ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0237 Accountantskamer Zwolle 11/1204 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0237
Datum uitspraak: 27-02-2012
Datum publicatie: 28-02-2012
Zaaknummer(s): 11/1204 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht gegrond met geldboete
  • Verzet ongegrond
Inhoudsindicatie:     Klacht na kantoortoetsing over 1) het niet indienen van een verbeterplan, 2) het niet voldaan hebben aan de PE-verplichting, 3) het niet hebben van een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering en 4) het niet hebben van een adequate waarnemingsregeling. Anders dan betrokkene bepleit, is de voorzitter van de NOvAA ten alle tijde bevoegd te klagen over wat bij de toetsing is gebleken en behoeft niet eerst de bij betrokkene levende bezwaren te worden afgehandeld. Die bezwaren rechtvaardigen evenmin het niet indienen van een verbeterplan en het niet communiceren met de beroepsorganisatie, zodat klacht 1) gegrond. De begeleiding en examentraining van een student die bij betrokkene stage heeft gelopen, leveren voor betrokkene als openbaar accountant geen PE-punten op zodat ook klacht 2) gegrond is. Klacht 3) ongegrond omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de dekking tekortschoot. Voldoende aannemelijk dat betrokkene wel beschikte over een waarnemingsregeling doch die bleek niet voldoende vastgelegd zodat klacht 4) in zoverre gegrond is. Mede gelet op de inspanningen van betrokkene om de geconstateerde tekortkomingen te verbeteren en er vanuit gaande dat betrokkene op korte termijn zal meewerken aan een verbetertraject in de zin van de VPPT wordt volstaan met de maatregelen van geldboete en van tijdelijke doorhaling voor de duur van 2 maanden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 11/1204 Wtra AK v an 27 februari 2012 van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G.D. Bosman.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van het op 21 juni 2011 ingekomen klaagschrift van 17 juni 2011, met bijlagen, en van het op 22 juli 2011 ingekomen verweerschrift, met bijlagen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 5 september 2011, op welke zitting aanwezig waren, aan de zijde van klager: diens raadsvrouw mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en betrokkene Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. G.D. Bosman, advocaat te Veldhoven.

1.3 De raadsvrouw van klager alsmede betrokkene en diens raadsman hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. De raadslieden van partijen hebben daarbij pleitnotities overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent.

2.2 Op 10 juni 2010 is de accountantspraktijk van betrokkene in het kader van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (VPPT) getoetst. Bij brief van 23 juni 2010 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) het toetsingsverslag van deze toetsing aan betrokkene gezonden. Bij de toetsing is geconstateerd dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldoet aan de algemeen aanvaarde normen voor beroepsuitoefening.

2.3 Op 1 september 2010 is de Raad op basis van de uitkomsten van bovengenoemde toetsing tot een negatief eindoordeel gekomen. In de brief  van 2 september 2010, waarbij  betrokkene daarvan in kennis is gesteld, heeft de Raad hem onder verwijzing naar artikel 11, vijfde lid van de VPPT verzocht binnen zes weken na dagtekening ter goedkeuring een verbeterplan in te dienen bij de Raad.

2.4 In de brief van 2 september 2010 heeft de Raad betrokkene tevens verzocht binnen twee weken na dagtekening van de brief een registratie te overleggen van de door betrokkene behaalde punten voor permanente educatie (PE) in de periode van 2007 tot en met 2009. Voorts heeft de Raad betrokkene erop gewezen dat de dekkingsgraad van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering onvoldoende was en geconstateerd dat betrokkene geen adequate regeling heeft getroffen voor de waarneming van zijn accountantspraktijk. De Raad heeft hem verzocht de polis aan te passen en om alsnog te voorzien in een adequate waarnemingsregeling en binnen drie maanden een kopie van de waarnemingsovereenkomst aan de Raad te zenden.

2.5 Na uitblijven van een reactie heeft de Raad betrokkene bij brief van 28 september 2010 gerappelleerd, wat de Raad bij brieven van 2 november 2010 en 9 november 2010heeft herhaald. De gemachtigde van de Raad heeft betrokkene, onder dreiging van het indienen van een klacht bij de Accountantskamer, bij brief van 13 december 2010 verzocht binnen zeven dagen nadien te bevestigen dat hij onverkort zijn medewerking zal verlenen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de toetsing. Concreet wordt van hem verlangd dat hij voor 3 januari 2011 een verbeterplan zal indienen en een registratie van de in de eerdergenoemde periode behaalde PE-punten.

2.6 Bij brief van 21 december 2010 is betrokkene nogmaals gesommeerd per ommegaande te bevestigen dat de gevraagde stukken uiterlijk 3 januari 2011 door de Raad zullen worden ontvangen. Daarbij is aangekondigd dat indien betrokkene niet of niet tijdig aan zijn verplichtingen voldoet, de Raad tegen hem een klacht zal indienen bij de Accountantskamer.

2.7 Bij brief van 22 december 2010 heeft betrokkene op de brieven van 13 en 21 december gereageerd. In de brief geeft betrokkene aan dat hij voornemens is een klacht in te dienen tegen de Raad, tegen enkele medewerkers van de Raad en vermoedelijk tevens tegen de toetsers die de toetsing van zijn accountantspraktijk hebben uitgevoerd. Voorts geeft betrokkene aan "hangende de afhandeling van deze klachtenprocedure" geen verdere informatie te zullen verstrekken. In zijn brief van 31 december 2010 heeft betrokkene zijn klachten nader omschreven en heeft hij aangegeven niet te beschikken over een toetsingsverslag.

2.8 Bij brief van 2 februari 2011 is betrokkene erover geïnformeerd dat wat door hem is gesteld in zijn brief van 22 december 2010 geen aanleiding vormt af te zien van het indienen van een tuchtrechtelijke klacht en dat hem een laatste gelegenheid wordt geboden bewijsstukken te overleggen die leiden tot de conclusie dat alle tekortkomingen volledig zijn hersteld. De Raad heeft daarbij ook uiteengezet dat de klacht zal zien op de weigering een verbeterplan in te dienen, op de weigering een registratie van PE-punten over te leggen, op de onjuiste dekkingsgraad van de  beroepsaansprakelijkheidsverzekering alsmede op het ontbreken van een adequate regeling voor de waarneming van zijn accountantspraktijk.

3. De klacht

3.1 De klacht is gebaseerd op het gegeven dat klager van oordeel is dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de toepasselijke regelgeving.

3.2 De klacht omvat vier onderdelen, te weten:

a.   dat betrokkene heeft nagelaten een verbeterplan in te dienen conform artikel 11, vijfde lid, VPPT,

b.  dat betrokkene niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen inzake permanente educatie ex artikel 3, eerste lid, van de Nadere voorschriften permanente educatie (hierna: de NVPE), zulks in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, en tevens desgevraagd heeft geweigerd een registratie van zijn PE-punten aan de Raad over te leggen, dit laatste in strijd met artikel 7, derde lid, van de NVPE,

c.  dat de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikt over een beroepsaansprakelijk-heidsverzekering die voldoet aan de vereisten, gesteld in de artikelen 3 en 4 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (AA’s) (hierna: NVAK-aav) en

d.  dat betrokkene in strijd met de NVAK-aav heeft nagelaten voor de waarneming van zijn accountantspraktijk een adequate regeling te treffen.

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, is op 1 september 2010 de Raad gebleken en moet daarom onder meer worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Anders dan door betrokkene is bepleit, ziet de Accountantskamer geen aanleiding om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren of de behandeling daarvan te schorsen. Daartoe is van belang dat klager krachtens lid 3 van artikel 3 VPPT, zoals dat geldt sinds 1 januari 2011, gerechtigd is zijn bevindingen bij de uitoefening van het toezicht als bedoeld in de VPPT, in de vorm van een klacht aan de Accountantskamer voor te leggen. Dit betekent dat in beginsel op elk moment tuchtrechtelijk geklaagd kan worden over bij deze uitoefening geconstateerde schendingen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51 Wet AA, tenzij - bijvoorbeeld - gewekt vertrouwen zich daartegen verzet. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval het vertrouwen is gewekt dat van het indienen van een klacht zal worden afgezien. In dit geval kan daarentegen worden vastgesteld dat betrokkene per brief van klagers gemachtigde van 13 december 2010 - waarbij betrokkene is gesommeerd binnen zeven dagen schriftelijk te bevestigen dat hij alsnog onverkort zijn medewerking zal geven aan zijn verplichtingen - is geïnformeerd dat bij verder uitblijven van medewerking een klacht tegen hem zal worden ingediend aangaande het niet voldoen aan de verplichtingen uit de NVPE en de VPPT. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat klager een nadere beoordeling dienaangaande had moeten maken dan wel eerst de door betrokkene per brief van 31 december 2010 geuite bezwaren af te doen, alvorens de klacht in te dienen. Het feit dat het bestuur van de NOvAA eerder een klacht over dezelfde overtredingen heeft ingediend (die door de Accountantskamer niet-ontvankelijk is verklaard), levert geen reden op om van het hiervoor verwoorde beginsel af te wijken.

4.5 Wat betreft onderdeel a. van de klacht geldt het volgende.

4.5.1 Op grondslag van artikel 24, eerste lid Wet AA heeft de ledenvergadering van de NOvAA de VPPT vastgesteld. Kort weergegeven is in (ook het destijds geldende) artikel 3, eerste en tweede lid bepaald dat de accountant er zorg voor draagt dat zijn accountantspraktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA en dat de accountant medewerking dient te verlenen aan de toetsing van het stelsel. Als het eindoordeel daarvan luidt dat het stelsel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dient de accountantspraktijk op grond van artikel 11, vijfde lid VPPT binnen een daartoe gestelde termijn een verbeterplan in en wordt een termijn gesteld waarbinnen het stelsel dient te worden aangepast.

4.5.2 Naar is gebleken uit de verklaring van betrokkene ter zitting, is de brief van de Raad van 23 juni 2010 hem destijds ontschoten door de ziekte van en de zorg voor zijn moeder in die periode. Dat verontschuldigt hem echter niet. Betrokkene had na ontvangst van bedoelde brief ofwel na ontvangst van de brief van 2 september 2010 op zijn minst contact met klager op kunnen nemen. Voorts was het naar het oordeel van de Accountantskamer op zijn plaats geweest als betrokkene klager toen eveneens had gemeld dat hij het toetsingsverslag niet had ontvangen, althans dat hij niet meer over dat verslag beschikte, in plaats van daarvan pas melding te maken bij brief van 31 december 2010 en dat als reden aan te voeren voor het achterwege blijven van iedere eerdere reactie zijnerzijds. Overigens valt niet in te zien wat de Raad ervan heeft weerhouden om als reactie op de brief van 31 december 2010 betrokkene – mogelijk opnieuw - een exemplaar van het toetsingsverslag toe te zenden.

4.5.3 Anders dan betrokkene veronderstelt, ontheffen de bij hem levende bezwaren tegen de wijze van toetsing van zijn praktijk en tegen de uitkomst van die toetsing, zoals weergegeven in zijn brief van 31 december 2010, hem niet van zijn verplichting om een verbeterplan op te stellen en in te dienen, als bedoeld in lid 5 van artikel 11 VPPT. Die verplichting volgt immers rechtstreeks voort uit het oordeel van de Raad van 1 september 2010 dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Tegen dit oordeel en tegen daaraan ten grondslag liggende toetsing had betrokkene ingevolge de Algemene wet bestuursrecht bezwaar kunnen maken bij het bestuur van de NOvAA. Dat betrokkene dit heeft gedaan is gesteld noch gebleken, nog daargelaten dat het maken van bezwaar geen schorsende werking heeft. Gezien het vorenstaande kan al wat betrokkene heeft aangevoerd tegen de uitkomst van de toetsing in deze zaak buiten beschouwing blijven.

4.5.4 Klager heeft in reactie op de tekortkomingen die zijn geconstateerd bij de eerste, reguliere toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene, hem per brief van 2 september 2010 de gelegenheid geboden om een verbeterplan in te dienen. De raad heeft vanwege het uitblijven daarvan betrokkene meermalen, onder meer bij brieven van 13 december 2010 en van 21 december 2010, gesommeerd tot het voldoen aan de verplichting een dergelijk plan in te dienen. Van deze brieven heeft betrokkene kennisgenomen. Dit blijkt uit zijn brief van 22 december 2010 welke hij in reactie daarop aan de raadsvrouw van klager heeft gericht en waarin hij heeft medegedeeld vooralsnog geen verdere informatie te zullen verstrekken. Op deze wijze heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer niet adequaat gereageerd op zowel de bevindingen van de Raad als het signaal van zijn beroepsorganisatie en beide onvoldoende serieus genomen.

4.5.5 Een en ander leidt tot het oordeel dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de VPPT terwijl het door hem gestelde daarvoor geen rechtvaardiging biedt maar erop duidt dat hij kennelijk de noodzaak en het belang om aan de bepalingen van de VPPT te voldoen en daarover op passende wijze met de beroepsorganisatie te communiceren niet heeft ingezien. Deze handelwijze kwalificeert de Accountantskamer als strijdig met het beginsel van professioneel gedrag. Gelet hierop is klachtonderdeel a. gegrond.

4.6 Met betrekking tot wat betrokkene in het onderdeel b. van de klacht wordt verweten, te weten het niet voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), geldt het volgende.

4.6.1 De beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid zijn neergelegd in artikel A-100.4, onder c., en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is onder meer bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van (onder meer) permanente educatie. Daaraan is gevolg gegeven met de vaststelling van de NVPE. Daarin staan de vereisten aangaande de permanente educatie die de accountant-administratieconsulent dient te volgen om zijn vakkennis op peil te houden en de registratie daarvan. In artikel 3, eerste lid, van de NVPE is bepaald dat de accountant minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. In artikel 7, eerste lid NVPE is de registratie van de punten voorgeschreven.

4.6.2 In de periode 2007 tot en met 2009 heeft betrokkene geen PE-punten geregistreerd. Bij zijn verweerschrift heeft betrokkene een opgave gevoegd, stellend dat hij in deze periode wel voldoende PE-punten heeft behaald. Betrokkene stelt dat hij in 2007 27 punten heeft behaald, in 2008 56 punten en in 2009 46 punten, in totaal 129 PE-punten. Uit deze opgave en wat betrokkene daarover ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt echter dat betrokkene in die opgave ook heeft opgenomen de begeleiding en de examentraining van een student die enige tijd bij zijn kantoor stage heeft gelopen, zulks buiten het lesinstituut om. Er is daardoor onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat die begeleiding en die examentraining kwalificeren als PE-activiteiten in de zin van de NVPE. Uit de opgaaf van betrokkene blijkt dat hij daarvoor heeft opgevoerd 45 PE-punten voor 2008 en 40 PE-punten in 2009. Deze punten dienen dan ook uit de opgave van betrokkene te worden verwijderd. De Accountantskamer houdt het er dan ook voor dat betrokkene in de periode van 2007 tot 2009 in totaal slechts 44 PE-punten heeft behaald, te weten in 2007 27 PE-punten, in 2008 11 PE-punten en in 2009 6 PE-punten. Daaruit volgt dat betrokkene niet heeft voldaan aan zowel de eis om 120 PE-punten per genoemde drie kalenderjaren te behalen als om minimaal 20 PE-punten in elk jaar te behalen en evenmin aan de verplichting tot registratie van behaalde PE-punten. Hierdoor heeft hij het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid geschonden.

4.6.3 Onderdeel b. van de klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.7 Klager heeft in onderdeel c. van de klacht betrokkene verweten dat hij enige tijd niet heeft beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die voldoet aan de daaraan te stellen vereisten, omdat de verzekering ‘Nederland’ als dekkingsgebied had en niet ‘Europa’, zoals in artikel 4, eerste lid onder g. van de NVAK-aav is voorgeschreven. Uit het verweer van betrokkene en uit de door hem overgelegde afschriften met betrekking tot de verzekeringspolis, leidt de Accountantskamer af dat het dekkingsgebied van de verzekering op enig moment is gewijzigd van ‘Nederland’ in ‘Europa’ en dat betrokkene sedertdien voldoet aan het voorschrift terzake. Gelet op het verweer van betrokkene dat de polis door de verzekeraar direct is aangepast aan gewijzigde wet- en regelgeving, heeft klager, door enkel te wijzen op de datum 30 december 2010 welke datum is afgedrukt onderaan de bladzijde waarop bedoelde wijziging is vermeld, de juistheid van dit verwijt onvoldoende aannemelijk gemaakt omdat het naar het oordeel van de Accountantskamer onduidelijk is gebleven of dit de ingangsdatum van de wijziging betreft. Klachtonderdeel c. moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.8 Met betrekking tot onderdeel d. van de klacht, zoals dit ter zitting nader is toegelicht, te weten dat betrokkene enige tijd niet heeft beschikt over een geformaliseerde waarnemingsovereenkomst, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.8.1 Ingevolge artikel 5 NVAK-aav regelt het accountantskantoor op adequate wijze de waarneming van de uitvoering van een door het accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdracht in geval van ontstentenis, belet of langdurige arbeidsongeschiktheid van de voor de opdracht verantwoordelijke accountant. Zoals blijkt uit de toelichting op dit artikel kan de waarneming op adequate wijze worden geregeld door het opnemen van duidelijke voorschriften ter zake in het stelsel van interne beheersing. Ook kan een waarnemingsovereenkomst met een andere openbaar accountant worden gesloten.

4.8.2 Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij tot aan de vastlegging van afspraken met Fiscount Accountantsadviseurs inzake de waarneming in een schriftelijke overeenkomst op 10 juni 2010, in de waarneming had voorzien via zijn lidmaatschap van Fiscount waarvan hij in 1992 lid is geworden. Op deze wijze had hij feitelijk in de waarneming voorzien, althans door klager is de onjuistheid van dat standpunt niet aannemelijk gemaakt. Omdat voorgeschreven is dat de waarneming schriftelijk moet zijn vastgelegd, treft betrokkene in zoverre wel een verwijt. Doordat de Accountantskamer het ervoor houdt dat wel in de waarneming was voorzien, doch gebrekkig vastgelegd, en betrokkene een en ander heeft hersteld zodra hij daarvan op de hoogte werd gesteld, is dit onderdeel van de klacht weliswaar eveneens gegrond doch rechtvaardigt deze schending niet (mede) het opleggen van een maatregel.

4.9 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregelen van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 1 onder j. van de Wet tuchtrecht accountants (Wtra) voor de duur van twee maanden, en van geldboete, zulks vanwege een tekort aan behaalde PE-punten ter hoogte van 76, passend en geboden. Bij de beslissing tot het tijdelijk doorhalen van de inschrijving en het bepalen van de duur ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met het gegeven dat ter zitting is gebleken dat betrokkene het belang van het beschikken over een adequaat stelsel van kwaliteitsbeheersing thans ten volle onderschrijft, dat hij in dat kader al enkele maatregelen heeft genomen om de aan hem kenbaar gemaakte tekortkomingen te verbeteren en dat de Accountantskamer er mede om die reden vanuit gaat dat betrokkene op korte termijn meewerkt aan een verbetertraject als bedoeld in de VPPT.

Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten - het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen - hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte bij betrokkene niet het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van zijn bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 50,-- per PE-punt.

Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van doorhaling c.q. een tijdelijke doorhaling voor een langere duur dan twee maanden moet worden opgelegd.

4.10 Zodra deze uitspraak onherroepelijk is geworden en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM en de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.11 Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klachtonderdelen a., b. en d. gegrond;

·        verklaart het klachtonderdeel c. ongegrond;

·        legt ter zake aan betrokkene op:

-      de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor de duur van twee (2) maanden. Deze tijdelijke doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt op de dag die in de last tot tenuitvoerlegging zal worden vermeld;

en

-         de maatregel van geldboete van € 3.800,-- (achtendertighonderd euro) , welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ’s-Gravenhage, onder vermelding van het zaaksnummer 11/1204 Wtra AK;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in het register voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2012.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.