ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0224 Accountantskamer Zwolle 11/608 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0224
Datum uitspraak: 09-01-2012
Datum publicatie: 10-01-2012
Zaaknummer(s): 11/608 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Na het afgeven van de accountantsverklaring wordt betrokkene geconfronteerd met de omstandigheid dat er formele gebreken bestaan in de besluitvorming binnen de entiteit. Anders dan klager aanvoert, is onvoldoende aannemelijk geworden dat betrokkene die onvolkomenheden al tijdens de controle had moeten ontdekken. Evenmin is gegrond het verwijt dat betrokkene de verklaring heeft gehandhaafd nu na de ontdekking van de gebrekkige besluitvorming conform NVCOS 560 is onderzocht of dat gevolgen diende te hebben voor de afgegeven verklaring. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de conclusie van betrokkene dat de verklaring gehandhaafd kon worden niet gerechtvaardigd zou zijn. Klacht dat betrokkene onwillig is geweest om informatie te verstrekken aan klager, die lid is van het hoogste orgaan binnen de entiteit, in de gegeven omstandigheden evenmin gegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 9 januari 2012 in de zaak met nummer 11/608 Wtra AK van

prof. mr. X,

advocaat te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mw. mr. F.C.M. van der Velden.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 24 maart 2011 ingekomen klaagschrift van die datum;

-          de op 8 juni 2011 ingekomen aanvulling op het klaagschrift d.d. 6 juni 2011, met bijlagen;

-          de op 16 juni 2011 ontvangen brief van het dagelijks bestuur van de  Synagoge te [plaats] (hierna: de Synagoge), gedateerd 15 juni 2011;

-          het op 7 september 2011 ingekomen verweerschrift van 6 september 2011, met bijlagen;

-          de op 28 september 2011 ingekomen brief van klager van die datum, met bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 3 oktober 2011 waar zijn verschenen: klager en betrokkene, die werd bijgestaan door mw. mr. F.M. van der Velden, advocaat te Amsterdam.

1.3. Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk doen toelichten en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan N.V.1 te [plaats]. Zij is accountant voor de Synagoge. De Synagoge is een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW.

2.2 Het hoogste orgaan van de Synagoge is de Raad. Deze Raad bestaat uit dertig leden. Klager heeft zitting in de Raad. De Raad benoemt uit zijn midden een dagelijks bestuur (hierna: het DB) dat aan de Raad voor haar werkzaamheden en beleid verantwoording aflegt. Het DB dient jaarlijks een Rekening en Verantwoording op te maken die door de accountant voor akkoord moet worden getekend.

2.3 De dagelijkse leiding van de Synagoge is in handen van een professionele staf, die leiding geeft aan een kleine groep medewerkers en een grote groep vrijwilligers. Aan het hoofd van die staf staat de heer A (hierna: A) die tevens secretaris is van de Raad en van het DB.

2.4 Betrokkene is sinds 2009 eindverantwoordelijk accountant voor de Synagoge. Daarvoor was zij als manager bij de controle betrokken. Op 7 december 2009 heeft betrokkene aan de directie, het DB en de Raad een opdrachtbevestiging gestuurd voor de controle van de Rekening en Verantwoording 2009. In deze opdrachtbevestiging is opgenomen:

"Wij zullen fungeren als accountant van de Synagoge met het doel de Rekening en Verantwoording te onderzoeken en de verenigbaarheid van het bestuursverslag en de Rekening en Verantwoording, alsmede daaraan toe te voegen overige gegevens na te gaan. Wij zullen omtrent ons onderzoek verslag uitbrengen en inzake de Rekening en Verantwoording een accountantsverklaring afgeven."

2.5 De opdrachtbevestiging is op 9 december 2009 door de directeur namens de Synagoge voor akkoord ondertekend.

2.6 Op 6 mei 2010 heeft betrokkene een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven bij de Rekening en Verantwoording 2009. Hierin is opgenomen:

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de Rekening en Verantwoording een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Synagoge per 31 december 2009 en van het resultaat over 2009 in overeenstemming met de Richtlijn voor de Jaarverslaggeving 640 “Organisatie zonder winststreven”.

2.7 Betrokkene heeft de accountantsverklaring aangeboden aan het DB en haar bij managementletter van 11 mei 2010 nader geïnformeerd over haar controlebevindingen. De concept-managementletter is door betrokkene besproken met A, de penningmeester van het DB en met het hoofd van de afdeling financiën, de heer B (hierna: C).

2.8 Op 1 juli 2010 heeft de Raad de Rekening en Verantwoording 2009 goedgekeurd en heeft hij het DB décharge verleend.

2.9 Nadat betrokkene de controle had afgerond, is zij op 31 mei 2010 telefonisch door A geïnformeerd over een wijziging van het reglement van de Synagoge op 22 januari 2009, onder meer inhoudende de instelling van een Presidium. Het Presidium bestaat uit de voorzitter van de Raad, en de voorzitter van het DB en een nader aan te wijzen mannelijk lid van het DB. Artikel 53 van het reglement luidt: Het Dagelijks Bestuur stuurt binnen 5 dagen in de zin van artikel 54, een overzicht van zijn genomen besluiten van een vergadering aan het Presidium. Artikel 54 van het reglement luidt: Eén der leden van het Presidium kan de andere leden van het Presidium binnen vijf werkdagen na ontvangst van het overzicht van besluiten van het Dagelijks Bestuur of de Raad bijeen roepen met een voorstel om een door de het Dagelijks Bestuur of Raad aangenomen besluit te vernietigen. (…)

2.10 Betrokkene heeft hierna onderzocht of de gewijzigde regelgeving gevolgen had voor de afgegeven accountantsverklaring bij de Rekening en Verantwoording 2009. A heeft betrokkene in dat kader medegedeeld dat het Presidium in 2009 niet heeft gefunctioneerd, dat het DB de in 2009 genomen besluiten niet tijdig aan het Presidium heeft toegezonden, dat het Presidium daarover voor het eerst medio 2010 is geïnformeerd en dat het Presidium geen van de in 2009 genomen besluiten (met terugwerkende kracht) heeft vernietigd.

2.11 Bij brief van 8 juni 2010 heeft klager betrokkene in zijn hoedanigheid van lid van de Raad een aantal vragen gesteld in verband met de accountantsverklaring van 6 mei 2010. Deze luidden als volgt:

1. Hebt u onderzocht of door het dagelijks bestuur binnen de reglementaire termijn telkens een overzicht van zijn genomen besluiten aan het presidium is gezonden?

2. Zo ja, wat is de uitkomst van het onderzoek?

3. Zo neen, waarom niet?

4. Hebt u onderzocht of de (overige) in 2009 ingevoerde reglementaire bepalingen betreffende het presidium zijn nageleefd?

5. Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek?

6. Zo neen, waarom niet?

2.12 Bij e-mail van 15 juni 2010 heeft betrokkene aan B en A gevraagd richting klager te reageren waarna A klager, met afschrift aan betrokkene, per e-mail van 15 juni 2010 het volgende heeft geantwoord:

‘De procedure is dat vragen van raadsleden via de Raadsvoorzitter lopen en niet rechtstreeks worden gesteld aan onze relaties. Daarom gelieve de vragen die aan mevrouw Y van N.V.1 zijn gesteld, via mij aan de Raadsvoorzitter te sturen.’

2.13 Bij brief van 21 juni 2010 heeft klager nogmaals om een inhoudelijke reactie op zijn vragen verzocht. Betrokkene heeft klager daarop in een e-mail van 22 juni 2010 verwezen naar het standpunt van de Synagoge, weergegeven in het e-mailbericht van 15 juni 2010.

2.14 Vervolgens heeft klager zich tot de bestuursvoorzitter van N.V.1 gewend met het verzoek te bewerkstelligen dat zijn vragen zouden worden beantwoord. Op 29 juni 2010 heeft de bestuursvoorzitter aan klager bericht dat betrokkene niet voor de vergadering van de Raad van 1 juli 2010 inhoudelijk kon ingaan op de vragen van klager.

2.15 Betrokkene was aanwezig op de vergadering van de Raad van 1 juli 2010 en heeft geantwoord op de daar door klager gestelde vragen.

2.16 Per faxbericht van 6 juli 2010 heeft klager betrokkene om uitleg gevraagd inzake de door hem ervaren discrepantie tussen schriftelijke beantwoording van vragen door het DB en de door betrokkene op 1 juli 2010 mondeling gegeven antwoorden. Op 16 juli 2010 heeft betrokkene aan klager, na klagers rappel van 13 juli 2010, het volgende geantwoord:

(…) deel ik u mee dat wij in verband met onze geheimhoudingsplicht geen inhoudelijke informatie mogen verstrekken over de Synagoge en de voor hen uitgevoerde opdrachten, dan wel communicatie daarover. Wij verwijzen u voor eventuele vragen naar het dagelijks bestuur van de Synagoge. (…).

2.17 Hierop heeft klager betrokkene bij brief of fax van 10 augustus 2010 laten weten dat haar geen beroep op geheimhouding toekomt omdat de accountant van Synagoge zijn of haar werkzaamheden verricht in opdracht van de Raad, in verband waarmee betrokkene klager geen andere mogelijkheid laat dan haar handelen te laten toetsen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager   gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.   betrokkene heeft nimmer inhoudelijk gereageerd op de brief van klager van 8 juni 2010;

b.   betrokkene heeft niet onderzocht of de (overige) in 2009 ingevoerde reglementaire bepalingen betreffende het Presidium zijn nageleefd;

c.   betrokkene heeft ten onrechte op 6 mei 2010 de accountantsverklaring afgegeven en  deze verklaring ten onrechte gehandhaafd, nadat klager betrokkene op een en ander had gewezen;

d.   betrokkene heeft het hoogste orgaan van de Synagoge, de Raad, aan wie de accountant moet rapporteren niet op de hoogte gebracht en/of gehouden van hetgeen relevant is voor het uitvoeren door die Raad van zijn  reglementaire taak;

e.   betrokkene heeft ten onrechte goedgekeurd dat een voorschotbetaling ad € 2.989.121,- in de resultatenrekening is meegenomen, daar het slechts een voorschotbetaling van een mogelijke liquidatie-uitkering betreft, waarover in ieder geval in 2009 en ook niet voor 6 mei 2010 een definitief besluit is genomen;

f.   ten onrechte is kennelijk goedgekeurd, dat er substantiële salarisbetalingen voor derden zijn verricht, zonder dat dit blijkt of vermeld is.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 In de onderdelen a. en d. wordt betrokkene verweten dat zij nimmer inhoudelijk heeft gereageerd op de brief van klager van 8 juni 2010 waarin hij als lid van de Raad een aantal vragen heeft gesteld en dat betrokkene ook overigens ten onrechte onwillig is geweest om antwoord te geven op klagers vragen, terwijl klager lid is van de Raad, het hoogste orgaan binnen de Synagoge. Het staat echter vast dat betrokkene na ontvangst van klagers brief zich er van heeft vergewist op welke wijze klager als lid van de Raad vragen kon stellen, en dat A klager vervolgens heeft laten weten dat een lid van de Raad zijn bevoegdheden binnen de Raad, via de Raadsvoorzitter dient uit te oefenen, als weergegeven in overweging 2.12. Van dat antwoord heeft  A betrokkene eveneens op de hoogte gesteld. Dat antwoord komt de Accountantskamer niet onjuist voor. Het staat voorts vast dat klager ter vergadering van de Raad op 1 juli 2010 aanwezig is geweest en - zo blijkt ook uit de ter zake overgelegde notulen - meerdere vragen aan betrokkene heeft gesteld, op welke vragen betrokkene heeft geantwoord. Het ware wellicht verstandig geweest indien betrokkene A’s antwoord ook zelf op het eerste verzoek van klager en niet pas na het herhalingsverzoek van klager van 21 juni 2010 aan hem had doorgegeven, maar het achterwege laten daarvan is, bezien in het licht van de wetenschap van betrokkene dat klager te dier zake al was geïnformeerd door A, niet klachtwaardig. De klachtonderdelen a. en d. zijn derhalve ongegrond.

4.4 De klachtonderdelen b. en c. bevatten het verwijt dat betrokkene geen onderzoek heeft gedaan naar naleving door het DB van reglementaire bepalingen betreffende het Presidium en dat zij vanwege een gebrek in de besluitvorming geen goedkeurende accountantsverklaring had mogen afgeven dan wel deze niet had mogen handhaven. Het staat vast dat betrokkene na 6 mei 2010 (de datum waarop zij haar accountantsverklaring heeft gegeven) door de Synagoge is geïnformeerd over de wijziging van het reglement inzake de instelling van een Presidium en diens bevoegdheden, daar waar in de bevestiging van de controle-opdracht aan betrokkene d.d. 7 december 2009 is opgenomen dat het DB betrokkene van alle relevante informatie diende te voorzien. De aan betrokkene verleende opdracht hield daarnaast in een controle van de jaarrekening in de zin van een vaststelling of de Rekening en Verantwoording, in alle van materieel belang zijnde opzichten, in overeenstemming was met de van toepassing zijnde grondslagen van financiële verslaggeving, waarbij de jaarrekening een getrouw beeld diende te geven van de financiële positie en van het resultaat van de Synagoge. De opdracht hield daardoor niet primair in een controle van de rechtmatigheid van de jaarrekening of de daaraan ten grondslag liggende besluitvorming. Betrokkene was slechts verplicht tot zelfstandig onderzoek dienaangaande, indien haar gebleken aanwijzingen daartoe zouden nopen. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk geworden is dat die verplichting al ten tijde van de controlewerkzaamheden is ontstaan. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene, nadat zij over de wijziging in het Synagoge-reglement en het niet naleven daarvan was geïnformeerd, conform Standaard 560 van de Nadere voorschriften en overige standaarden heeft onderzocht of dat gevolgen had voor de door haar afgegeven accountantsverklaring en heeft geconcludeerd dat dat niet het geval was, gelet op haar constatering dat twee van de drie leden van het Presidium, zijnde de voorzitter en de penningmeester van het DB, al gedurende het boekjaar 2009 op de hoogte waren van de besluiten van het DB en dat nadat het besluiten van het DB alsnog aan het Presidium op de voorgeschreven wijze zijn medegedeeld, die besluiten niet (met terugwerkende kracht) zijn vernietigd. Tegen die achtergrond heeft klager onvoldoende feiten gesteld of aannemelijk gemaakt op grond waarvan die (nadere) conclusie van betrokkene niet gerechtvaardigd of tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn. Ook de klachtonderdelen b. en c. zijn ongegrond.

4.5 In klachtonderdeel e. verwijt klager betrokkene dat deze een bedrag van € 2.989.121,- (zijnde een uitkering van de Stichting Pensioenfonds Synagoge in liquidatie) in de resultatenrekening heeft opgenomen. Dat had volgens klager niet gemogen omdat uit de door N.V.1 goedgekeurde rapportage van die stichting blijkt dat aan Synagoge in 2009 slechts een voorschot op een mogelijke liquidatie-uitkering is verstrekt, terwijl het gaat om een substantieel bedrag. Betrokkene heeft hiertegen verweer gevoerd en uiteengezet om welke reden Synagoge de bate in de rekening en Verantwoording 2009 heeft opgenomen en heeft voorts onderbouwd betoogd dat het opnemen daarvan aanvaardbaar te achten was en niet in strijd met de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Dit duidt er naar het oordeel van de Accountantskamer op dat betrokkene te dier zake behoedzaam heeft geopereerd en in voldoende mate heeft getest of de bate opgenomen kon worden. Bezien in het licht van de enkele stelling van klager dat het bedrag nooit in de resultatenrekening had mogen worden opgenomen, voor welke stelling een nadere onderbouwing ontbreekt, heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat klager te dier zake een tuchtrechtelijk verwijt treft. Ook onderdeel e. van de klacht faalt.

4.6 In klachtonderdeel f. verwijt klager betrokkene dat in de jaarrekening 2009 ten onrechte geen melding is gemaakt van substantiële salarisbetalingen die door Synagoge worden betaald aan werknemers van de Stichting1. Betrokkene heeft dit standpunt gemotiveerd betwist, onder meer betogend dat en waarom de financiële verantwoording van die stichting is geconsolideerd in de jaarrekening van Synagoge, dat er daardoor geen sprake is van salarisbetalingen aan derden en dat salarisbetalingen niet behoefden te worden toegelicht in de jaarrekening. Nu klager de jaarrekening 2009 niet heeft overgelegd en niet vastgesteld kan worden of dit een materiële post betreft, heeft hij reeds daarom niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene op dit punt een verwijt treft. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.  

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA en mr. H. de Hek, rechterlijke leden, en drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA, accountantsleden, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2012 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagerdan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.