ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0238 Accountantskamer Zwolle 11/1202 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0238
Datum uitspraak: 27-02-2012
Datum publicatie: 28-02-2012
Zaaknummer(s): 11/1202 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing. Klacht nadat tijdens toetsing zodanige tekortkomingen zijn geconstateerd dat betrokkene geen gelegenheid wordt geboden tot verbetering en hertoetsing conform artikel 11 VPPT. Het pas door klager ter zitting gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een tijdelijke doorhaling duidt er niet op dat er zwaarwegende openbare belangen aan de orde zijn die zo'n voorziening rechtvaardigen, waarna afwijzing van het verzoek volgt.Hoewel betrokkene de essentiële mogelijkheid is onthouden om de kwaliteit van zijn kantoor naar het vereiste niveau te brengen, betekent dit niet dat de klacht prematuur is ingediend. Met het gegeven dat aan betrokkene het bestuursrechtelijke traject van verbetering en hertoetsing is onthouden kan bij de eventuele oplegging van een maatregel rekening worden gehouden. Gegronde klachtonderdelen als het gaat om 1) het niet onderkennen van wezenlijke bedreigingen, 2) het niet voldoen aan de PE-verplichting, 3) het niet beschikken over een adequaat stelsel van kwaliteitsbeheersing en 4) het niet beschikken over een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Oplegging van de maatregelen van geldboete en van tijdelijke doorhaling voor de duur van 6 maanden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 27 februari 2012 in de zaak met nummer 11/1202 Wtra AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,            

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. D.J. Kap.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder het op 21 juni 2011 ingekomen klaagschrift van 17 juni 2011 met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 september 2011, op welke zitting aan de zijde van klager aanwezig waren: diens raadsvrouw mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. D.J. Kap, advocaat te Groningen.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 Ter zitting heeft klager de Accountantskamer verzocht om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 41 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra).

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent voor Accountants1 te [plaats]. Hij verricht zowel aan assurance verwante opdrachten als assuranceopdrachten.

2.2 Op 15 juni 2010 heeft een toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene als bedoeld in artikel 3 van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (AA’s) (hierna: VPPT) plaatsgevonden. Bij brief van 21 juni 2010 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) het toetsingsverslag van deze toetsing aan de accountantspraktijk gezonden. Daarbij heeft de Raad te kennen gegeven dat binnen drie weken een reactie aan de Raad kan worden gezonden indien betrokkene zich niet met de inhoud van het verslag kon verenigen.

2.3 Bij brieven van 1 september 2010 en 9 september 2010 heeft de Raad betrokkene uitgenodigd voor een gesprek over de uitkomsten van de toetsing. Dit gesprek heeft plaats gevonden op 20 september 2010. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat betrokkene voor 30 september 2010 de Raad zou informeren welke maatregelen zijn getroffen naar aanleiding van de bevindingen van het toetsingsdossier en het gesprek, en dat betrokkene de Raad zou berichten over de voortgang die zou zijn geboekt bij het doorvoeren van de verbeteringen. Bij brief van 27 september 2010 heeft de Raad betrokkene bericht dat het eindoordeel in verband daarmee zal worden aangehouden.

2.4 Per e-mail van 1 oktober 2010 heeft betrokkene een voortgangsrapportage aan de Raad gezonden. Bij brief van 11 oktober 2010 heeft de Raad nogmaals gevraagd om de waar-nemingsovereenkomst en een geldige polis van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en medegedeeld zijn eindoordeel aan te houden en de beslistermijn ter zake te verlengen.

2.5 Nadat de Raad bedoelde stukken had ontvangen heeft hij betrokkene bij brief van 8 november 2010 bericht de waarnemingsovereenkomst akkoord te achten maar dat het dekkingsgebied ‘Nederland’ in de verzekeringspolis gewijzigd diende te worden in ‘Europa’. Betrokkene is toen een termijn van twee weken voor herstel geboden en na ontvangst van de gewijzigde polis zal de Raad zich beraden op een eindoordeel.

2.6 Op deze brief van 8 november 2010 heeft betrokkene niet gereageerd waarna de Raad zijn eindoordeel, gedateerd 23 december 2010 en inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldoet aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening, bij brief van 4 januari 2011 aan betrokkene heeft gestuurd.

2.7 De Raad heeft betrokkene geen gelegenheid tot herstel en hertoetsing geboden maar besloten de bevindingen in de vorm van een klacht aan de Accountantskamer voor te leggen vanwege de ernst van de tekortkomingen.

3. De klacht

3.1 De klacht is gebaseerd op het gegeven dat de toetsers hebben geconstateerd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan enige fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), te weten “objectiviteit”, “deskundigheid en zorgvuldigheid” en “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 onder b., c. en e. en in de hoofdstukken A-120, A-130 respectievelijk A-150 van de VGC.

3.2 De klacht is uitgewerkt in vier onderdelen, te weten:

a.         betrokkene heeft bedreigingen voor zijn integriteit en onafhankelijkheid niet erkend en daarmee gehandeld in strijd met de beginselen van objectiviteit en professioneel gedrag;

b.         betrokkene heeft door niet (jaarlijks) het vereiste aantal PE-punten te behalen gehandeld in strijd met zijn verplichtingen in het kader van het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en hoofdstuk A-130 van de VGC, zoals nader uitgewerkt in de Nadere voorschriften permanente educatie (AA’s) (hierna: NVPE);

c.         betrokkene heeft niet voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT, zijnde een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 VGC;

d.         de accountantspraktijk van betrokkene beschikt niet over een  beroepsaansprake-lijkheidsverzekering, die aan de daaraan gestelde eisen voldoet.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Allereerst zal de Accountantskamer ingaan op het ter zitting door klager ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

4.1.1 Aan dit verzoek heeft klager ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat betrokkene zich heeft willen inzetten voor verbetering van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk sinds het negatieve oordeel als bedoeld in overweging 2.6, dat betrokkene zich blijkbaar niet van de ernst van de situatie bewust is en dat een hertoetsing niet zal leiden tot een kwaliteitsverbetering.

4.1.2 Ingevolge artikel 41, eerste lid onder b. Wtra is de Accountantskamer bij wijze van voorlopige voorziening bevoegd de inschrijving van betrokkene tijdelijk door te halen op verzoek van klager, ingeval jegens de betrokkene een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51, eerste lid Wet op de Accountants-administratieconsulenten (Wet AA) en daardoor zwaarwegende openbare belangen in het geding zijn.

4.1.3 Klager heeft het verzoek niet eerder dan op de zitting ingediend omdat het primaire doel van klager was om betrokkene door middel van het indienen van de klacht te wijzen op de ernst van de situatie en er bovendien ook tijd gemoeid zou zijn met de behandeling van een dergelijk verzoek. Een en ander duidt er echter naar het oordeel van de Accountantskamer niet op dat zwaarwegende openbare belangen in het geding zijn die een voorziening in de vorm van een tijdelijke doorhaling rechtvaardigen, vooruitlopend op de onderhavige uitspraak van de Accountantskamer of voor de periode tot dat deze onherroepelijk is geworden. Het verzoek van klager wordt dan ook afgewezen.

4.2 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, is op 23 december 2010 gebleken en moet daarom onder meer worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 geldende VGC en daarvan met name het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.4 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Op grondslag van artikel 24, eerste lid Wet AA heeft de ledenvergadering van de NOvAA de VPPT vastgesteld. Kort weergegeven is in artikel 3, eerste en tweede lid daarvan bepaald dat de accountant er zorg voor draagt dat zijn accountantspraktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA en dat de accountant medewerking dient te verlenen aan de toetsing van het stelsel. Indien het eindoordeel van die toetsing luidt dat het stelsel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dient de accountants-praktijk op grond van artikel 11, vijfde lid VPPT binnen een daartoe gestelde termijn een verbeterplan in en wordt een termijn gesteld waarbinnen het stelsel dient te worden aangepast.

4.5.1 De Accountantskamer stelt vast dat klager, waar de klacht het ontbreken van een adequaat kwaliteitsstelsel betreft, niet heeft gehandeld conform het bepaalde in artikel 11, vijfde lid van de VPPT. Betrokkene is immers niet in de gelegenheid gesteld om een verbeterplan in te dienen noch is hem een termijn gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing diende te worden aangepast aan de toepasselijke normen, waardoor klager evenmin een hertoetsing zal laten plaatsvinden.

4.5.2 De Accountantskamer stelt daarmee vast dat betrokkene een essentiële mogelijkheid is onthouden om de kwaliteit van zijn kantoor naar het vereiste niveau te brengen. Dat maakt naar haar oordeel echter niet dat de klacht in zoverre prematuur is ingediend en niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Daartoe is niet alleen van belang dat betrokkene over deze werkwijze bij de brief van 4 januari 2011 - waarbij hem het eindoordeel inzake het kwaliteitsstelsel van de Raad is toegezonden - direct is geïnformeerd maar vooral dat een accountant ingevolge het uitgangspunt van de VPPT er te allen tijde voor zorg dient te dragen dat het accountantskantoor beschikt over een adequaat stelsel van kwaliteitsbeheersing. Voorts geldt dat klager krachtens lid 3 van artikel 3 VPPT, zoals dat geldt sinds 1 januari 2011, gerechtigd is zijn bevindingen bij de uitoefening van het toezicht, in de vorm van een klacht aan de Accountantskamer voor te leggen. Dit betekent dat op elk moment tuchtrechtelijk geklaagd kan worden over een adequaat stelsel, tenzij - bijvoorbeeld - gewekt vertrouwen zich daartegen verzet. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval dergelijk gewekt vertrouwen aan de orde is. Met de omstandigheid dat in dit geval het bestuursrechtelijke traject van indiening van een verbeterplan en een hertoetsing is onthouden, kan zonodig rekening worden gehouden bij de (eventuele) oplegging van een maatregel.

4.6 Naast het verwijt aan betrokkene dat hij niet beschikt over een adequaat stelsel van kwaliteitsbeheersing, behelst de klacht een aantal tekortkomingen die op zich zelf staan. Dat wil zeggen dat het gaat om gedragingen die door klager niet enkel zijn bezien en gekwalificeerd in het brede(re) kader van de kwaliteitstoetsing maar ook als zelfstandige overtredingen van gedrags- en beroepsregels. Met betrekking tot de verschillende aspecten van de klacht overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.7  Inzake klachtonderdeel a. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.7.1 De toetsers hebben volgens klager geconstateerd: 1.) dat de omzet van de praktijk voor 40% is gebaseerd op het bedrag dat door twee cliënten aan inkomsten wordt ingebracht, 2.) dat betrokkene werkzaamheden verricht voor zijn zwager, 3.) dat hij een omvangrijke schuld heeft bij een klant en 4.) dat hij voor een vrijwillige controleopdracht een zodanig bedrag in rekening heeft gebracht dat klager eraan twijfelt of betrokkene voldoende tijd en middelen heeft kunnen vrij maken om de opdracht naar behoren uit te voeren terwijl niet gebleken is dat betrokkene dienaangaande bedreigingen heeft gesignaleerd noch dat hij daartegen mogelijk maatregelen diende te treffen. Ter zitting heeft betrokkene naar voren gebracht dat deze bevindingen feitelijk juist zijn.

4.7.2 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel zijn van belang de artikelen A-100.5 en A-100.10 VGC in verbinding met de artikelen B1-200.3 en artikel B1-200.4 van de daarbij behorende appendix, en ook de artikelen B1-280.1 en B1-280.3 VGC. Op grond van deze artikelen stelt een accountant bij het verlenen van een professionele dienst vast of sprake is van een bedreiging voor zijn objectiviteit als gevolg van eigen belang, waaronder financieel belang en een te grote mate van afhankelijkheid van het ontvangen honorarium van één cliënt of als gevolg van een relatie met een cliënt, zoals bij het bestaan van een familierelatie en stelt hij de aard en het belang van de bedreiging voor zijn objectiviteit vast. Indien blijkt dat deze bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis is, treft de openbaar accountant waarborgen die deze bedreiging wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen.

4.7.3 In elk van de door de toetsers geconstateerde vier tekortkomingen had betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer een bedreiging moeten zien voor zijn objectief handelen waartegen hij een passende waarborg had dienen te treffen. Doordat betrokkene dat niet heeft gedaan, heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

4.7.4 Voor zover klager heeft betoogd dat betrokkene in strijd met het beginsel van objectiviteit heeft geopereerd omdat zijn accountantspraktijk, met het oog op assurance-opdrachten die worden uitgevoerd, niet beschikt over een beleid teneinde de onafhankelijkheid te waarborgen, is voorts van belang hoofdstuk B1-291 van de VGC en de daarop gebaseerde Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (NVAK-ass). Op grond van deze bepalingen zorgt de openbaar accountant die het dagelijks beleid bepaalt dat het accountantskantoor beschikt over een kwaliteitsbeleid en een stelsel van kwaliteitsbeheersing terzake van de door of namens het kantoor uitgevoerde assurance-opdrachten. Klager heeft in het klaagschrift naar voren gebracht dat een dergelijk beleid ontbreekt. Ter zitting heeft klager deze feitelijke bevinding eveneens als juist aangemerkt. In zoverre heeft betrokkene derhalve ook in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit gehandeld.

4.7.5 Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel a. gegrond als hiervoor weergegeven.

4.8 Met betrekking tot wat betrokkene in onderdeel b. van de klacht wordt verweten, te weten het niet voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), geldt het volgende.

4.8.1 De beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid zijn neergelegd in artikel A-100.4, onder c., en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is onder meer bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van (onder meer) permanente educatie. Daaraan is gevolg gegeven met de vaststelling van de Nadere voorschriften permanente educatie AA’s (NVPE). Daarin staan de vereisten aangaande de permanente educatie die de accountant-administratieconsulent dient te volgen om zijn vakkennis op peil te houden. In artikel 3, eerste lid, van de NVPE is bepaald dat de accountant minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald.

4.8.2 Aan zowel het één (120 PE-punten per drie kalenderjaren behalen) als het ander (minimaal 20 PE-punten per jaar behalen) is door betrokkene niet voldaan. In 2007 heeft betrokkene 14 PE-punten, in 2008 geen PE-punten en in 2009 heeft hij 19 PE-punten behaald. Aldus heeft betrokkene over de driejaarscyclus 2007-2009 een totaal van 33 PE-punten behaald en heeft hij in de jaren 2007 en 2009 niet voldaan aan de minimumeis van 20 PE-punten per kalenderjaar. Dit heeft betrokkene niet betwist.

4.8.3 Door niet aan die verplichtingen te voldoen, heeft hij het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid geschonden. Daaraan doet niet af dat betrokkene, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht in 2010 wel aan zijn PE verplichting heeft voldaan en daar in 2011 aan zal voldoen.

4.8.4 Onderdeel b. van de klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.9 Met betrekking tot onderdeel c. van de klacht, te weten dat betrokkene niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid VPPT, geldt het volgende.

4.9.1 Klager heeft aan dit verwijt ten grondslag gelegd dat de toetsers bij de toetsing van het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing tekortkomingen hebben geconstateerd ten aanzien van acceptatie en continuering van opdrachten en ten aanzien van documentatie van werkzaamheden en uitvoering van opdrachten.

4.9.2 Klager heeft ter onderbouwing naar voren gebracht dat de getoetste dossiers dermate weinig documentatie bevatten dat de toetsers geen inzicht hebben kunnen krijgen in de wijze waarop de betrokkene de opdrachten in deze dossiers heeft uigevoerd. In de dossiers ontbreken nagenoeg alle aantekeningen, (risico)analyses, gespreksverslagen, cijferbeoordelingen, plannen van aanpak en bedrijfsverkenningen. Ook permanente dossiers ontbreken geheel. Om die reden hebben de toetsers volgens klager bijna alle vragen uit het toetsingsformulier moeten beantwoorden met ‘zit niet in het dossier’, ‘ligt niets vast’ of andere (ant)woorden met die strekking. Dit geldt volgens klager zowel voor de vrijwillige controleopdracht als voor de samenstellingsopdrachten. Een en ander heeft betrokkene niet betwist.

4.9.3 Aldus hebben de toetsers geen inzicht kunnen krijgen in de werkzaamheden die in de getoetste dossiers zijn verricht en waren de in de dossiers opgenomen aantekeningen niet voldoende om inzicht te geven in hoe de werkzaamheden zijn uitgevoerd of op basis van welke overwegingen en is evenmin vast te stellen of bij het aanvaarden of continueren van de opdracht beoordeeld is of sprake is van bedreigingen in de zin van de VGC.

4.9.4 Met het voorgaande heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer gehandeld in strijd met de artikelen B1-210.1 tot en met B1-210.7 VGC, met de artikelen 12, 13, 53 NVAK-ass, de artikelen 8, 10, 11, 13 en 14 NVAK-aav en het bepaalde onder 7, 8 en 10 tot en met 16A van de NVCOS 4410, onder 5 van de NVCOS 210 en onder 2 van de NVCOS 230. Er moet dan ook worden geconcludeerd dat betrokkene niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT.

4.9.5 Onderdeel c. van de klacht moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.10 Wat betreft onderdeel d. van de klacht geldt ten slotte het volgende.

4.10.1 De toetsers hebben geconstateerd dat betrokkene niet heeft beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die voldoet aan de daaraan te stellen vereisten omdat de verzekering ‘Nederland’ als dekkingsgebied heeft. Krachtens het bepaalde in artikel 29, eerste lid onder g. NVAK-kass en artikel 4, eerste lid onder g. NVAK-aav heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekering ten minste ‘Europa’ als dekkingsgebied. Betrokkene heeft in zoverre niet voldaan aan de voor hem relevante wet- en regelgeving en niet gehandeld in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften en daarmee de fundamentele beginselen deskundigheid en zorgvuldigheid en professionaliteit niet in acht genomen.

4.10.2 Voor zover betrokkene ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij geen cliënten buiten Nederland had en hij er daarmee op doelt dat zijn beroepsaansprakelijk-heidsverzekering feitelijk toereikend was, miskent hij naar het oordeel van de Accountantskamer kennelijk de verplichting te voldoen aan de geldende voorschriften.

4.10.3 Ook onderdeel d. van de klacht is derhalve gegrond.

4.11 Aangaande de op te leggen maatregel overweegt de Accountantskamer dat het niet naleven van voormelde verordeningen en nadere voorschriften, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, overtredingen van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag oplevert. Die verordeningen en voorschriften beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken en zij zijn door betrokkene overtreden, terwijl de toetsing heeft uitgewezen dat de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening duidelijk onder de maat was.

4.12 Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van alle hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen of maar een gering verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij in vergaande mate het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had en wel zodanig dat de situatie waarin de praktijk zich bevindt zeer zorgelijk is, terwijl de door betrokkene daarop gegeven respons, zoals deze door klager onbetwist naar voren is gebracht, geen vertrouwen heeft gegeven dat hem nog een periode geboden kon worden om zijn praktijk op orde te brengen.

4.13 Alles in aanmerking nemende acht de Accountantskamer oplegging van de maatregel van tijdelijke doorhaling als bedoeld in artikel 2, lid 1 sub d. Wtra voor de duur van zes maanden passend en geboden met daarnaast de maatregel van een geldboete vanwege een tekort aan behaalde PE punten ter hoogte van 87. Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten - het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen - hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte bij betrokkene niet het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van zijn bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 50,-- per PE-punt. Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van doorhaling c.q. een tijdelijke doorhaling voor langere duur dan zes maanden moet worden opgelegd.

4.14 Zodra deze uitspraak onherroepelijk is geworden en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM en de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.15 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • wijst af het verzoek van klager om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 41 Wtra;
  • verklaart de klacht gegrond als hiervoor omschreven;
  • legt ter zake aan betrokkene op:

-         de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA voor de duur van 6 (zes) maanden, ingaande op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd

en

-         de maatregel van geldboete van € 4.350,-- (vierduizend driehonderdvijftig euro), welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ‘s-Gravenhage onder vermelding van het zaaksnummer 11/1202 Wtra AK;

  • verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee en prof. dr. mr. P.M. van der Zanden (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2012 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

________                                                                                            __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.