens C is hierop gereageerd door haar raadsman bij brief van 31 augustus 2010, waarbij geconcludeerd werd tot ongegrondheid van de klachten en alle aansprakelijkheid werd afgewezen. Hierna is er over en weer gecorrespondeerd over dezelfde onderwerpen.

2.10 Klager is met de dochter in een juridische procedure verwikkeld met betrekking tot de verplichtingen uit lijfrente- en stamrecht van 1 B.V.1, waarvan de dochter de aandelen houdt (hierna: B.V.1).

De klacht

3.1 De klacht, zoals deze werd ingediend bij het oorspronkelijk klaagschrift en nader omschreven in de brief van klager ingekomen op 7 september 2011, omvat een groot aantal onderdelen, welke als volgt worden samengevat:

  1. betrokkene heeft in 1995-1996 onjuist geadviseerd bij de verkoop van klagers aandeel in de VOF aan de dochter, onder meer over verkoopsom, stamrechtovereenkomst, lijfrenteconstructie en hypotheekschuld;
  2. betrokkene heeft onjuiste aangiften inkomstenbelasting opgesteld;
  3. betrokkene heeft zonder toestemming van klager de stamrechtverplichting ondergebracht bij b.V.1;
  4. betrokkene heeft in 2000 onjuist geadviseerd bij het aangaan van een lening van NLG 500.000 met de dochter en het onderbrengen van dit bedrag in B.V.1;
  5. betrokkene heeft toen onjuist geadviseerd bij de keuze van aandelen die werden gefinancierd met de lening van de dochter.
  6. betrokkene heeft van het onttrekken in 2002 door de echtgenoot van de dochter van een bedrag uit B.V.1 ten onrechte geen melding gemaakt;
  7. bij de verkoop en levering van onroerende zaken van klager aan zijn dochter hebben in maart 2000 verkeerde boekingen plaatsgehad, waarvan betrokkene adviseerde dit niet te herstellen;
  8. betrokkene heeft op onjuiste wijze de Tante Agaath regeling verwerkt in de aangiften inkomstenbelasting over 2001 en 2002;
  9. betrokkene heeft geen bewijzen kunnen overleggen van een rekening-courant verhouding tussen klager en (het bedrijf van) de dochter over de periode 1995 tot 2006, waaruit klager concludeert dat de veronderstelde verrekeningen niet hebben plaatsgevonden.

3.2 Betrokkene heeft (vooralsnog uitsluitend) verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht. Op klacht en verweer zal hierna voor zover nodig worden ingegaan.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Beoordeling ontvankelijkheid.

4.1.1 Volgens betrokkene dient de klacht in al haar onderdelen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat ten aanzien van de verschillende onderdelen vaststaat dat deze gaan over handelen en/of nalaten van betrokkene van meer dan zes jaar geleden, dan wel omdat klager van deze klachten al vanaf 2006 op de hoogte was en zich daarover pas in 2011 tot de Accountantskamer heeft gewend en derhalve niet binnen de in artikel 22, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) genoemde termijn van drie jaar na constatering van het handelen of nalaten.

4.1.2 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht, zijnde 27 juni 2011, een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaar zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd. Hierna zal worden bezien of een van beide of beide situaties zich voordoen.

4.1.3 Allereerst dient geconstateerd te worden dat voor zover de klachtonderdelen zien op handelen dan wel nalaten van betrokkene van vóór 27 juni 2005 de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van de zesjaarstermijn als hiervoor aangegeven in artikel 22, lid 1 Wtra. Voor zover klager al vóór 27 juni 2008 op de hoogte was van het klachtwaardig handelen of nalaten zijn die klachtonderdelen een zelfde lot beschoren, wegens overschrijding van de termijn van drie jaren waarbinnen de klachtonderdelen dienen te worden voorgesteld.

4.2.  Beoordeling van de klachtonderdelen.

4.2.1 De onderdelen a., c., d., e., f., g. en h. zien - wat daar verder ook van zij - op gedragingen van betrokkene van vóór 27 juni 2005 en zijn derhalve niet-ontvankelijk op basis van overschrijding van de zesjaars-termijn.

4.2.2 In het als klachtonderdeel b. samengevatte verwijt klager betrokkene dat hij in de aangiften inkomstenbelasting ten onrechte lijfrente- en stamrechtverplichtingen heeft opgenomen. Het staat vast dat de relatie tussen klager en de accountantsorganisatie van betrokkene is beëindigd per ultimo 2005, zulks na opstellen en indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2004, en dat betrokkene na 1 januari 2006 geen werkzaamheden meer voor klager heeft verricht. Daaruit volgt dat, voor zover het verwijt ziet op eerdere aangiften dan die aangaande het jaar 2004, de klacht strandt op overschrijding van de termijn van zes jaar. Voorts blijkt dat in de brief van 23 juni 2006, hiervoor aangehaald in overweging 2.7, namens klager aan het adres van C klachten zijn geuit over de verwerking van stamrecht en lijfrente in de aangiften inkomstenbelasting. Daaruit volgt dat klager ten tijde van het verzenden van de brief van 23 juni 2006 al op de hoogte was van het thans aan betrokkene verweten handelen. De conclusie is dan ook dat deze klacht - voor zover al niet niet-ontvankelijk op grond van de overschrijding van de zesjaarstermijn - niet ontvankelijk zal moeten worden verklaard wegens overschrijding van de termijn van drie jaar als hiervoor uiteengezet.

4.2.3 Ook het klachtonderdeel i. heeft betrekking op handelen dan wel nalaten van betrokkene in de periode tot 2006, waarvan klager blijkens het klaagschrift (blz. 5, regel 7) al in 2006 kennis had. Dit klachtonderdeel kan daarom niet meer in behandeling worden genomen wegens overschrijding van de hiervoor genoemde termijn van drie jaar. Ook dit laatste klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.

4.3 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in al haar onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.W. Akkerman, (rechterlijke leden), S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2012.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                               voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.