ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0242 Accountantskamer Zwolle 11/1194 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0242
Datum uitspraak: 05-03-2012
Datum publicatie: 06-03-2012
Zaaknummer(s): 11/1194 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Persoonsgericht onderzoek; deskundig en zorgvuldig en objectief; onderzoekmethodes.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 5 maart 2012

in de zaak met nummer 11/1194 Wtra AK van

drs. X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: dr. A RA.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-           het op 16 juni 2011 ingekomen klaagschrift met tien bijlagen;

-           de op 20 juli 2011 ingekomen brief van 17 juli 2011 van klager met één bijlage;

-           het op 27 september 2011 ingekomen verweerschrift van 22 september 2011;

-           de ter zitting door betrokkene met instemming van klager overgelegde producties 12 en 13.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 november 2011 waar zijn verschenen: klager en betrokkene, de laatste bijgestaan door dr. A, registeraccountant.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager was vanaf 1 januari 2006 statutair directeur van Bouwvereniging 1, gevestigd te [plaats] (hierna: 1). Vanaf december 2009 zijn er problemen gerezen in de verhouding tussen klager en de Raad van Toezicht van 1 (hierna: de Raad van Toezicht). Op 9 juni 2010 is klager met onmiddellijke ingang door de Raad van Toezicht geschorst. Aan deze schorsing is bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, van 18 juni 2010 bij wege van voorlopige voorziening de werking ontnomen. In aansluiting op de schorsing was door de Raad van Toezicht aan BV2 op 10 juni 2010 opdracht verstrekt tot het verrichten van een forensisch onderzoek (hierna ook: het onderzoek). De vordering van klager om 1 te veroordelen tot opschorting van dit onderzoek totdat voldaan was aan een aantal door klager geformuleerde voorwaarden is bij ditzelfde vonnis afgewezen.

2.2 Betrokkene is directeur van BV2 en heeft deel uitgemaakt van het team dat belast was met het hiervoor bedoelde onderzoek. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onder (eind-)verantwoordelijkheid van betrokkene uitgebracht en door hem ondertekend rapport, gedateerd 18 oktober 2010 (hierna: het rapport). In het rapport is vermeld dat de volgende formulering van de opdracht is overeengekomen: “BV2 verricht een onderzoek over de periode vanaf 2006 dat is gericht op het vaststellen van:

- De transparantie, de juistheid en de volledigheid van de rapportages door de directeurbestuurder aan de Raad van Toezicht;

- De juiste en volledige toepassing door de directeurbestuurder van de geldende procedu-res en bevoegdheden;

- Het bestaan van zakelijke belangenverstrengeling in relatie tot de directeurbestuurder;

- De juistheid van de door de directeurbestuurder ingediende declaraties.

Voorts zal aandacht worden besteed aan de houding en bejegening van de directeurbestuurder ten aanzien van de Raad van Toezicht.”

De opdracht is in augustus 2010 uitgebreid met de volgende doelstelling:

“BV2 verricht onderzoek over de periode vanaf 2006 naar mogelijke onregelmatig-heden in relatie tot het verstrekken van opdrachten aan leveranciers en het indienen van declaraties door leden van de Raad van Toezicht van 1.”

2.3. Klager heeft medio oktober 2010 opdracht gegeven tot het becommentariëren van dit onderzoek door de forensisch accountant B RA van het Bureau 3. Diens rapport (hierna: het rapport B) dateert van 4 november 2010. Op verzoek van 1 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, bij beschikking van 3 februari 2011 de arbeidsovereenkomst tussen klager en 1 op grond van een verandering van omstandigheden met ingang van 14 februari 2011 ontbonden. De bevindingen van het onderzoek, waarvan een aantal in de beschikking is besproken, leveren naar het oordeel van de kantonrechter geen dringende redenen op in de zin van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek.

3. De klacht

3.1 In het klaagschrift is de klacht als volgt geformuleerd:

“Klaagster [bedoeld zal zijn: klager] heeft naar aanleiding van het onderzoek door betrokkene c.q. het door betrokkene uitgebrachte rapport, de volgende klachten:

  1. Hoor en wederhoor onzorgvuldig gepleegd

a.      Onzorgvuldig wederhoor gepleegd

b.      Onzorgvuldig gegevens uit wederhoor verwerkt in rapport

c.       Aan andere betrokkenen bevindingen van klaagster [bedoeld zal zijn: klager] voorgelegd voordat wederhoorproces was afgerond

d.      Aan opdrachtgever gerapporteerd voordat wederhoor was afgerond

e.       Geen gelegenheid gegeven aan betrokkene om visie op te nemen in rapport

2.      Ondeugdelijke onderzoeksmethoden toegepast

a.      Collectief horen

b.   Selectief horen

c.       Onvoldoende aandacht voor de periode voorafgaand aan het conflict

      3.   Ondeugdelijke uitvoering opdracht

            a.   Opdracht ten onrechte ingeperkt

             b.   Melding niet opgevolgd

      4.   Onjuiste benadering van belangenverstrengeling

      5.   Schending van geheimhouding

             a.  Ten onrechte privégegevens opgenomen in rapport

            b.  Gegevens van meldpunt naar buiten gebracht

      6.   Gebrek aan objectiviteit van rapportage

            a.   Beloning: ‘niet goedgekeurd’ 

             b.   Bedrijf echtgenote

c.   Suggestieve conclusies

d.   Onvoldoende aanvullende, voor de klaagster [bedoeld zal zijn: klager]

      ontlastende verklaringen onderzocht en anderzijds belastende verklaringen  

      jegens de raad van toezicht weggelaten.

e.   Bevriende relatie (4) opdracht voor classificatie gegeven zonder hoor of   

     wederhoor toe te passen. (BV2 en 4 hebben gezamenlijk het 5 opgericht).

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, aangezien dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Op het eerste verwijt van het eerste klachtonderdeel, door klager omschreven als “Onzorgvuldig gehoord”, inhoudend dat de gesprekken die in het kader van het onderzoek met klager zijn gevoerd, onzorgvuldig waren verwoord in de verslagen van deze gesprekken, heeft betrokkene gereageerd met de stelling dat hij alle aanpassingen van en toevoegingen aan de conceptverslagen van de hand van klager heeft verwerkt in de definitieve gespreksverslagen. Klager heeft deze stelling niet weersproken. Gelet hierop valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien dat betrokkene bij de verwoording van deze gesprekken onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.4.2 De subonderdelen “Onzorgvuldig wederhoor gepleegd” en “Geen gelegenheid gegeven aan betrokkene om visie op te nemen in het rapport” van dit klachtonderdeel stellen beide (naar betrokkene heeft begrepen) aan de kaak dat betrokkene, nadat hij klager (naar aanleiding van diens commentaar op het eerste conceptrapport) in kennis had gesteld van (alleen) zijn aanvullende bevindingen en van de voor hem relevante conceptsamenvatting, het verzoek van klager hem inzage te geven in het gehele aangepaste conceptrapport heeft afgewezen. Volgens betrokkene was dit niet noodzakelijk en evenmin vaktechnisch verplicht. Klager heeft deze stellingen niet weersproken. De Accountantskamer ziet niet in dat betrokkene uit een oogpunt van zorgvuldigheid het verzoek van klager had behoren in te willigen. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene zich bereid had verklaard de aan hem toegezonden opmerkingen van klager(s raadsman) over zijn aanvullende bevindingen en over de voor klager relevante conceptsamenvatting, bij het definitieve rapport te voegen. Gelet op het voorgaande kan betrokkene van zijn handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.4.3 Betrokkene heeft ontkend dat hij, zoals klager heeft gesteld, aan de Raad van Toezicht (wel) het integrale tweede conceptrapport heeft toegezonden. Uit door betrokkene overgelegde stukken blijkt dat hij dit tot twee keer toe heeft geweigerd. Klager is daarna op dit subonderdeel onder het hoofd “Aan opdrachtgever gerapporteerd voordat wederhoor was afgerond” niet meer teruggekomen. Daarom moet worden vastgesteld dat klager zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.4.4 Een ander subonderdeel van het klachtonderdeel luidt “Onzorgvuldig gegevens uit wederhoor verwerkt in het rapport”. Betrokkene heeft alle door klager gegeven voorbeelden van volgens hem onzorgvuldig verwerken van gegevens gemotiveerd weerlegd in bijlage B bij zijn verweerschrift met verwijzingen naar passages in het rapport. Klager heeft daarop niet meer gereageerd en dat is reden om aan dit verwijt, als onvoldoende aannemelijk gemaakt, voorbij te gaan.

4.4.5 In het subonderdeel “Aan andere betrokkenen bevindingen van klaagster [bedoeld zal zijn: betreffende klager] voorgelegd voordat wederhoor was afgerond” wordt betrokkene verweten dat hij de bevindingen die klager betroffen tegelijk aan hem en aan de Raad van Toezicht heeft voorgelegd en niet eerst aan klager, zodat hij de gelegenheid had gehad om onjuistheden te doen verwijderen. Betrokkene heeft dit verwijt weersproken met de stelling dat de door klager bepleite volgorde van wederhoor niet in een vaktechnische regel is vervat en bovendien arbitrair is. Daarbij komt, aldus betrokkene, dat niet alleen klager, maar ook de Raad van Toezicht voorwerp van onderzoek was en dat er verwevenheid bestond tussen de bevindingen over beide. Hij heeft er voorts op gewezen dat klager heeft verzuimd duidelijk te maken dat de gekozen volgorde voor hem nadelige gevolgen heeft gehad. De Accountantskamer is van oordeel dat er geen algemene regel is aan te wijzen die betrokkene verplichtte tot het aanhouden van de door klager bepleite volgorde. Ook in de omstandigheden van dit geval was geen grond gelegen om dit van betrokkene te vergen.

4.4.6 Gezien het vorenstaande zijn alle subonderdelen van het eerste klachtonderdeel ongegrond.  

4.5.1 Betrokkene heeft in reactie op de verwijten omschreven als “Collectief horen” en “Selectief horen” naar voren gebracht dat er geen regel is die meebracht dat hij de leden van de Raad van Toezicht afzonderlijk had dienen te horen en evenmin een regel die verplichtte tot het horen van ook nog twee andere eerder teruggetreden leden van de Raad van Toezicht. Hij heeft gesteld dat er omstandigheden waren die ertoe hebben geleid dat hij telkens drie leden gezamenlijk heeft gehoord. Om de bedreiging dat ten gevolge van deze werkwijze feiten onjuist of onvolledig zouden worden weergegeven het hoofd te bieden, heeft hij waarborgen getroffen. Zo heeft hij zich niet alleen op de gesprekken met de leden die hij gedrieën heeft gesproken, verlaten, maar ook op andere bronnen, zoals een gesprek met een (ander) vroeger lid van de Raad van Toezicht en een gesprek met een adviseur van de Raad van Toezicht, die doorgaat voor een autoriteit op het gebied van woningcorporaties. Betrokkene heeft zijn bevindingen daarna aan alle leden van de Raad van Toezicht afzonderlijk gezonden. Daarop is door de voltallige Raad van Toezicht en afzonderlijk door de voorzitter gereageerd. Betrokkene heeft voorts erop gewezen dat klager niet heeft aangevoerd tot welke andersluidende bevindingen het afzonderlijk horen of het horen van de twee voormalige leden, op wie klager het oog heeft, had kunnen leiden. Klager heeft op dit laatste verweer niet gereageerd. Dat in aanmerking nemend en voorts dat er geen algemene regel is aan te wijzen die betrokkene verplichtte om de leden van de Raad van Toezicht ieder afzonderlijk te horen en om alle oud-leden van die Raad ook te horen, is er geen grond voor het oordeel dat betrokkene in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.2 Het derde verwijt van het tweede klachtonderdeel, door klager omschreven als “Onvoldoende aandacht voor de periode voorafgaand aan het conflict” ziet, gelet op de toelichting op dit verwijt, concreet op het niet “bestuderen” van notulen van vergaderingen van de Raad van Toezicht. Betrokkene heeft dit verwijt weersproken door te wijzen op de vele passages in het rapport, waarin notulen en verslagen van deze vergaderingen aan de orde worden gesteld. Klager heeft ter zitting in dit verband gesteld dat betrokkene de notulen “of rapportages” van de laatste jaren in het onderzoek had moeten betrekken. Deze stelling is onbegrijpelijk gelet op de data van de (concept-)verslagen die in het rapport zijn besproken. Dit (nader geconcretiseerde) verwijt ontbeert dan ook een deugdelijke grondslag.

4.5.3 Gezien het vorenstaande zijn alle subonderdelen van het tweede klachtonderdeel ongegrond.

4.6.1 Klager heeft ter onderbouwing van het eerste subonderdeel van het derde klachtonderdeel aangevoerd dat betrokkene de aan hem verstrekte opdracht ten onrechte te beperkt heeft ingevuld door zich uitsluitend te richten op de gang van zaken rond het meerjarenbeleidsplan en door geen aandacht te besteden aan door de voorzitter van de Raad van Toezicht in opdracht van haar werkgever in mei en november 2009 verrichte werkzaamheden. Betrokkene heeft deze verwijten, die klager heeft omschreven onder het eerste subonderdeel “Opdracht ten onrechte ingeperkt” van het derde klachtonderdeel weersproken. Hij heeft aanvankelijk ook de andere rapportages van klager aan de Raad van Toezicht in zijn onderzoek betrokken, maar vervolgens geconstateerd (en daarvan melding gemaakt in zijn rapport) dat de discussie en de conflicten tussen klager en de Raad van Toezicht in het bijzonder zijn ontstaan ten aanzien van het meerjarenbeleidsplan en zich om die reden vooral op dit plan gericht. Hij heeft verder verwezen naar twee passages in het rapport waarin aandacht wordt besteed aan de werkzaamheden waarop klager doelt. Klager heeft niet op deze weersprekingen gereageerd. Dat is reden om te oordelen dat dit subonderdeel van het derde klachtonderdeel, als zijnde onvoldoende aannemelijk gemaakt, ongegrond is.

4.6.2 Het onderzoek van BV2 behelsde onder meer het openen van een meldpunt voor medewerkers van 1 voor het melden van vermoedens van onregelmatigheden of misstanden in relatie tot de directeurbestuurder en de (leden van de) Raad van Toezicht. Volgens klager heeft betrokkene een melding waarin naar zijn zeggen “gewag wordt gemaakt van leugens van de zijde van de raad en opdrachtgever” ten onrechte niet onderzocht. Betrokkene heeft in reactie op dit verwijt onder het hoofd “Melding niet opgevolgd” naar voren gebracht dat de melding waarop klager het oog heeft, bij het (toenmalige) Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VROM) is gedaan ruim anderhalve maand voordat hij in het kader van het onderzoek het meldpunt bij 1 had ingericht. Gezien zijn opdracht hoefde hij deze melding niet te onderzoeken. De onder 2.2 verwoorde uitbreiding van de opdracht aan BV2 is tot stand gekomen na overleg en in afstemming met VROM, nadat VROM van de melding die klager bedoelt, had kennisgenomen, aldus betrokkene. Zonder nadere toelichting van de kant van klager, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat betrokkene kan worden verweten dat hij de betreffende melding niet heeft onderzocht.

4.6.3 Gezien het vorenstaande zijn alle subonderdelen van het derde klachtonderdeel ongegrond.

4.7 Het verwijt onder het hoofd “Onjuiste benadering van belangenverstrengeling” komt erop neer dat betrokkene volgens klager tot het oordeel had moeten komen en het daarbij had moeten laten dat klager geen belangen (meer) had die werden gediend ten koste van het belang van 1. Betrokkene heeft in zijn verweer erop gewezen dat hem expliciet was opgedragen onderzoek te doen naar “het bestaan van zakelijke belangenverstrengeling in relatie tot de directeurbestuurder”, dat hij bij zijn oordeel over de vraag of er van belangenverstrengeling sprake was, is uitgegaan van de relevante bepalingen in de arbeidsovereenkomst van klager en in het huishoudelijk reglement van 1, dat klager de maatstaf niet ter discussie heeft gesteld en dat de kantonrechter in de beschikking van 3 februari 2011 de conclusie van betrokkene dat klager waar het gaat om de inzet van personeel van 6, bij welke organisatie klagers echtgenote werkzaam is geweest, niet elke schijn van belangenverstrengeling heeft vermeden en aldus heeft gehandeld in strijd met het huishoudelijk reglement van 1, heeft onderschreven. Naar de Accountantskamer begrijpt, verwijt klager betrokkene hier (en heeft betrokkene dat ook zo begrepen) dat hij, waar het de inzet van personeel van 6 betreft, (ook) heeft bezien of klager elke schijn van belangenverstrengeling heeft vermeden. Klager heeft echter niet betwist dat hij zich (ook) diende te onthouden van handelen waarmee de schijn van belangenverstrengeling werd gewekt. Dat zo zijnde, kan niet worden gezegd dat de conclusie van betrokkene een ondeugdelijke grondslag had. Ter zitting heeft betrokkene nog gesteld dat deze conclusie anders had geluid als was gekeken naar de procedure en omvang van de inhuur bij andere dienstverlenende organisaties. Zelfs als dit juist zou zijn, betekent dit niet, gegeven de toepasselijke norm, dat betrokkene een andere conclusie had moeten trekken. Klager heeft dit klachtonderdeel in het klaagschrift niet met andere concrete verwijten onderbouwd. Ter zitting heeft klager nog te berde gebracht dat de freelancewerkzaamheden van de voorzitter van de Raad van Toezicht in hetzelfde hoofdstuk van het rapport veel minder aandacht krijgen en dat duidt volgens hem op onevenwichtigheid. De Accountantskamer stelt vast dat het hier gaat om een nieuwe klacht. Niet valt in te zien waarom klager deze niet eerder naar voren had kunnen brengen. Dat is voldoende reden om deze klacht onbesproken te laten. Ten overvloede merkt de Accountantskamer op dat de freelancewerkzaamheden van de voorzitter van de Raad van Toezicht geen voorwerp van het onderzoek uitmaakten. De slotsom moet gezien het vorenstaande zijn dat ook dit vierde klachtonderdeel ongegrond is.

4.8 Het klachtonderdeel “Schending geheimhouding” valt in twee subonderdelen uiteen. Als eerste verwijt klager betrokkene hier dat hij onverplicht zijn privéadministratie aan betrokkene ter inzage heeft verstrekt en dat (kennelijk is afgesproken dat) informatie daaruit alleen mocht worden opgenomen in het rapport indien en voor zover aantoonbaar sprake is van belangenverstrengeling. Betrokkene heeft in strijd met deze afspraak gehandeld. Het tweede verwijt ziet op het feit dat de huidige directeurbestuurder (heeft verklaard dat zij) kennis draagt van de meldingen aan het meldpunt bedoeld onder 4.6.2. Dat vormt een inbreuk op de aan de melders toegezegde vertrouwelijkheid van hun meldingen, aldus klager.

4.8.1 Betrokkene heeft het eerste verwijt ruim opgevat en daarom in zijn verweer alle passages in het rapport aan de orde gesteld waarin verwijzingen naar de privésfeer voorkomen. Expliciet heeft hij betwist dat hij gegevens uit enige privéadministratie in het rapport heeft opgenomen. De gegevens die hij heeft vermeld komen uit de administraties van vennootschappen waarin klager een (in)direct belang heeft. Bovendien heeft klager deze administraties vrijwillig ter beschikking gesteld. Klager heeft deze stellingen niet weersproken. Dat had wel van hem verlangd kunnen worden. Daaruit volgt dat het subonderdeel van dit klachtonderdeel niet aannemelijk is geworden.

4.8.2 Betrokkene heeft gesteld dat hij de meldingen aan het meldpunt slechts heeft gedeeld met collega’s die bij het onderzoek betrokken waren en met de onafhankelijke begeleider van het onderzoek. Dit laatste is in overeenstemming met dat wat in de brief waarbij de medewerkers van 1 van de inrichting van het meldpunt in kennis zijn gesteld, is vermeld. Klager suggereert dat betrokkene de huidige directeurbestuurder in kennis heeft gesteld van de meldingen maar onderbouwt deze suggestie niet, aldus betrokkene. Klager is hierna niet meer op dit verwijt teruggekomen. Dat is reden om het als ongegrond aan te merken.

4.8.3 Gezien het vorenstaande zijn alle subonderdelen van het vijfde klachtonderdeel ongegrond.

4.9 Het klachtonderdeel “Gebrek aan objectiviteit van rapportage” valt uiteen in vijf subonderdelen. In het eerste subonderdeel betwist klager de vaststelling op bladzijde 29 van in het rapport “Wij hebben (…) tijdens het onderzoek geen door de leden van de raad van toezicht ondertekend document ontvangen waaruit blijkt dat de salarisverhoging is geformaliseerd. Evenmin is een dergelijke goedkeuring door ons aangetroffen in verslagen.” Het gaat in dit citaat om een verhoging van het salaris van klager ingaande

1 januari 2007. Klager bestrijdt deze vaststelling en verwijst daarbij naar een bijlage bij een e-mailbericht, naar de andersluidende conclusie in het rapport B en naar de jaarlijkse verantwoording van zijn salaris in het jaarverslag van 1. Hij verwijt betrokkene ook dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van bepaalde verslagen. Aan het slot van dit subonderdeel stelt klager ook nog: “En dat het salaris van klaagster [bedoeld zal zijn: klager] ruim 15% te hoog is op basis van de door (het met BV2 gelieerde bureau) 4 uitgevoerde classificatie.” Het tweede subonderdeel behelst het verwijt dat betrokkene onevenwichtig heeft gerapporteerd door in zijn rapport geen melding te maken van verscheidene feiten die het oordeel van betrokkene, dat het in dienst nemen van de dochter van klager in strijd was met de statuten van 1, relativeren. Volgens het derde subonderdeel heeft betrokkene andere rapportages dan het meerjarenbeleidsplan niet betrokken in zijn onderzoek en is de (naar de Accountantskamer begrijpt: wel in het rapport verwerkte) informatie over het meerjarenbeleidsplan volstrekt onvoldoende. Ter toelichting op het vierde subonderdeel heeft klager gesteld dat betrokkene de bejegening door klager van de Raad van Toezicht slechts van één kant heeft bezien. Naar de Accountantskamer begrijpt beoogt klager met het vijfde subonderdeel van dit klachtonderdeel aan de kaak te stellen dat de opdracht voor deze classificatie aan 4, een volgens klager bevriende relatie, is gegeven zonder hoor en wederhoor toe te passen.

4.9.1 Betrokkene heeft de argumenten die klager aandraagt ter onderbouwing van het eerste subonderdeel gemotiveerd weerlegd. Hij heeft erop gewezen dat hij in het rapport wel aandacht heeft besteed aan de bijlage bij het e-mailbericht waarop klager doelt, dat uit het rapport blijkt dat hij wel onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van verslagen van bepaalde vergaderingen en dat hij, anders dan klager stelt, niet heeft geconcludeerd dat klager zichzelf zonder toestemming van de Raad van Toezicht een salarisverhoging heeft gegeven, doch slechts heeft vastgesteld dat de formalisering van de verhoging gebrekkig was. Voorts heeft hij erop gewezen dat de kantonrechter in de beschikking van

3 februari 2011 niet heeft geoordeeld dat zijn bevinding dat het salaris van klager boven de zogeheten Izeboud-norm lag, onjuist was. Klager heeft zijn stelling dat de classificatie niet deugdelijk was ook niet onderbouwd, aldus betrokkene. Op deze verweren en op het oordeel van de kantonrechter in de beschikking van 3 februari 2011 dat zowel klager als de Raad van Toezicht onvoldoende de formele kaders strekkende tot het vastleggen van het salaris van klager in acht hebben genomen, stuiten alle verwijten van het eerste subonderdeel af.

4.9.2 Betrokkene heeft de stelling van klager dat hij geen aandacht heeft besteed aan feiten die zijn conclusie (dat is gehandeld in strijd met de statuten van 1) relativeren, in bijlage E bij het verweerschrift met verwijzingen naar vindplaatsen in het rapport gemotiveerd weersproken. Klager heeft hiertegen onvoldoende ingebracht, zodat hij zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Daaruit volgt dat het verwijt van het tweede subonderdeel ongegrond is.

4.9.3 Het derde subonderdeel van dit klachtonderdeel is hiervoor onder 4.6.1 al besproken en beoordeeld. Betrokkene heeft het verwijt dat hij bepaalde rapporten onbesproken heeft gelaten, gemotiveerd weerlegd in bijlage F bij het verweerschrift waarin ook de vindplaatsen in het rapport worden opgesomd. Volgens betrokkene heeft klager bovendien nagelaten duidelijk te maken wat de inhoud van deze rapporten zou afdoen aan de bevindingen in het rapport. Ook de verwijten van het derde subonderdeel zijn gelet op deze verweren niet aannemelijk geworden.

4.9.4 Met betrokkene moet de Accountantskamer vaststellen dat klager het vierde subonderdeel van dit klachtonderdeel niet met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Dat is reden om dit subonderdeel als ongegrond aan te merken.

4.9.5 Klager heeft zijn stelling dat 4 een bevriende relatie van BV2 is, niet onderbouwd, ook niet nadat betrokkene de stelling in het verweerschrift had betwist. Dat had wel op zijn weg gelegen. Dat brengt mee dat ook dit verwijt niet aannemelijk is geworden.

4.9.6 Gezien het vorenstaande zijn derhalve alle subonderdelen van het zesde klacht-onderdeel ongegrond.

4.10 G ezien het vorenstaande moet de klacht - in al haar onderdelen - ongegrond worden verklaard. Beslist moet dan ook worden zoals hierna is vermeld.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en E.A. Maan (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagerdan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.